Tunesië: ‘Wat ben je met vrijheid als je geen eten kunt kopen?
Wat blijft er over van het ideaal van ‘een veilig Europa in een betere wereld’, zoals dat in 2003 werd geformuleerd in de eerste Europese Veiligheidsstrategie? Om die vraag te beantwoorden, reist Jonathan Holslag langs de frontlijnen van Europa. Deze week bezoekt hij Tunesië. Tunesië is de enige democratie die heeft standgehouden sinds de Arabische lente van 2010. Hoe komt dat?
Ik ben aangekomen in Djerba, het eiland voor de Tunesische kust. Ooit door de Griekse dichter Homeros bejubeld, door de Feniciërs gekoesterd voor de kostbare purperschelp, en door de Romeinen uiteindelijk veroverd en met het vasteland verbonden. Vandaag is Djerba een toeristenkolonie, met gigantische witte vakantiefabrieken en soldaten die de wacht optrekken bij de voormalige Romeinse brug – niet om barbaren op een afstand te houden maar om terroristen te weren. Het eiland ligt op nog geen uur rijden van Libië, waar islamextremisten aan het werk zijn en oorlogsheren het land in stukken scheuren. Tunesië is in de greep van het terrorisme. Nergens anders vertrokken zo veel jongeren naar Syrië om er te vechten.
Mensen zien het niet meer zitten. Journalisten komen hier steevast vragen wat er verbeterd is sinds de revolutie. Het antwoord is: niets.
In 2010 was dit land de bakermat van de Arabische Lente, en sindsdien is het de enige plaats waar de democratisering heeft standgehouden. Hoe komt dat? Om die vraag te beantwoorden rijd ik kriskras van Djerba in het zuiden tot de hoofdstad Tunis in het noorden. Mijn eerste halte is Sfax, een stad met een mooie medina en een kleine haven. Hier heb ik een afspraak met twee officieren. We wandelen de kade af. Twee kleine patrouilleboten dobberen tussen plastic flessen en andere rotzooi. ‘Elke maand pikken we met deze schepen wel een groep vluchtelingen op voor de kust’, legt de jonge militair uit. ‘Het houdt niet op, en dat weegt op de bemanning. Veel van onze scheepslui hebben voor hun ogen vrouwen en kinderen zien verdrinken.’
Een roestig bulkschip loopt de haven binnen en trekt een walm van roet door de blauwe lucht. ‘Het beveiligen van onze zee is een enorme opdracht, maar dat geldt ook voor het beveiligen van de landgrens. De Islamitische Staat mengt zich onder de vluchtelingen. Er wordt dikwijls gevochten over de grens, en dan spreek ik nog niet over de smokkel.’ Zijn collega vult aan: ‘Het zuiden van Tunesië is altijd al armer geweest. Vooral dat maakt ons kwetsbaar. Het is grotendeels woestijngebied en is moeilijk te controleren. Terroristen opereren bijna straffeloos vanuit steden op de grens, in Libië maar ook in Algerije. Terrorisme en georganiseerde misdaad zijn als een kwaadaardige tumor die zich steeds verder uitzaait. Wees maar voorzichtig tijdens uw bezoeken.’
Taxichauffeurs en herders
Met die waarschuwing in het achterhoofd rijd ik van Sfax naar het binnenland. De kust van de Golf van Gabès is prachtig ongerept. In de schor zie ik enkele flamingo’s, ooievaars en witte lepelaars. Ik ben op weg naar Sidi Bouzid, de stad waar het in 2010 allemaal begon. Langs de hoofdlaan staat een stenen stootkar, een monument ter nagedachtenis van Mohamed Bouazizi, de jonge fruitventer die zich in brand stak uit protest tegen de corruptie van de lokale politie. Het is tegen de namiddag, en overal zitten mannen in plastic stoelen. Ze roken, spelen pietjesbak of staren wat voor zich uit. Her en der wordt een schaap geroosterd, de vers gestroopte vacht hangt ernaast als keurmerk van versheid. Wat verderop staat steevast een groepje schapen te kauwen in de walm van hun garende kuddegenoten.
Als je de mediterrane zon, de zwaluwen en de warme okerkleuren even buiten beschouwing laat, doet de sfeer hier nogal denken aan pakweg Oekraïne of Moldavië. Somberheid drukt op de stad. Mannen zitten samen, maar ze praten nauwelijks met elkaar. Oudjes zitten elk voor hun eigen deur te suffen. Bij de jongeren lijkt afstandelijkheid het nieuwe stoer. Wat verklaart die somberheid, pols ik bij Faouzia Abidi, een docente wiskunde. ‘Somberheid? Gelatenheid, dat is de juiste typering’, countert ze in galant Frans. ‘Mensen zien het niet meer zitten. Journalisten zoals u komen hier steevast vragen wat er verbeterd is sinds de revolutie. Het antwoord is: niets.’
Meer vrijheid, probeer ik. ‘Vrijheid. Wat ben je met vrijheid als je geen eten kunt kopen? Sinds de revolutie is dit land achteruit gedenderd als een kar van een steil bergpad. De prijzen zijn elk jaar met meer dan 6 procent gestegen, en we betalen meer belastingen op wat we kopen. Onderwijs en ziekenzorg zijn onbetaalbaar, leerkrachten en verpleegsters werken voor een hongerloon.’ Faouzia hapt naar adem en vertraagt. ‘Kijk naar mij. Ik geef les, maar ik kan mijn kinderen niet naar de universiteit sturen. Te duur. Werk in de stad is er ook niet. Mijn oudste rijdt met de taxi in Tunis, terwijl hij ingenieur wilde worden. De jongste probeert wat te verdienen door schapen te hoeden.’
Tunesië
– Bevolking :11,4 miljoen inwoners
– Koopkracht per inwoner: 9700 euro (België 38.000 euro)
– Oppervlakte: 163.610 km2 (België: 30.500 km2)
– Werkloosheidsgraad: 13% (België 8,4%)
– Politiek: Spontane volkswoede na de dood van een jonge visverkoper leidde in 2011 tot straatprotesten tegen dictator Zine el-Abidine Ben Ali, die het land sinds 1987 regeerde. De frustraties over de corruptie, de armoede en de werkloosheid brachten Ben Ali ten val en vormden de aanzet voor de Arabische Lente, een golf van volksoproer in meerdere landen in de Maghreb en het Midden-Oosten. Na Ben Ali’s vertrek kreeg Tunesië een nieuwe, meer democratische grondwet. Een regering van nationale eenheid bestuurt sindsdien het land.
De zwarte vlag
Hij is niet de enige. Als ik Sidi Bouzid uitrijd, valt het op hoe werkelijk in élk stukje berm kleine kuddes schapen grazen, soms in het gezelschap van een oude, bruingebrande herder, maar vaak ook van een jonge kerel die staat te prullen met een telefoon. Kairouan komt in zicht. In een ver verleden was deze stad de uitvalsbasis van Arabische expedities tegen de Berbers. Gaandeweg evolueerde ze tot een regionaal machtscentrum. Het is al laat wanneer ik de medina binnenwandel, en na betaling van een kleine contributie de grote moskee wordt binnengelaten. Het zachte licht in de gebedshal is betoverend en doet de honderden zuilen goud oplichten. Deze moskee werd in de zevende eeuw opgetrokken. Ze herbergt een van de belangrijkste bibliotheken in de Arabische wereld, met enkele correspondentiestukken tussen de emir van Kairouan en Karel de Grote, die de Arabieren naar verluidt vroeg om wapens te leveren.
Vandaag figureert de moskee vaak in de propaganda van de IS. In 2013 stonden hier mannen met zwarte vlaggen op de muren te zwaaien nadat de regering een verbod had opgelegd op een radicale beweging die de sharia wilde invoeren. Twee jaar later werden diezelfde zwarte vlaggen tijdens een studentenfeestje van een schoolgebouw gerold. Hoe groot is de bedreiging van de radicale islam? Hikhem Berraes ziet het somber in: ‘De moskeegemeenschap doet wat ze kan, maar veel controle hebben we niet. Laatst liet onze imam zich tijdens het vrijdaggebed kritisch uit over de misstanden in Syrië. Veel toehoorders stapten toen boos op. Radicale jongeren komen gewoon niet meer. YouTube is hun gebedshuis. Ze zijn niet met veel, maar ze zijn luidruchtig.’
Radicale jongeren komen gewoon niet meer naar de moskee: YouTube is hun gebedshuis. Ze zijn niet met veel, maar ze zijn luidruchtig.
Het is hetzelfde verhaal dat ik zo vaak op mijn reis hoorde, bedenk ik me als ik langs de witgekalkte gevels met blauwe deuren loop. De gematigde meerderheid van de middenklasse verzwakt, is het spoor bijster en wordt verder uit haar evenwicht gehaald door een minderheid van radicalen. ‘Mensen voelen zich verraden’, zegt Néjia Sghir, een jonge activiste. ‘Tijdens het regime van sterke man Ben Ali werd het land leeggezogen door één bandiet, en we kenden hem. Nu, na de revolutie, wordt onze samenleving gecorrumpeerd door meerdere bandieten, maar ze zijn onzichtbaar. We kunnen nu stemmen, maar er verandert niets. Iedereen vertrekt. Veertig procent van onze dokters zit in Duitsland.’
‘De revolutie heeft zeker goede kanten. Vrouwen, bijvoorbeeld, hebben nu meer rechten. Eén probleem is inderdaad de armoede, maar minstens even belangrijk is dat we geen politieke maturiteit aangekweekt hebben’, zegt ze. ‘Jongeren wordt niet geleerd hoe ze met hun vrijheid keuzes kunnen maken. Dat leidt tot stuurloosheid en conservatisme. Door dat gebrek aan emancipatie zijn jongeren bereid om hun vrijheid opnieuw op te geven om een leven in de luwte te kunnen leven. Sommigen willen terug naar de tijd van Ben Ali, anderen willen een religieuze staat. Zolang ze maar niet zelf hoeven na te denken. En net nu er nood is aan vorming en onderwijs, wordt onderwijs onbetaalbaar.’
Sghir is gedecideerd: ‘Misschien wordt onze generatie wel opgeofferd, maar we moeten er alles aan doen om niet opnieuw in de dictatuur te vervallen. Dictatuur betekent machtsmisbruik, repressie en corruptie. Je kunt er niets aan doen. Aan de toestand van vandaag wél. We moeten eerlijk zijn met onszelf. Als we geen corruptie willen, dan moeten we ertegen strijden, en wel nu. Mensen klagen graag over problemen, maar ze verenigen zich niet, ze doen er niets aan. Ofwel leren we van ons land houden en maken we het beter, ofwel leven we tot het einde van onze dagen in deze uitzichtloosheid.’
Ik neem afscheid van Sghir. Een lange reis naar de hoofdstad wacht. De verlaten weg brengt me eerst door ruige zandlandschappen, maar stilaan worden de valleien steeds groener. Ik houd halt in Dougga. Hoog boven de landerijen torent daar, verbluffend intact, een Romeinse stad. Er zijn tempels en een groots theater. De bouwwerken staan tussen eeuwenoude olijfgaarden. Buiten wat leeuweriken, een ezel en een koppel bronstige landschilpadden ben ik alleen. Ik moet terugdenken aan Sghir, aan haar vurige pleidooi voor vaderlandsliefde en haar eigen beslissing om een goedbetaalde baan in de Verenigde Arabische Emiraten op te geven om hier een verschil te maken. ‘Het leven in de Golf was uiterlijk rijk, maar innerlijk arm. Hier heb ik het gevoel dat ik echt leef.’
Franse hulp
Tunis kondigt zich in de verte aan als een grijs gordijn van smog tussen deze groene heuvels en de Middellandse Zee. In de hoofdstad heb ik twee dagen lang ontmoetingen met mensen uit de politiek, defensie, de academische wereld en de diplomatie. Wat opvalt, is de kracht van de intelligentsia, die bij momenten overkomt als één grote alumnivereniging van de Franse universiteiten Science Po en de Sorbonne. Vaak kan ik alleen maar eerbied en nederigheid tonen voor de mannen en vrouwen die hun hele bestaan in het teken stellen van de strijd voor democratie en de scheiding van kerk en staat.
Faouzia Charfi, professor in de fysica, legt uit hoe universiteiten steeds meer een gevecht moeten leveren. ‘Religieus conservatisme is een intellectuele gevangenis. De verlichting is misschien aan een andere cultuur ontsproten, maar haar waarden zijn universeel. Het perverse is dat we vandaag afglijden naar een geüniformiseerde cultuur, overal ter wereld, maar dat we als reactie daarop onze identiteit willen versterken door de universaliteit van onze waarden ter discussie te stellen.’ Het conservatisme, het relativisme en het creationisme in delen van het Westen en het extremisme in delen van de islam moedigen elkaar daarin aan, vindt ze. Ze zijn geen rivalen maar bondgenoten.
Toch kan ik me niet van de indruk ontdoen dat deze elite afbrokkelt. Charfi en Sghir blijven dapper strijd leveren voor hun land, maar velen vertrekken als ze dat kunnen. Dat is het universele drama van hoogopgeleiden, tegenwoordig: het zijn degelijke uitvoerders maar zwakke burgers, het resultaat van een onderwijscultuur die jongeren niet meer aanmoedigt om kritisch na te denken of uitlegt dat het leven meer inhoudt dan een Mercedes-SUV voor de deur. Bij gebrek aan emancipatie, strijdbaarheid en liefde voor het thuisland nemen moedeloosheid en cynisme het over.
Met een rammelend treintje steek ik van het centrum door naar de ruïnes van Carthago. Op een eenzame zuil die nog overeind staat na, blijft er niet veel over van de oude mercantiele stad, maar door de zoete oranjebloesems en het spiegelende indigo op de achtergrond blijft het een bijzondere omgeving.
Wat wordt er van Tunesië? Het is een klein maar belangrijk land, voorlopig een baken van democratie op de flank van de moderne stammenoorlogen in Libië. Vooralsnog heeft een gematigde islampartij, Ennahdha, het voor het zeggen, maar de steun bij de bevolking kalft af en nu zien de Tunesiërs vooral heil in kleine lokale partijen. Fragmentatie dreigt. Ennahdha heeft zich de voorbije jaren vooral als pragmatisch willen profileren, bijvoorbeeld door joodse kandidaten op de lijst te zetten of door homoseksualiteit uit de banvloek te halen, maar veel diplomaten vermoeden dat de partij in een oogwenk weer van koers kan veranderen.
Europa lijkt zich bewust van die onzekerheid. De Italiaanse overheid heeft haar aanwezigheid opgedreven. De Franse president Emmanuel Macron kwam onlangs in Tunis pleiten voor Europese steun aan de Tunesische democratie, en beloofde voor honderden miljoenen euro aan hulp. ‘De Fransen kennen het geopolitieke belang van ons land,’ had een Tunesische diplomaat me verteld, ‘maar hun macht blijft beperkt. De Franse investeringen zijn geslonken en de Franse toeristen blijven weg. Ik denk niet dat we veel Europese steun moeten verwachten voor ons democratische experiment, nu Europa zelf in een democratische crisis verkeert.’
Met Jonathan Holslag langs de grenzen van Europa
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier