Van hondenvlees eten tot executies: zo leefden Belgen tijdens de Eerste Wereldoorlog
In Een dure vrede beschrijft auteur Mark De Geest hoe België door de Eerste Wereldoorlog zijn voormalige status als industriële grootmacht voor altijd kwijtspeelde. Knack biedt u een fragment aan uit het boek over het dagelijks leven tijdens de Grote Oorlog.
Naast het oppakken en wegvoeren van tienduizenden arbeiders en de verregaande ontmanteling van de Belgische industrie, voeren de Duitsers tijdens de tweede helft van de Eerste Wereldoorlog ook de druk op de Belgische bevolking zelf gevoelig op. Terwijl België reeds vanaf de zomer van 1915 zo’n 650.000 werklozen telt (meer dan de helft van de industriearbeiders zit zonder werk), regent het verordeningen om enerzijds het verbruik van allerlei etenswaren en goederen onder controle te houden, anderzijds om de hand te leggen op alle mogelijke grondstoff en en materialen die het Duitse leger van nut kunnen zijn. De levenskwaliteit van de Belgische bevolking, die sinds het begin van de oorlog al fel is verminderd, gaat nu nog drastisch verder achteruit. Naar schatting telt België ondertussen ruim 2 miljoen behoeftigen. Vier op de tien Belgen kloppen regelmatig aan voor een gratis kom soep40. In de steden staan mensen vaak al voor zonsopgang aan te schuiven om pas uren later bedeeld te worden. Meer dan een derde van de totale bevolking kan enkel overleven dankzij een of andere vorm van steun.
Smokkel, aardappelen en een groot tekort aan veevoeder
Van bij het begin van de oorlog schoten de voedselprijzen de hoogte in. In een poging deze steile infl atie te bezweren en het voedseltekort onder controle te houden vaardigen de Duitsers in 1917 bijna dagelijks nieuwe verordeningen uit. Ze worden ofwel door de Duitsers zelf gepubliceerd, ofwel door de gemeentebesturen die door de Duitsers verantwoordelijk worden gesteld voor een correcte uitvoering van de maatregel. De verordeningen betreff en de meest uiteenlopende aspecten van het dagelijkse leven. Uit alle wagens en voertuigen moeten dubbele bodems, dubbele wanden en dubbele zitbanken worden verwijderd om smokkel tegen te gaan. Grijs brood moet minstens 82 procent bloem bevatten en moest minstens 1.000 gram wegen. Het mag enkel gebakken en verkocht worden door erkende bakkers. De prijs ervan mag maximum 0,45 frank bedragen. Voor aardappelen geldt een maximumprijs van 15 frank per 100 kilo. In juni – na de nieuwe oogst – mag de prijs stijgen tot 25 frank, maar in september moet die alweer dalen tot 12 frank. Etappen-Kommandant von Wick moedigt de bevolking trouwens aan om meer aardappelen te telen. ‘Dat is zowel in het belang van de aardappelteler zelf, alsook in het belang van de gezamenlijke bevolking,’ laat hij weten. Niet alleen voor brood en aardappelen worden maximumprijzen vastgelegd, maar ook voor vlees, melk, honing, zout en wol, alsook voor tarwe, rogge, gerst, haver, spelt, stro, klaverzaad enzovoort. Wie aan een hogere prijs goederen verkoopt of koopt, riskeert boetes tot 10.000 mark en drie jaar gevangenis!
Tijdens de bezetting voeren de Duitsers strenge controles op alle transport en verkoop van vee. Naargelang het de Duitse bezetter uitkomt, worden landbouwers verplicht hun dieren te verkopen, uiteraard tegen een vastgestelde prijs. Dat is niet naar hun zin, want het vee levert hun melk, boter, vlees en eieren. Aanvankelijk krijgen de landbouwers nog een vergoeding, later moeten ze het stellen met een ontvangstbewijs. De Duitsers zijn vooral geïnteresseerd in paarden, want hun leger heeft hieraan voortdurend behoefte. Het gebrek aan trekdieren dat hierdoor ontstaat, veroorzaakt grote problemen in de Belgische landbouw en industrie. Op de akkers verschijnen opnieuw ossen om de ploegen over de velden te trekken, in de steden trekken ossen de wagens van bier- en kolenhandelaars.
Van bij het begin van de oorlog ontstaat een dramatisch tekort aan veevoeder. Import is enkel nog mogelijk via het Nationaal Hulp- en Voedingscomité, dat uiteraard de voorrang geeft aan voedsel voor de mensen. De problemen werden nog vergroot doordat veel weiden worden omgeploegd tot graanvelden en omdat een deel van de traditionele voedergewassen – zoals mais, aardappelen en suikerbieten – nu door de bevolking zelf wordt opgegeten. Daarom wordt de aanvoer van veevoeder en de opbrengst van de Belgische velden door de Duitse bezetter streng gecontroleerd. Reeds in 1915 slaan ze de volledige haveroogst aan, waarbij ze de landbouwers 33 frank per 100 kilo betalen. Paarden moeten het voortaan stellen met een rantsoen van 2,5 kilo per dag, dat kort daarop al verminderd wordt tot 1,5 kilo. Enkel de paarden in de steenkoolmijnen, de steengroeven en de bosbouw krijgen 5 kilo per dag te eten. Net zoals bij vele andere rantsoenmaatregelen ontstaat ook hier al snel een zwarte handel met hoge prijzen. Vanaf februari 1917 hebben enkel nog landbouwers die hun producten aan het Nationaal Comité verkopen, recht op veevoeder. Desondanks wordt het tekort aan veevoeder steeds nijpender, tot er in september 1918 gewoon geen veevoeder meer beschikbaar is. Sommigen proberen hun dieren te voederen met riet en jonge biezen, twijgen met bladeren, vermalen struiken en koeken van plantaardig materiaal en fruitafval. Anderen zien geen andere oplossing dan hun dieren te slachten.
Hondenslachterijen en woekerprijzen
In principe heeft iedere persoon recht op 75 gram vlees per week. De verdeling geschiedt door de Bevoorradingscommissie. Slachten van vee mag enkel in de offi ciële slachthuizen. Naast het vlees zelf moet ook alle slachtafval – huiden, talk, beenderen – nauwkeurig geïnventariseerd worden. Eigenaars van varkens mogen hun dieren enkel laten slachten als deze minstens 75 kilo wegen. Binnen de veertien dagen moet het geslachte varken dan vervangen worden door minstens twee biggetjes, die verplicht geregistreerd worden op de plaatselijke Kommandantur.
In april 1917 wordt ook de verkoop van hondenvlees toegestaan. Honden mogen enkel in de offi ciële hondenslachterij worden geslacht, het vlees enkel verkocht in erkende verkooppunten, die duidelijk het opschrift ‘hondenslachterij’ dragen. Elke winkel moet een klantenboek bijhouden, waarin de namen van de kopers, de gekochte hoeveelheid en de dag van verkoop wordt genoteerd. Per week mag er niet meer dan 1 kilo hondenvlees per gezin worden verkocht, aan maximum 2 frank per kilo. Er mag geen hondenvlees verkocht worden aan Duitse militairen, noch aan uitbaters van hotels en restaurants.
Elke gemeente moet een nauwkeurige lijst bijhouden van de eigenaars van kippen en de hoeveelheid kippen die ze bezitten. Wekelijks moet de gemeente drie eieren per kip bezorgen aan de Lebensmittelversorgungs-Kommission. Worden er genoeg eieren geleverd, dan wordt een deel ervan via de Bevoorradingscommissie verkocht aan de bevolking. Iedere handel of transport van eieren of kippen buiten de gemeente is verboden. Iedere pluimveehouder moet zijn aantal kippen constant houden. Oude kippen mogen enkel worden geslacht met toestemming van de Kommandantur. Om het gebrek aan dekstieren in het Etappengebiet tegen te gaan, moet de gemeente zorgen dat er per honderd fokrunderen minstens één goedgekeurde stier voorhanden is. De plaatsing van de stieren geschiedt volgens het ‘Voorschrift voor het houden van stieren in het Etappengebiet van het Vierde Leger’, zodat in elk deel van de gemeente de nodige stieren voorhanden zijn. Overigens zijn veeboeren ook verplicht het aantal runderen en varkens constant te houden: laten ‘verdwijnen’ van vee is ten strengste verboden.
‘Om de bevolking gelijkmatig te kunnen verzorgen’ nemen de Duitsers in 1917 ook de oogst in beslag. Dat geldt zowel voor granen, peulvruchten, aardappelen, suikerbieten, rapen, koolzaad, zonnebloemen, noten en andere. Deze goederen moeten bij de Duitsers worden ingeleverd, uiteraard tegen een door hen vastgestelde prijs. Ze mogen niet gekocht of verkocht worden en ook het transport ervan is verboden. Vroege aardappelen mogen pas vanaf 10 juli worden geoogst. De oogst moet onmiddellijk naar de Kommandantur worden vervoerd, waar de aardappelen worden aangekocht aan 20 frank per 100 kilo. Landbouwers mogen enkel een partij plantgoed (van 1.600 kilo per hectare) houden en 7 kilo per persoon voor familiaal gebruik. Deze verordeningen gelden niet voor particulieren die een veldje aardappelen van maximaal 60 vierkante meter verbouwen. Om de velden te bewaken neemt de gemeente een aantal tijdelijke veldwachters in dienst. Hoewel op de illegale verkoop strenge straff en staan, kan niet iedereen aan de verleiding weerstaan om zijn goederen tegen woekerprijzen op de zwarte markt aan te bieden. Zo wordt hovenier Remy Van den Bulcke uit Melle veroordeeld tot een boete van 3.000 mark omdat hij illegaal aardappelen verkocht, terwijl handelaar Karel Schelfout uit Destelbergen een boete van 2.000 mark krijgt omdat hij aardappelen achterhield, waarschijnlijk eveneens om ze op de zwarte markt te verkopen.
Hoe gedetailleerd het er bij de Duitse boekhouding aan toeging, leert ons de correspondentie tussen het stadsbestuur van Turnhout en de plaatselijke Zivilkommissar. Aangezien er in 1918 in Turnhout 164 hectare met aardappelen was geplant, met een opbrengst van gemiddeld 18.911 kilo per hectare, veronderstellen de Duitsers dat er 3.115.398 kilo werd geoogst, terwijl er al 158.047 kilo was geleverd, wat het totaal op 3.273.445 kilo bracht. Het gemeentelijk verbruik wordt geschat op 3.094.735 kilo. Er blijft dus 178.710 kilo aardappelen over, te leveren aan de Duitse overheid. Burgemeester François du Four antwoordde daarop dat de opbrengst slechts 17.317 kilo per hectare bedroeg, zodat er in werkelijkheid helemaal geen overschot was.
Hulp van de Commission en het ‘Komiteit’
Terwijl de productie van de binnenlandse landbouw al voor de oorlog niet volstond om de Belgische bevolking te voeden, wordt het tekort in de loop van de oorlog steeds schrijnender. Ook in de landbouwgezinnen zijn veel mannen naar het leger vertrokken. De vruchtbare poldergronden van de Westhoek kunnen niet langer bewerkt worden, paarden en karren worden door de bezetter opgeëist en meststoff en zijn niet langer beschikbaar.
Ook de Commission for Relief slaagt er niet altijd in het nodige voedsel naar België te brengen. Zelfs nadat de Duitsers na de torpedering van de Lusitania hun onderzeebootoorlog tijdelijk opschorten, worden in 1916 nog elf schepen van de Commission tot zinken gebracht. Wanneer Duitsland in februari 1917 haar onbeperkte onderzeebootoorlog hervat, bieden de reuzengrote letters ‘crb’ op de scheepswanden lang niet altijd de nodige bescherming. Van de zeventien crb-schepen die op 1 februari op weg naar Rotterdam varen, bereiken er slechts twee veilig de Nederlandse haven. Twee worden door Duitse torpedo’s tot zinken gebracht, waarna de overige dertien naar Britse havens worden afgeleid. Om de voorraden niet te laten bederven, wordt 100.000 ton voedsel ter plaatse verkocht. Het volgende halfj aar verliest de Commission maandelijks bijna 650.000 ton goederen op zee. In de eerste vier maanden na de hervatting van de Duitse onderzeebootoorlog bereiken slechts 115.000 ton goederen de haven van Rotterdam, terwijl België elke maand minstens 110.000 ton nodig heeft.
Wie een gezinskaart van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité heeft, kan er aankloppen voor extra voedsel. In samenwerking met de Commission helpt het ‘Komiteit’ waar het kan. Het levert de bevolking een basisrantsoen van aardappelen, brood, rijst, bonen en mais. Zwangere vrouwen en pas bevallen moeders hebben recht op extra rantsoenen. Als ze een medisch attest kunnen voorleggen, ontvangen ze een halve liter melk per dag. Ook zieken en kinderen tot zes jaar krijgen extra melk. Regelmatig slaagt het Komiteit erin een ‘buitengewone verkoop’ te organiseren, wanneer het een partij voedingswaren op de kop weet te tikken. Dit is het geval met partijen kalfshersenen, kalfskop, kalfslever of kalfslongen, verse vis, eieren, nieren, komkommers, kaas, kippen, gezouten mosselen (voor gebruik te ontzouten!), paling, lever, runder- en varkensafval, boter, pladijs, schelvis en kabeljauw. Afhankelijk van de beschikbare voorraad zijn de goederen dan te koop in een beperkt aantal winkels van het Komiteit en kunnen inwoners van een bepaalde wijk een beperkte hoeveelheid goederen tegen een vastgestelde prijs kopen, bijvoorbeeld één ei per persoon à 0,35 frank, 200 gram kaas à 1,10 frank, 250 gram kip à 2 frank. Aan de ‘klanten’ wordt beleefd gevraagd om inpakpapier mee te brengen en in rijen van vier op het voetpad aan te schuiven indien het druk is. De goederen kunnen enkel afgehaald worden op een bepaalde dag en op een bepaald uur, afhankelijk van de wijk waar men woont of van de familienaam op de gezinskaart. Wie zijn beurt voorbij laat gaan, is eraan voor de moeite.
Hoewel de Duitsers de landbouwers maximumprijzen opleggen, houden zij vaak goederen achter om deze tegen hogere prijzen op de zwarte markt te verkopen. Dat is een doorn in het oog van de stedelijke bevolking, die de boeren ervan verdenkt zich te verrijken, terwijl deze in werkelijkheid zelf nauwelijks aan het broodnodige voedsel geraken. Meermaals komt het tot relletjes, waarbij boze stedelingen de marktstalletjes plunderen en er zonder te betalen met groenten en fruit vandoor gaan. Vaak trekken stedelingen naar het platteland om er aardappelen te kopen. Op de terugweg riskeren ze nochtans hun dure aardappelen kwijt te spelen bij een Duitse controle.
Om de bevolking te helpen worden brochures gepubliceerd als ‘Nuttige wenken over een spaarzame en voedzame keuken in oorlogstijd’ met daarin recepten voor onder andere ‘prei met boonsaus’, ‘oorlogsfricadellenkoek met gestoofde rijst’ en ‘aardappelen gedampt met teerlingen spek’. In zijn boek Wat eenieder behoort te weten omtrent de Rationeele Voeding raadt de Luikse dr. Delsemme aan om langzaam te eten, goed te kauwen, het vleesgebruik te matigen en weinig kruiden te gebruiken. Zijn Oorlogsrecepten bevatten onder meer oorlogspeperkoek, maiskoek met appelen, oorlogswafels en appelpudding.
Strijd tegen de koude
Na meer dan twee jaar oorlog voert de Belgische bevolking niet alleen een dagelijkse strijd tegen de honger, maar ook tegen de koude. Kolen kunnen slechts met mondjesmaat worden aangekocht, meestal in zakken van 50 kilo, waarbij elk gezin recht heeft op een enkele zak. Ook in de rijke burgerhuizen wordt nog slechts één enkele kamer verwarmd. Wie probeert in parken of langs lanen hout te sprokkelen, loopt het risico door een Duitse patrouille te worden neergeschoten. Om energie te sparen wordt de straatverlichting om elf uur ’s avonds verplicht gedoofd. Wanneer het donker wordt, moeten winkels de deuren sluiten. Enkel apotheken mogen openblijven. In gangen en op trappen mag geen permanent licht blijven branden. Alle gebruik van gas is verboden, tenzij in bakkerijen, volkskeukens, hospitalen, gevangenissen en burelen en woningen waar Duitsers werken of gehuisvest zijn. De gasleidingen moeten door de gasmaatschappij verzegeld worden. Soms worden scholen enkele dagen gesloten wegens gebrek aan brandstof. In sommige gevallen kunnen burgers zich het recht op de aankoop van een extra zak kolen verwerven, bijvoorbeeld wanneer ze een zak van 10 kilo vruchtenpitten aan de Etappen-Inspektion verkopen. Het kan daarbij zowel gaan om pitten van pruimen, kersen, mirabellen, abrikozen of pompoenen, maar de zak moet wel pitten van een en dezelfde soort bevatten!
Eindeloze verordeningen
In een eindeloze rij verordeningen – vaak van vele bladzijden lang, waarin in detail wordt uitgelegd wat verplicht en wat verboden is – houdt de Duitse overheid de Belgische bevolking in een ijzeren greep en bepaalt ze vrijwel elk aspect van het dagelijkse leven. Alles moet geregistreerd en genotuleerd worden, terwijl op overtredingen bijzonder zware straff en staan. Er worden verordeningen uitgevaardigd over het dekken van merries, waarvoor enkel goedgekeurde hengsten mogen worden gebruikt. Het transport en de verkoop van drek en beer moet nauwkeurig bijgehouden worden in een register: de datum en het adres van het ruimen, de hoeveelheid en de aard van de mest, naam en adres van de koper, alsook de verkoopprijs. Een bijzonder uitgebreide verordening regelt het postverkeer en het verzenden van postpakketten. Brieven mogen niet langer zijn dan vier bladzijden met elk tien lijnen, meteen ook het maximum dat op een postkaart mag staan. De brieven moeten onder open omslag op de Kommandantur of de Postvermittelungsstellen worden afgegeven. Wanneer de Duitse overheid op een bepaald moment vaststelt dat er nog altijd hanengevechten worden georganiseerd – hoewel dat ook door de Belgische wet verboden is – moeten alle kemphanen op de Kommandantur worden ingeleverd.
Het Duitse leger kan ‘alles’ gebruiken
Alles wat ook maar op enige manier van nut kan zijn voor de Duitse oorlogsinspanning, wordt in beslag genomen. Bedrijven moeten een gedetailleerde inventaris maken van de hoeveelheid textielzakken die ze in voorraad hebben en laten weten hoeveel zakken ze de volgende maand denken nodig te hebben. Particulieren die nog een rijwiel hebben, moeten dit ter controle aanbieden. De meest uiteenlopende vezels en producten kunnen in beslag worden genomen: kokosvezels, zeegras, wollen en katoenen bedvlokken, linoleum, wasdoek, tafellakens en servetten, weefsels uit zijde of kunstzijde, gebreide of vilten kuitbanden, knieverwarmers, hoofdkappen, borstlappen, fluweel, vilten proppen, vilten dekens enzovoort. De gemeenten moeten de Kommandantur een lijst bezorgen van de eigenaars van schapen, samen met het aantal schapen dat elke eigenaar bezit. Schapen moeten geschoren worden voor 10 juni. In afwachting dat hij in beslag wordt genomen, moet de wol ongewassen bewaard en zorgvuldig behandeld worden. Er worden maximumprijzen opgesteld voor populieren en wilgen, waarvan klompen worden gemaakt. De verkoop ervan is uiteraard enkel mogelijk mits Duitse toestemming.
Hoewel het Duitse leger zowat alles lijkt te kunnen gebruiken, is het toch vooral geïnteresseerd in allerlei soorten metaal. Die worden zowel bij bedrijven als particulieren opgevorderd en in beslag genomen. Voor de productie van granaathulzen hebben de Duitsers vooral koper nodig. Daarom worden in tal van brouwerijen koperen ketels weggehaald en spelen talloze dorpsfanfares hun koperen blaasinstrumenten kwijt. In maart 1917 laat generaal Sixt von Armin, bevelhebber van het Vierde Leger, weten dat – met uitzondering van huishoudelijke voorwerpen – alle ‘spaarmetalen’ die zich in magazijnen bevinden, er gemonteerd of zelfs ingemetseld zijn, moeten aangegeven worden: onder meer koper, messing, brons, tin, lood, nikkel, zink, aluminium en legeringen ervan. Deze verplichting geldt voor de meest uiteenlopende ondernemingen: machinefabrieken, metaalgieterijen, kopersmederijen, scheepswerven, papierfabrieken, ververijen, spinnerijen, drukkerijen enzovoort. Voor spoorwegen, post en telegraaf wordt een uitzondering gemaakt. Materialen die niet aangegeven worden, kunnen zonder meer worden weggehaald. Daarbij stelt de eigenaar zich bloot aan een gevangenisstraf tot vijf jaar en een boete van 50.000 mark.
Ook in privéwoningen moeten alle huishoudelijke voorwerpen uit koper, nikkel, tin of een legering ervan worden geïnventariseerd. Afhankelijk van de woonplaats moeten ze op een bepaalde dag en uur bij de bezetter worden ingeleverd. Etappen-Kommandant von Wick laat weten dat hierna nog huiszoekingen zullen volgen. Wie de verordening niet opvolgt, riskeert uiteraard zware straff en. Sommigen begraven hun privé-eigendommen in de tuin of verbergen ze op zolder of in de kelder, maar ook daar zijn ze voor de Duitse patrouilles vaak niet veilig. Niet alle goederen komen sowieso op de juiste plaats terecht: vaak zetten Duitse officieren een eigen handeltje op, waarbij een deel van de opgeëiste goederen ongeschonden richting Duitsland vertrekt, waar het voor eigen rekening wordt verkocht.
Allerlei soorten ijzer wordt in beslag genomen, voor zover de eigenaar er een aantal kilo’s (meestal 10 kilogram) van bezit: ruw ijzer, staafi jzer, staalblik, golfplaten, ijzeren en stalen pijpen, venster- en deurbeslag, spijkers, klinknagels, schroefmoeren, beitels, vijlen, tangen, hamers en boren. Wie deze voorwerpen zonder medeweten van de Duitse overheid verkoopt of verwijdert, riskeert alweer zware straffen.
De Duitse verordeningen bevatten vaak ellenlange lijsten van voorwerpen en materialen die worden opgevorderd. Zo publiceert Sixt von Armin op 7 juli 1917 een lijst met liefst vijfendertig voorwerpen, die in beslag zullen worden genomen. Daarin onder meer: letters voor fi rmanamen, kleerhaken, gordijnstangen, staafjes van traplopers, trapleuningen, kaarshouders van piano’s, platen van brievenbussen, kapstokken, paraplubakken, leuningen voor badkuipen, deurkloppers, ventilatiekleppen, benodigdheden voor winkelinrichtingen zoals decoratiestaanders, metaalstaanders, messinghaken, tralies, koffi ebakjes, suikermandjes, deksels van bierglazen en andere. Bij een inbeslagname worden alle mogelijke voorwerpen die onder de verordening vallen geïnventariseerd. Meestal worden ze pas op een latere datum weggehaald of moet de eigenaar de materialen zelf naar de Kommandantur brengen. Ondertussen mogen de voorwerpen verder gebruikt worden, maar uiteraard niet verkocht of verplaatst. Uiteindelijk moeten de materialen terechtkomen in een van de vele verzamelplaatsen – Sammelstellen – van de Zentral-Einkaufsgesellschaft für Belgien, waar ze afgegeven worden in ruil voor een ontvangstbewijs, waarop de aard en de hoeveelheid van de goederen wordt vermeld en ook de – uiteraard kleine – vergoeding die de eigenaar ervoor ontvangt.
Executies, straffen en slachtoffers van luchtaanvallen
Naast de eindeloze lijst van verordeningen en bepalingen die de Belgische bevolking te lezen krijgt, verschijnen er regelmatig ook Plakaten met het nieuws van veroordelingen en executies waarvan Belgische burgers het slachtoff er zijn. Overigens worden executies meestal pas bekendgemaakt nadat de straf voltrokken is. Zo lezen de Belgen in juni 1917 bijvoorbeeld dat Evarist Van Hese en Eduard Schollaert in Gent werden veroordeeld tot twee jaar gevangenis omdat ze hun duiven niet hadden aangegeven, terwijl herbergier Amadeus Van Hoorde de doodstraf heeft gekregen en geëxecuteerd is wegens wapenbezit.
Ook wanneer in mei 1917 drie Belgen – de 41-jarige herbergierster Emma Sabbe uit Kuurne, haar knecht Camiel Dewaele en de slachter Hippoliet Delporte – ter dood veroordeeld worden voor de moord op de Duitse soldaat Werner, krijgt de bevolking het vonnis pas na de dood van de veroordeelden te lezen: ‘Onmiddellijk na hare veroordeling heeft Emma Sabbe in ’t gevang door ophanging haar leven vrijwillig geëindigd. De doodstraf tegen Dewaele en Delporte is vandaag door den kogel uitgevoerd geworden.’
In het bezette gebied voeren de geallieerden regelmatig luchtaanvallen uit, waarbij soms ook burgers de dood vinden. De Duitse propaganda laat die kans niet liggen om de schuld van de gedode burgers in de schoenen van de geallieerde piloten te schuiven. Zo krijgt de Gentse bevolking op 29 mei 1917 te lezen dat bij een luchtaanval in Sint-Denijs-Westrem een meisje van vier – ‘wier vader in het Belgisch leger zit’ – werd gedood, terwijl er ook vijf zwaargewonden en twee lichtgewonden vielen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier