Wat maakt een politicus groot? Henry Kissinger haalt zes historische voorbeelden uit zijn archief
Wat maakt een politiek leider groot? De voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger dook in zijn archief, vond zes zulke leiders en ontdekte wat ze – ondanks alle verschillen – gemeen hadden: moed.
‘Het verschil tussen een staatsman en een politicus is dat de een aan de volgende generatie denkt en de ander aan de volgende verkiezingen’, zei Winston Churchill ooit, waarbij hij zichzelf als redder van de Britse natie tijdens de Tweede Wereldoorlog vanzelfsprekend tot de eerste categorie rekende. Is er niet méér nodig om een groot staatsman te zijn, vraagt Henry Kissinger zich af in zijn nieuwste boek, Leiderschap. Om een antwoord te vinden op die vraag houdt hij zes politici van de twintigste eeuw tegen het licht en gaat hij op zoek naar wat hen dreef: Konrad Adenauer, Charles de Gaulle, Richard Nixon, Anwar Sadat, Lee Kuan Yew en Margaret Thatcher.
De inmiddels 99-jarige, als Duitser geboren maar als tiener naar de VS geëmigreerde Kissinger is niet zomaar iemand. Hij was hoogleraar internationale betrekkingen aan Harvard University toen hij in 1968 van de pas verkozen president Richard Nixon het verzoek kreeg om zijn nationaal veiligheidsadviseur te worden. Later werd hij minister van Buitenlandse Zaken, wat hij bleef tot in 1977, onder Nixons opvolger Gerald Ford. Kissinger was onder meer de gangmaker achter de Amerikaanse diplomatieke opening naar China en de Sovjet-Unie, de beëindiging van de oorlog in Vietnam, waarvoor hij in 1973 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg, en de afwikkeling van de Jom Kipoeroorlog van 1973 tussen Israël en de coalitie van Egypte en Syrië. Ook daarna bleef hij actief, als waarnemer en raadgever, waardoor er wellicht geen mens op aarde is die zo veel politieke ervaring heeft als hij. De zes leiders die hij in zijn boek behandelt, heeft hij allemaal persoonlijk gekend. En ook vandaag laat hij als linkse Republikein en realpolitiker pur sang nog geregeld van zich horen. Zo zei hij onlangs nog dat er volgens hem maar één manier is om de oorlog tussen Rusland en Oekraïne te beëindigen: door te onderhandelen, waarbij Oekraïne de Krim en de door Rusland bezette gebieden opgeeft in ruil voor vrede. Anders volgt er in de toekomst gewoon een nieuwe oorlog. De Oekraïense president Volodymyr Zelensky was not amused, liet hij prompt weten.
Van Sadats droom om op de berg Sinaï een synagoge, een moskee en een kerk te bouwen, is nooit iets terechtgekomen.
Adenhauer: geen grote retoriek
Hoe maak je het onderscheid tussen een leider en een bestuurder, luidt in feite Kissingers echte vraag. Dat verschil uit zich vooral in visie, zo blijkt. Leiderschap staat op het kruispunt van twee assen, een die van het verleden naar de toekomst loopt en een tweede die een evenwicht zoekt tussen blijvende waarden en vernieuwing. Echt leiderschap toont zich in transitieperiodes, waarin sommigen vasthouden aan het bekende, maar anderen de weg van het onbekende op durven te gaan, gedreven door een ideaal. Maar hoed je voor profeten, want die kunnen niet alleen de gedaante aannemen van Gandhi, maar ook die van Robespierre of Lenin. Dat grote leiders slechts figuren zouden zijn die toevallig op de schuimkoppen van de historische noodwendigheid surfen en dus weinig persoonlijke impact zouden hebben, gelooft Kissinger helemaal niet. De geschiedenis wordt gemaakt door mensen, zegt hij, door hun visies, hun daden en de medewerkers met wie ze zich omringen.
Zo iemand was Konrad Adenauer, geboren in Keulen in 1876 en in 1949 de eerste West-Duitse bondskanselier. Hij was een van de stichters van de CDU, degene die bepaalde dat de partij zou opkomen voor een democratisch, sociaal conservatief en Europees Duitsland. Tijdens de eerste vergadering nam hij meteen de stoel aan het hoofd van de tafel in met de woorden ‘Ik denk dat ik de oudste ben hier en daardoor ook de voorzitter.’
Adenauer was een gewiekst politicus die pleitte voor een Europa van gelijke staten om zo zijn eigen Duitsland op de kaart te kunnen zetten en voor het overige vooral de VS als bondgenoot wilde. Van de Britten verwachtte hij niet veel en van de Fransen nog veel minder, aangezien die duidelijk hadden gemaakt dat ze weinig zin hadden om het door hen bestuurde Saarland en zijn industriële, winstgevende hart weer aan Duitsland over te dragen.
Alleen merkte hij al gauw dat de toekomst van Duitsland misschien wel minder in Amerika lag dan in Europa. Toen in 1956 de Suezcrisis uitbrak omdat Egypte het kanaal genationaliseerd had en Frankrijk en Groot-Brittannië daarom manu militari ingrepen, koos Amerika in de VN resoluut de kant van Egypte. En tijdens de onafhankelijkheidsstrijd van Algerije tegen de Fransen deed het die onsolidaire demarche nog eens over. Voortaan ging Adenauer voor een geïntegreerd Europa. Hij was precies de politicus die Duitsland na de hoogdravende retoriek over het Derde Rijk nodig had, meent Kissinger, een bescheiden man met een visie, vastberaden, maar tezelfdertijd ook bereid tot dialoog. Toen hem niet lang voor zijn dood in 1967 werd gevraagd hoe hij graag herinnerd wilde worden, zei hij: ‘Als iemand van wie wordt gezegd dat hij zijn plicht heeft gedaan.’
De Gaulle: niet bescheiden
De ideale leider is niet altijd bescheiden, toonde Charles de Gaulle, ook al zei die op het einde van zijn leven net zo goed dat hij zijn plicht had gedaan, maar dan wel voor ‘la France’. De Gaulle was een lagere generaal en vijf dagen onderminister van Defensie toen nazi-Duitsland Frankrijk onder de voet liep. Hij vluchtte naar Londen, wierp zich op als stichter en leider van de Vrije Fransen en ging zowaar met Churchill, Roosevelt en Stalin onderhandelen over de wijze waarop ze Hitler beentje zouden lichten. Ook al had hij in de loop van 1940 het bevel over amper zevenduizend manschappen. ‘De Gaulle riep visioenen op die de objectieve werkelijkheid overstegen’, schrijft Kissinger. ‘Politiek was voor hem niet de kunst van wat mogelijk is, maar van wat gewenst is.’ En dat was dus Frankrijk bevrijden, al moet hij wel gevoeld hebben dat vooral Roosevelt hem niet echt serieus nam toen die hem een hoog Jeanne d’Arc-gehalte toeschreef.
Hij liet het allemaal niet aan zijn hart komen en stelde alles in het teken van het naoorlogse Frankrijk waarvan hij de leiding zou nemen. Toen hij op 26 augustus 1944 de hoofdstad bereikte, oreerde hij: ‘Parijs! Parijs geschonden! Parijs gebroken! Parijs gemarteld! Maar Parijs bevrijd! Bevrijd door zichzelf, bevrijd door zijn inwoners met de hulp van de legertroepen van Frankrijk, met de hulp en steun van heel Frankrijk, van dat Frankrijk dat vecht, van het enige Frankrijk, van het ware Frankrijk, van eeuwig Frankrijk.’ Van de Britten en de Amerikanen die massaal gesneuveld waren, was geen sprake. Net zomin als van alle Fransen die heimelijk of openlijk gesympathiseerd hadden met het Vichy-regime.
Charles de Gaulle wilde zijn land een nieuw tijdperk in leiden. Hij bezorgde het kernwapens en stootte Algerije af omdat het behoud ervan de ondergang van Frankrijk zou betekenen. ‘Hij was een man van eergisteren en overmorgen,’ zei schrijver en politicus André Malraux over hem, ‘die ervan droomde Frankrijk zijn gloriedagen van eeuwen geleden terug te schenken en daardoor soms het heden en de nabije toekomst vergat.’
Nixon: de evenwichtszoeker
Richard Nixon zal wellicht altijd de man van Watergate blijven, maar in de zes jaar voor dat schandaal, vanaf 1968 dus, had hij een indrukwekkend politiek palmares opgebouwd. Hij erfde een wereld in verwarring. De moorden op de Kennedy’s en Martin Luther King hadden de VS in rep en roer gezet. De burgerrechtenbeweging lokte geweld uit, net als de oorlog in Vietnam waaraan op dat moment meer dan een half miljoen Amerikanen deelnamen. Er waren spanningen in Berlijn, waar de Sovjet-Unie met een blokkade dreigde, in Tsjecho-Slowakije werden politieke versoepelingen door de krijgsmachten van andere Oostbloklanden gewelddadig onderdrukt, China was bezig aan een expansie van zijn gedachtegoed en er borrelde heel wat in het Midden-Oosten.
Hoeft het te verbazen dat Nixon tegen die achtergrond niet geloofde dat vrede de natuurlijke toestand van de wereldpolitiek was, maar eerder de uitzondering? ‘Ik denk dat de wereld veiliger en beter zal zijn als de Verenigde Staten, Europa, de Sovjet-Unie, China en Japan sterk en gezond zijn en elkaar niet tegen elkaar uitspelen maar in evenwicht zijn’, zei hij in 1972 in een interview in Time. Dat werd de leidraad van zijn beleid. Hij startte onderhandelingen op met China en de Sovjet-Unie en werkte vooral naar een einde van de oorlog in Vietnam toe. Hij onderhandelde met Noord-Vietnam en sloot er in 1973 de Parijsakkoorden mee. De Amerikaanse soldaten, die inmiddels maar met 25.000 meer waren, zouden vertrekken en Zuid-Vietnam zou een aparte staat worden. Een enorm conflict leek beslecht, tot het noorden in 1975 het zuiden alsnog veroverde en niemand protesteerde, behalve Nixon.
Met zijn diplomatieke evenwichtsstreven liet Nixon een fris en realistisch geluid horen, schrijft Kissinger. En ook vandaag zouden we daar nog veel aan kunnen hebben. Alleen is men de ideeën van Nixon in de VS gauw weer vergeten, zeker na de val van de Sovjet-Unie, toen er alleen nog werd gedacht in termen van de vijand overwinnen. En dat gaat door tot op de dag van vandaag.
Sadat: grootmoedig
Je kunt geen omelet bakken zonder eieren te breken, zeker in de internationale politiek niet, en dat ervoer de Egyptische president Anwar Sadat aan den lijve. Voor Kissinger is hij de ethische held van het verhaal, want ook dat is een eigenschap van een groot leider: dat hij soms voor de vrede gaat terwijl zijn bondgenoten zich vastbijten in de hopeloze strijd. Nadat de Jom Kipoeroorlog van 1973 op een smadelijke nederlaag was uitgedraaid voor Egypte en Syrië, ging Sadat met Israël praten over vrede. Hij betoonde zich daarbij een grootmoedig man, die voorstelde dat de twee partners een verdrag zouden sluiten met de VS en niet met elkaar, omdat de wereld het anders alleen zou hebben over de punten waarop Israël en Egypte hadden gewonnen of toegevingen hadden moeten doen. En zo zouden de VS ook mee in het vredesbad getrokken worden natuurlijk.
Zijn inspanningen leidden tot de Camp Davidakkoorden van 1978, waarbij Israël in ruil voor vrede de Sinaï, die het sinds 1967 bezette, teruggaf aan Egypte. En die Sadat met de dood moest bekopen, want Egypte werd niet alleen uit de Arabische Liga gestoten omdat het het panarabisch nationalisme had verraden, het jaar voor de Sinaï officieel weer Egyptisch werd, in 1982, werd Sadat vermoord. Van zijn droom om op de berg Sinaï een synagoge, een moskee en een kerk te bouwen is nooit iets terechtgekomen.
Lee: excelleren boven alles
Toen de voormalige Britse kolonie Singapore in 1965 na heel wat strubbelingen onafhankelijk werd, leek het stadsstaatje weinig overlevingskansen te hebben. Van de 1,3 miljoen Chinezen, Maleiers en Indiërs die er op goed 700 vierkante kilometer woonden, had een derde geen woning, grondstoffen zaten er niet in de grond en er was zelfs een gebrek aan drinkwater. Maar Lee Kuan Yew, de eerste premier, die aan zet bleef tot in 1990, had een visie, en die drukte hij rücksichtslos door. Singapore zou inzetten op zijn enige kapitaal: mensen. In geen tijd had iedereen een eigen huis en werd een derde van het overheidsbudget besteed aan onderwijs. Het bbp groeide van 517 dollar per hoofd van de bevolking in 1965 tot 79.576 dollar vandaag. In ruil voor die welvaart eiste Lee excellentie. Middelmaat was geen optie en een tweede kans kreeg je niet. Lee was een linkse utilitarist, schrijft Kissinger, die besefte dat politiek gekrakeel en het tegen elkaar opzetten van etnische groepen alleen maar tot miserie zouden leiden. Dus ging hij voor de welvaart van de bevolking en legde die zich neer bij het ondemocratische regime, want al zijn er in Singapore verkiezingen, veel meer dan een opiniepeiling zijn die in feite niet. Kissinger vergelijkt Singapore met andere ex-kolonies en impliciet ook een beetje met zijn eigen door raciaal denken verscheurde Amerika. Door Lee op te nemen in zijn lijst van zes grote leiders toont hij waar zijn hart en verstand liggen.
Thatcher: onwrikbaar
Maar het meest liggen die wellicht bij Margaret – ‘the lady’s not for turning’ – Thatcher, die naar buiten toe het beeld ophing onwrikbaar te zijn, maar ook wel naar anderen luisterde. Toen zij in 1979 premier werd, was het Verenigd Koninkrijk de zieke man van Europa. De vakbonden regeerden het land, inefficiënte staatsbedrijven slokten immense sommen overheidsgeld op en malaise en passiviteit tekenden de bevolking. In 1975 bedroeg de inflatie 25 procent en een jaar later had het Verenigd Koninkrijk behoefte aan een noodlening van het Internationaal Monetair Fonds. ‘Inflatie vernietigt naties en samenlevingen net zozeer als binnenvallende legers dat doen’, zei Thatcher toen ze premier was geworden. ‘Inflatie is de moeder van de werkloosheid. Het is de onzichtbare dief van iedereen die gespaard heeft.’ En dus trok ze de rente op naar 17 procent en bedwong ze de inflatie. Ze brak de macht van de vakbonden, sloot verliesgevende kolen-, staal- en maakbedrijven in overheidshanden en had maar één doel voor ogen: het welzijn van het land. En dat was ook de reden waarom ze niet van een politieke integratie van Europa wilde weten, of van een eengemaakt Duitsland, omdat die de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk zouden bedreigen.
Het waren momenten waarop Thatcher zich van haar stugst liet zien. Hoewel Kissinger daar wel begrip voor kan opbrengen, lijkt hij uiteindelijk toch meer sympathie te hebben voor de Margaret van de Falklandoorlog. Daar liet de echt grote leider zich zien. Nadat Argentinië die Britse eilanden 450 kilometer uit zijn kust op 2 april 1982 had veroverd, sprak Thatcher dreigende taal, maar ze begon ook meteen te onderhandelen met de Argentijnen. We willen de Falklands terug, zei ze in de pers, terwijl ze de Argentijnen het voorstel deed om de eilanden door de VN te laten besturen in afwachting van een onderhandelde deal. In een vlaag van dwaasheid, zoals Kissinger het beschrijft, lachte de Argentijnse junta het voorstel echter weg, waarna Thatcher de opdracht gaf aan te vallen en Argentinië op 14 juni capituleerde. Hier herken je de ware leider, aldus Kissinger, die bereid is tot onderhandelingen en compromissen, maar altijd de binnen- en buitenlandse belangen van het land voorop plaatst en indien nodig hard ingrijpt.
Wanneer we Kissingers zes leiders naast elkaar plaatsen en nagaan waarom hij hen boven de middelmaat vindt uitsteken, komen we bij eigenschappen uit als integriteit, doorzettingsvermogen, historische visie, beslissingskracht, spirituele verheffing, verbeeldingskracht en vasthoudendheid. Maar wat hen uiteindelijk echt verenigt, is de moed om voor hun eigen ideeën te gaan, vaak tegen de stroming in, zoals Anwar Sadat het deed, waarmee ze iets verwezenlijkten waar anderen zelfs niet van durfden te dromen.
Henry Kissinger
– 1923: geboren in Fürth, Duitsland
– 1938: met zijn ouders naar Amerika, op de vlucht voor de nazi’s
– 1954: promoveert aan Harvard University. Wordt daar docent en later hoogleraar politicologie
– 1968: wordt nationaal veiligheidsadviseur van president Nixon en later minister van Buitenlandse Zaken
– 1973: krijgt samen met de Noord-Vietnamese leider Le Duc Tho de Nobelprijs voor de Vrede voor het beëindigen van de Vietnamoorlog