Van Adam Smith tot de gele hesjes: hoeveel globalisering kunnen we nog verdragen?
Meer handel, meer welvaart, meer ongelijkheid, meer druk op het klimaat: de globalisering heeft de voorbije 150 jaar winnaars en verliezers opgeleverd. De vraag is of een vierde globaliseringsgolf nog wel wenselijk is.
Hoe kon het coronavirus zich zo snel verspreiden? Een van de hoofdverantwoordelijken was de globalisering. De vele reizigers en de drukke handel maakten dat het virus vanuit China in een wip over heel onze planeet werd verspreid. En toen we mondmaskers wilden om ons te beschermen, bleek hoe afhankelijk we waren van de producenten in China. In Europa waren er nauwelijks of geen ondernemingen meer die ze nog vervaardigden. Ook een gevolg van de globalisering. De vraag die steeds meer economen zich stellen, luidt dan ook: welke toekomst wacht de globalisering?
Globalisering was de jaren voor het uitbreken van de coronacrisis al een van de belangrijke macro-economische en geopolitieke thema’s. Denk aan de Amerikaanse president Donald Trump, die met zijn America First-politiek koos voor een beleid dat de Amerikaanse economie voorrang zou geven op handel met het buitenland. Denk dichter bij huis aan de brexit, waarbij het Verenigd Koninkrijk opnieuw grenzen optrok tegenover het Europese vasteland. Of nóg dichter bij huis aan het protest van de gele hesjes, de deplorables die hun job verloren, moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen en zichzelf als slachtoffers van de globalisering zien.
Het wereldwijde handelsvolume is alweer groter dan vóór corona.
‘Globalisering gaat over het wegvallen van grenzen voor goederen, diensten, kapitaal en arbeid’, zegt Hans Bevers, hoofdeconoom bij zakenbank DegroofPetercam. Samen met collega’s schreef hij het boek Macro-economische en financiële mijlpalen: verleden en toekomst, waarin globalisering een belangrijk thema is. ‘Als barrières worden doorbroken, krijg je een intensieve internationale uitwisseling van goederen, diensten, technologie en kapitaal, en komen er immigratiestromen. Op wereldschaal zijn de voordelen groot, maar voor sommige regio’s, sectoren en groepen in de samenleving kunnen de gevolgen bijzonder zwaar zijn.’
Specialiseren
Economen denken al langer na over de voordelen van internationale handel en globalisering, zeker sinds de Schot Adam Smith in 1776 zijn beroemde boek The Wealthof Nations publiceerde. Smith ging op zoek naar de oorzaken van de welvaart van landen en betoogde dat landen baat hebben bij onderlinge handel. Hij rekende daarmee af met het mercantilisme dat tot dan toe in Europa leefde: de idee dat uitvoer moest worden gemaximaliseerd via subsidies, en invoer geminimaliseerd door importtarieven. Smith pleitte voor vrijhandel en legde de basis voor het economisch liberalisme.
In de negentiende eeuw leverde de Britse econoom David Ricardo een onschatbare bijdrage aan het inzicht over globalisering met zijn gedachten over ‘het comparatieve voordeel’: een land specialiseert zich het best in de productie van goederen waarvoor het in het binnenland de laagste kosten kent, ook al zijn die kosten hoger dan in het buitenland.
Een voorbeeld maakt dat duidelijk. Stel dat An beter is in vis vangen en fruit plukken dan Jan. Jan heeft drie uur nodig om een vis te vangen en vier uur om 10 kilo fruit te plukken. An heeft twee uur nodig om een vis te vangen en één uur om 10 kilo fruit te plukken. An is dus in beide klussen veel sneller dan Jan. Toch is het voordeliger voor An om haar vis bij Jan te halen, want ze kan twee porties fruit plukken en er één van ruilen voor de tweede vis van Jan. Als ze dat doet, werkt An maar twee uur voor een maaltijd van vis en fruit, waarvoor ze anders drie uur zou moeten werken. Winst: één uur. Als Jan beide klussen zelf zou moeten doen, was hij zeven uur kwijt. Nu moet hij twee porties vis vangen, waarvoor hij zes uur nodig heeft. Ook hij heeft een uur winst. Met andere woorden, beiden hebben voordeel wanneer ze handel drijven. Dus, als landen zich specialiseren in wat ze relatief het beste doen en dan handelen, hebben ze er allemaal baat bij.
Je kunt nog een stapje verder gaan: zelfs landen die op het eerste gezicht concurrenten zijn, hebben er belang bij om handel te drijven met elkaar. Bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk, die dezelfde producten tegen dezelfde kosten kunnen vervaardigen. Daar heeft de Amerikaanse Nobelprijswinnaar Paul Krugman in de jaren 1970 diep over nagedacht. Hij kwam tot het besluit dat het schaalvoordeel belangrijk is: als Duitsland bijvoorbeeld niet alleen auto’s produceert voor de Duitse markt, maar voor heel Europa, kan het de vaste kosten verlagen en zal de kostprijs van een auto dalen.
Daarom leidt handel, zelfs tussen vergelijkbare landen in vergelijkbare producten, tot een groter en goedkoper aanbod voor de consument. Een Fransman hoeft niet noodzakelijk een Renault aan te schaffen als hij een auto wil, hij kan ook kiezen voor een Volkswagen, waar misschien schokdempers uit Frankrijk in zitten. Of een Fiat met ruitenwissers uit Duitsland. Of een Volvo met ruitenwissers uit Duitsland en vloermatjes uit Italië. ‘De globalisering heeft ons allen heel veel baten opgeleverd,’ zegt Bevers, ‘maar niet alleen maar baten.’
Stoomboot
De globalisering is de voorbije 150 jaar in drie golven verlopen. De eerste golf ving aan bij het begin van de tweede industriële revolutie en liep van 1870 tot 1913. Dankzij de stoomboot kon het transport over de Atlantische Oceaan tussen de VS en Europa sneller en goedkoper verlopen, terwijl de aanleg van het Suezkanaal in 1869 zorgde voor een rechtstreekse verbinding tussen Azië en Europa. Kanalen en spoorwegen maakten binnenlands vervoer vlotter. Dankzij koelapparatuur konden meer bederfelijke levensmiddelen zoals vlees worden verhandeld. In 1858 werd het eerste telegram via de telegraafkabel onder de Atlantische Oceaan gestuurd. Communicatie tussen Europa en de VS nam nu niet langer veertien dagen in beslag, maar hooguit enkele minuten.
Al die ontwikkelingen joegen de internationale handel flink aan. Dat ging gepaard met grote migratiestromen: tussen 1880 en 1920 trokken 20 miljoen emigranten, voornamelijk uit Europa, naar de VS, waar er een groot tekort was aan arbeidskrachten en de lonen hoger lagen.
Aan de eerste globaliseringsgolf kwam een abrupt einde met de Eerste Wereldoorlog, waarbij de dominerende economie in de wereld, die van Europa, totaal werd verwoest. Na afloop was er geen sprake meer van een economische wereldmacht en wereldwijde samenwerking. De beurscrash op Wall Street in 1929 zette de VS onder druk om de eigen bevolking uit de armoede te halen. Wereldwijd kwamen er invoerheffingen om de plaatselijke productie te beschermen. Het gevolg was dat tussen 1929 en 1934 het volume van de wereldhandel met twee derde daalde. De protectionistische reflex bracht weinig soelaas en in 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit.
Bretton Woods
Na de Tweede Wereldoorlog volgde een tweede globaliseringsgolf, die duurde van 1946 tot 1971. Net zoals bij de eerste golf dreef ze op technologische verbeteringen. Die maakten een scherpe daling van de prijzen mogelijk voor het vliegverkeer en internationale telefoongesprekken. Er kwamen grotere schepen die containers konden vervoeren. Bovendien werd in 1944 in Bretton Woods tussen 44 landen afgesproken om vaste wisselkoersen te hanteren, wat de handel ten goede kwam. Drie jaar later volgde het General Agreement on Tariffs and Trade (GATT), een verdrag dat zorgde voor het verlagen en vereenvoudigen van de invoerheffingen. Dat verdrag moest ook de internationale vrijhandel promoten.
Ook de tweede golf ging gepaard met migratiestromen. In de VS kwamen steeds meer migranten uit Latijns-Amerika aan. In Europa was de vraag naar gastarbeiders voor de wederopbouw van het kapotte continent groot. In plaats van een netto-emigratiecontinent werd Europa een netto-immigratiecontinent. De interne markt werd er nog extra gestimuleerd met het Verdrag van Rome in 1957, waarbij de Europese Economische Gemeenschap werd opgericht, een douane-unie tussen zes landen (België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en West-Duitsland), de voorloper van de Europese Unie.
Aan die tweede globaliseringsgolf kwam een einde toen de Amerikaanse president Richard Nixon de overeenkomst van Bretton Woods opzei en iedereen overschakelde op vlottende wisselkoersen. Bovendien kreeg de wereld in de vroege jaren 1970 te kampen met de oliecrisis, en in 1973 brak de Jom Kipoeroorlog uit, met gevechten tussen Israël en Arabische staten als Syrië en Egypte. Het was hard ontwaken uit de goldensixties. In ons land, bijvoorbeeld, moesten verouderde sectoren als de mijnbouw en de staal- en textielnijverheid afbouwen, terwijl de multinationals die zich met steun van het Marshallplan na de oorlog hier hadden gevestigd overgingen tot rationaliseringen, wat betekende dat ze massaal mensen op straat gooiden.
Westerse beleidsmakers beseffen dat ze de Chinese economie via handelsregels nauwelijks kunnen hervormen.
Hans Bevers, econoom bij zakenbank DegroofPetercam
Tussen 1970 en 1980 was er maar weinig sprake van internationale samenwerking. Het was een periode van lage groei en hoge inflatie. De koopkracht nam af, het spaargeld verdampte. Japan werd gepresenteerd als de rijzende ster aan het economische firmament, wat leidde tot handelsspanningen tussen de VS en Japan. In 1985 voerden de VS heffingen van 100 procent in op Japanse computers, televisies en andere hightechproducten.
World Wide Web
Met de val van de Berlijnse Muur in 1989 brak een derde globaliseringsgolf aan. Dit keer speelde het internet een cruciale rol: op 6 augustus 1991 werd het World Wide Web beschikbaar voor het publiek. Dat maakte het niet alleen makkelijker en goedkoper om over heel de wereld te communiceren, maar ook om te ondernemen. Veel westerse bedrijven verschoven hun productieproces naar lagelonenlanden en deden er hun voordeel met goedkope arbeidskrachten.
Dat leidde in die landen tot een stijging van het inkomen en de welvaart, waardoor honderden miljoenen mensen uit de armoede werden gehaald. China, dat in 2001 lid werd van de Wereldhandelsorganisatie, profiteerde daarvan en groeide uit tot de op een na grootste economie ter wereld. Handelsbarrières werden gesloopt, heffingen fors verminderd. Een product werd steeds meer samengesteld met onderdelen die vanuit de hele wereld kwamen, iets was niet langer ‘ made in Japan’ of ‘ made in USA’, maar ‘ made in the world’.
De derde golf ging zeer hard, Hans Bevers spreekt van ‘hyperglobalisering’. Belangrijk daarbij was dat de kapitaalstromen dit keer veel meer internationaliseerden dan tijdens de vorige golven, het geld leek geen grenzen meer te kennen, letterlijk en figuurlijk.
De hyperglobalisering werd zwaar ter discussie gesteld toen in 2008 een financiële crisis uitbrak. ‘Toxische hypotheekleningen’ uit de VS hadden zich wereldwijd verspreid: slechte kredieten waren herverpakt en met een mooie strik steeds verder doorverkocht aan buitenlandse financiële instellingen. Tot bleek dat die kredieten niets waard waren, banken daardoor in de problemen kwamen en zelfs failliet gingen, iets wat niemand tot dan toe echt voor mogelijk had gehouden. Het broodnodige vertrouwen verdween in één klap. De financiële crisis mondde uit in een diepe wereldwijde recessie. Want dat was ook een gevolg van de globalisering: omdat alle economieën zo met elkaar verbonden waren, liep de conjunctuurcyclus steeds meer synchroon en was er sprake van een mondiale crisis.
Daarna waren er nog andere gebeurtenissen die de globalisering afremden, zoals de bezuinigingen om uit de crisis te raken. Het Verenigd Koninkrijk dat besliste om uit de Europese Unie te stappen. Donald Trump die tot Amerikaans president werd verkozen en protectionistisch beleid ging voeren, handelsverdragen opzei en een handelsoorlog met China begon. En er kwam minder steun voor immigratie: aan de grenzen werden muren opgetrokken en bootjes met vluchtelingen werden teruggedreven.
Corona
En dan was er begin vorig jaar corona, waardoor plots alle verkeer van personen en goederen een tijdje zo goed als stilviel. Het drukte ons nog dieper met onze neus op het feit dat globalisering niet alleen maar voordelen heeft. Corona maakte onder meer duidelijk dat de focus op wereldhandel ons bijzonder kwetsbaar had gemaakt. Lange tijd luidde het credo bij de bedrijven ‘ just in time’; ondernemingen hielden geen voorraad meer aan, alles moest op het juiste moment worden aangeleverd. Dat bleek door corona niet meer mogelijk, met als gevolg dat in sommige bedrijven de productie stokte door een gebrek aan onderdelen.
Na corona herstelde de wereldhandel zich vlug. ‘Hij veerde krachtig op door de combinatie van zeer lage voorraden en een sterke vraag naar consumptie- en investeringsgoederen’, zegt Bevers. ‘Dat leidde intussen tot grote bottlenecks die tot ver in 2022 kunnen aanhouden. Maar toch zit het wereldwijde handelsvolume vandaag weer boven het pre-coronaniveau. De globalisering is dan ook niet teruggedraaid.’
Maar dat betekent daarom niet dat er niets fundamenteel verandert, zegt Bevers. ‘Ten eerste zorgde corona ervoor dat een aantal technologische mogelijkheden sneller ingang vonden. Robotisering, big data en artificiële intelligentie veranderen de werking van fabrieken, grote magazijnen en distributiecentra. Alles werd korter, slimmer en sneller. Daarnaast dreef corona een grotere wig tussen China en het Westen. Niet alleen omdat China niet tijdig alarm sloeg om het coronavirus in te dammen, maar ook omdat het de democratie in Hongkong beknot en Taiwan wil inlijven. Bovendien beseffen westerse beleidsmakers intussen dat ze nauwelijks in staat zijn om via handelsregels of investeringsovereenkomsten de Chinese economie en politiek fundamenteel te hervormen. Het is best mogelijk dat we te maken krijgen met een bipolaire wereldorde, met de VS en China als hoofdrolspelers.’
Trilemma
Er werd al vóór corona herhaaldelijk gewezen op de excessen van de globalisering en de grote druk op het klimaat. Het vele reizen en de verre transporten die ze met zich meebrengt, zijn allerminst milieuvriendelijk. De Franse econoom Thomas Piketty beschreef in zijn boek Capitalin the Twenty-First Century hoe het internationale kapitaal leidde tot meer ongelijkheid.
Er bestond altijd al wel een zekere antiglobaliseringsbeweging, maar de laatste jaren krijgt ze meer en meer steun, zoals de protesten van de gele hesjes illustreren. En het kan misschien wel zo zijn dat veel van die betogers daar foto’s nemen met hun iPhone – die met zijn onderdelen uit 30 landen symbool staat voor de globalisering – dat neemt niet weg dat de onvrede groot is. Volgens sommigen is het verzet tegen de globalisering een van de belangrijkste redenen waarom mensen vaker stemmen voor de extremen.
De Harvard-econoom Dani Rodrik publiceerde in 2011 The GlobalisationParadox, veertien jaar nadat hij HasGlobalisation Gone Too Far? had geschreven. Van hem komt het inzicht dat we voor een onmogelijk trilemma staan. We willen drie dingen: globalisering, nationale staten en democratie, maar we kunnen er maar twee tegelijkertijd krijgen, leert Rodrik ons. ‘Te veel internationale economische integratie leidt tot binnenlandse politieke desintegratie.’ Dat hebben we de voorbije jaren gemerkt.
‘Er is wereldwijd maatschappelijke onrust’, zegt Bevers. ‘Er wordt meer sociaal-economische gelijkheid geëist, meer transparantie, meer strijd tegen corruptie, meer inspanning tegen de klimaatverandering en er is ook verzet tegen de globalisering. Heel vaak terecht. En dat tegen een achtergrond van migratiecrisissen, snelle technologische ontwikkelingen en een vergrijzende bevolking. Dat alles brengt woeling.’
‘En inderdaad,’ besluit Bevers, ‘met de hyperglobalisering tijdens de derde golf zijn we op de limieten gebotst. De globalisering heeft winnaars en verliezers opgeleverd. Ze maakte de taart groter, maar die werd niet onder iedereen gelijk verdeeld. We moeten meer oog hebben voor de mensen die uit de boot vallen, of dat dreigen te doen. In elk geval mag steeds verder globaliseren geen doel op zich zijn.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier