Johan Verbeke
‘Zien we vandaag het einde van de diplomatie?’
Voormalig topdiplomaat en professor Johan Verbeke kijkt om zich heen en ziet dat de diplomatie zichzelf zal moeten heruitvinden als ze relevant wil blijven. ‘Er schort wat aan wat diplomaten vandaag te bieden hebben, én aan de manier waarop politici vandaag met de diplomatie omgaan.’
Diplomatie staat de laatste tijd in het middelpunt van de belangstelling. Maar niet altijd in een gunstig daglicht. ‘Waar blijft de diplomatie?’ ‘Waar zijn de diplomaten?’ Die vragen worden alsmaar nadrukkelijker gesteld naar aanleiding van de Gaza-oorlog en de Russische agressie tegen Oekraïne.
Ze zijn onzichtbaar, die diplomaten. En meteen is men geneigd tot hun onmacht te besluiten. En dan wordt al eens gemakkelijk over het ‘Einde van de Diplomatie’ gesproken. Maar met dat ‘einde van …’ kan men maar beter voorzichtig zijn. Zo proclameerde Fukuyama in 1992 nauwelijks het einde van de geschiedenis, of die geschiedenis begon zich opnieuw te roeren en te woelen.
Wordt onze diplomatie nog ernstig genomen? In het begin van de jaren negentig was ik woordvoerder van het Ministerie van Buitenlandse zaken. De diplomatieke adviseur van de premier wist me te vertellen dat de besluitvorming in de Ministerraad over buitenlandse crisissen – zoals we er toen geregeld kenden in Centraal-Afrika – vaak gebeurde op basis van dépêches van Belga, eventueel aangevuld met berichten van andere persagentschappen. Ik vond dat onthutsend. Waarom zitten onze diplomaten in het bloedhete Kinshasa vertrouwelijke rapporten te schrijven als ze niet eens door hun bestemmelingen op kritieke momenten worden gebruikt?
Iets gelijkaardigs gebeurde tijdens de eerste Golfoorlog nadat Saddam Hoessein Koeweit in 1990 was binnengevallen. De diplomaten op post in Bagdad werd verweten dat ze de agressieve plannen van Irak niet tijdig hadden doorzien. Ze bleken daarom niet langer van tel: woord en wederwoord, overleg en onderhandeling verliepen niet langer via de gebruikelijke diplomatieke kanalen. De oorlog werd als het ware aangezegd en verder uitgevochten op de televisie.
Dat nogal wat regeringen niet langer de rapporten van hun diplomaten afwachtten maar meteen voortgingen op de rechtstreekse berichtgeving van CNN, marginaliseerde de rol van de ambassades. In Frankrijk kregen de diplomaten op post in Tunis in 2012 door buitenlandminister Laurent Fabius het verwijt toegeslingerd de gebeurtenissen die tot de Arabische Lente zouden leiden niet te hebben voorzien. Ze leken overbodig.
In de Brexit-periode werd het Foreign and Commonwealth Office, een pareltje van diplomatieke kennis en kunde, door premier Theresa May en opvolgers elegant buitenspel gezet. En in de Verenigde Staten deed president Donald Trump tijdens zijn eerste ambtsperiode, naar het woord van één van de meest gerespecteerde diplomaten van de VS, William Burns, aan ’active sabotage’ van het State Department. Zo te zien wordt dat er in zijn huidige ambtsperiode niet beter op.
Wat is hier gaande? Ik denk dat het antwoord dubbel is. Er schort iets aan de aanbodzijde, aan wat de diplomatie te bieden heeft. Maar er schort al evenzeer iets aan de vraagzijde, aan de manier waarop de politiek met de diplomatie omgaat.
Wat heeft diplomatie te bieden?
De kritiek luidt dat de diplomatie op een of andere manier iets van zijn eertijdse relevantie is kwijtgeraakt. Hoe komt dat? Een deel van het antwoord vinden we in de nieuwe context waarbinnen de diplomatie zich beweegt. Maar ook op het vlak van attitude en denkstijl is een en ander veranderd. Vooreerst zijn er de nieuwe thema’s waarmee de diplomatie moet omgaan. Vroeger, laat ons zeggen tot de val van de Berlijnse muur en de implosie van de Sovjet-Unie, was diplomatie sterk politiek gekleurd en essentieel gericht op vraagstukken van vrede en veiligheid. Dat waren de tijden van de ietwat elitaire ‘high diplomacy’.
Sindsdien zijn er met de globalisering tal van meer prozaïsche thema’s voorwerp van diplomatie geworden: niet enkel economie en financiën maar ook milieu, gezondheid, bevolking, migratie, energie, digitalisering, terrorisme. Een eigentijdse diplomatie moet die in zijn takenpakket weten te integreren. Vervolgens zijn er de vele nieuwe spelers op het diplomatieke schaakbord. Vroeger was diplomatie een zaak van de staat en de staat alleen, met zijn diplomaten als instrument. Dat quasi-monopolie kwam op de helling te staan. Non-state actors vervoegden de diplomatieke scène: internationale ngo’s, grote think tanks, multinationals… Hun expertise en invloed valt niet te onderschatten. Een moderne diplomatie doet er goed aan ze in het diplomatieke proces te betrekken.
Maar ook hier worden we geconfronteerd met excessen: men heeft het dan over burger-diplomatie, people-to-people en celebrity diplomatie zodat ook een Erasmus-student of Angelina Jolie het etiket ‘diplomaat’ opgeplakt krijgen. De collectieve slogan luidt dan: “we zijn allemaal diplomaten”. En dat laatste wordt nogal letterlijk au sérieux genomen. Ze zijn de ‘nieuwe diplomaten’, en die van vroeger, jawel, de ‘oude’. Opnieuw weinig bevorderend voor het goede begrip van waar een welbegrepen diplomatie voor staat.
Aansluitend bij vorig punt is er de vaststelling dat wat ooit de specifieke toegevoegde waarde van de diplomatie was in termen van duiding bij complexe situaties en problemen en de formulering van aanbevelingen, vandaag gedeeld wordt met niet minder competente consulenten, academici, think tankers, journalisten en soms ook welweters allerhande. Duiding en advies zijn niet langer het monopolie van de diplomaat.
Verder is er het feit dat de (oude) diplomatie veel van zijn quasi-monopolie verloren heeft op het vlak van de geprivilegieerde toegang tot selecte fora en beslissingscentra, simpelweg omdat privilegie en selectiviteit niet meer van deze tijd zijn. De wereld is horizontaal geworden, zoals Thomas Friedman ons wist te melden. Ook aan deze nieuwe realiteit moeten de diplomaten zich weten aan te passen.
Een laatste punt. Het watermerk van de traditionele diplomaat was er een van confidentialiteit en geheimhouding, en dat blijft bij sommigen nog nazinderen. Maar in onze “transparante” wereld ligt (bijna) alles op straat voor elkeen te grijpen. Privilegie en selectiviteit, confidentialiteit en geheimhouding, ze plachten de diplomaat eertijds met een halo van ongenaakbaarheid en superioriteit te omkleden. Niet langer. Daaraan moeten ze wennen.
Een hedendaagse diplomatie die relevant wil zijn, zal zich aan de nieuwe context moeten blijven aanpassen en zich verder weten te ontdoen van een aantal oude schema’s en denkstijlen waarmee ze lange tijd vervlecht is geweest.
Hoe gaat de politiek om met de diplomatie?
Ook aan de vraagzijde, aan de manier waarop de politiek met de diplomatie omgaat en wat zij van de diplomaat verwacht, is een en ander grondig veranderd. Nieuwe vormen van diplomatie hebben de klassieke diplomatie ten dele buitenspel gezet, dat is gewoon een feit.
Nieuwe vormen van diplomatie zijn voor een stuk het gevolg van technologische vernieuwingen, maar ze verraden ook de nieuwe, neerbuigende kijk van de politiek op de diplomatie. Het volstaat een blik te werpen op wijzigingen die zich over de jaren heen in het diplomatieke taalgebruik hebben voorgedaan.
Zoveel jaren geleden was er de Concorde-diplomatie die presidenten en premiers toeliet, dankzij snelle transportmiddelen, elkaar rechtstreeks in persoon te ontmoeten, met een verminderde rol voor de diplomaat als tussenpersoon tot gevolg. Dan kwam het telefoongesprek (later videogesprek), direct van leider tot leider, in het beste geval bijgestaan door een beperkt aantal medewerkers. Als er in het geheel geen medewerkers bij te pas komen, heeft men het over een Cold Call – een solo gesprek van leider tot leider, over de hoofden heen van raadgevers en diplomaten.
Dan is er de bekende Back-channel-diplomatie, de techniek die erin bestaat de belangrijkste punten van een controverse via een verborgen kanaal te behandelen met terzijdestelling van de diplomaten die nochtans officieel met de onderhandeling ervan belast waren.
Verder is er de welbekende Summit-diplomatie, de diplomatie van de alsmaar frequentere topontmoetingen waar de leiders elkaar rechtstreeks (opnieuw met een beperkte staf) ontmoeten voor overleg, en dat gaat van gewone bilaterale ontmoetingen tot multilaterale toppen van het type Europese Raden, G7, G20, BRICS en vele andere.
Niemand zal de functionele voordelen van deze nieuwe vormen van diplomatieke communicatie betwisten. En toch, sommige van deze vormen zoals de Cold Call en het Back-channel waren er duidelijk op gericht de diplomaten buitenspel te houden.
Internationale politiek wordt vandaag anders gevoerd dan een tweetal decennia geleden. Vooral maar niet uitsluitend door de grootmachten. Het gaat er allemaal heel wat berekender en ook brutaler aan toe. Het is een spel van naakte macht, van give-and-take, van leugen en intimidatie. Veel subtiliteiten komen er niet bij te pas. ‘Might is Right’ is het nieuwe codewoord van de diplomatie geworden. Wat er eigenlijk op neerkomt dat men diplomaten niet langer nodig heeft. De regels van weleer zijn overboord gegooid. Wie nog durft te spreken over de ‘regel-geleide wereldorde’ heeft de laatste trein gemist.
Nuances en subtiliteiten zijn aan deze nieuwe manier van diplomatiek handelen niet besteed. Daar komt dan vanzelfsprekend ook minder professionalisme bij te pas, en dus minder behoefte aan ‘professionele’ diplomaten. Op de limiet gaat men de beroepsdiplomaat als een obstakel ervaren. In zo’n klimaat worden de eertijdse deugden van de ‘model-diplomaat’ zoals geloofwaardigheid, betrouwbaarheid, eerlijkheid, gematigdheid, voorspelbaarheid, discretie, geduld… weggelachen als verouderde catechismuspraat van ergens in onze jeugdjaren.
Het lijkt wel een karikatuur, maar deze schets gaat voor een groot deel op voor de drie grootmachten: China, Rusland en nu ook de Verenigde Staten, die vandaag trouwens elk autoritaire trekken vertonen. Hij gaat niet op voor Europa, al bestaat ook bij sommige van onze leiders de neiging tot terzijdestelling van de diplomaten.
Hoe Europa zich in de nieuwe machtsconstellatie moet of zelfs kan bewegen is onduidelijk, gekneld als we zitten tussen genoemde grootmachten. Ook van ons wordt nu duidelijke taal verwacht, sterke taal die gezag en zelfvertrouwen uitstraalt zonder verraad te plegen aan ons politieke DNA, een daadkrachtige taal die zonder inschikkelijkheid opties weet open te houden en toch woorden in daden weet om te zetten. Misschien komen diplomaten hier dan toch nog van pas.
Johan Verbeke is Senior Fellow bij het Egmont Instituut en was gedurende 35 jaar Belgisch diplomaat. Hij was o.a. woordvoerder bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, kabinetschef van twee Belgische ministers van Buitenlandse Zaken, hij vertegenwoordigde België in de Veiligheidsraad van de VN, en was ambassadeur in Het Verenigd Koninkrijk en De Verenigde Staten. In Logboek van een topdiplomaat (Uitgeverij Acco, 2025) gunt hij de lezer een unieke en persoonlijke blik op het diplomatieke leven en werk achter de gepolijste façades van de wereldpolitiek.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier