Tourwinnaar Allan Peiper over zijn Vlaamse jaren en de strijd tegen kanker: ‘Die videoboodschap van Lance had ik nooit verwacht’
Na het gevecht tegen kanker wint Allan Peiper de Tour de France met de Sloveen Tadej Pogacar. De Australische oud-renner, nu ploegleider van topteam UAE Team Emirates, gaf voor de zomer nog een interview aan Knack, over zijn Vlaamse jaren, zijn lange strijd tegen kanker en over de – toen nog komende – ronde van Frankrijk. Herlees.
Dit interview verscheen eerder in Knack van 17 juni 2020
Het is een wrange grap. Normaal publiceert het Twitteraccount UCI races today? de uitslagen van wielerwedstrijden van over de hele wereld. Sinds begin maart verstuurt het account elke dag dezelfde tweet: ‘no’. Maar dat verandert binnenkort. Het wielrennen trekt zich weer op gang. Allan Peiper kan zijn geluk niet op: eindelijk weer een doel. ‘Die maanden waarin niks bewoog waren vreselijk, toch? Opgesloten in je kot. Elk gesprek via een computerscherm. De toekomst blijft onzeker, maar er is tenminste weer houvast. Dat voelt fantastisch.’
In de jaren tachtig was Peiper de meesterknecht van Peter Post. Het kloppende hart van de gevreesde tijdrijdersequipe van Panasonic. Zijn leven voor en na de fiets is een roman waard, met een cruciale bijrol voor de familie Planckaert. Na veel omzwervingen belandde de goedlachse Australiër terug in het peloton, en werd hij de vertrouwensman van Cadel Evans, Mark Cavendish, Philippe Gilbert en Greg Van Avermaet. Vandaag is Peiper, die al meer dan veertig jaar in België woont, ploegdirecteur van UAE Team Emirates, een van de grootste ploegen van het wielerpeloton met onder anderen Alexander Kristoff en de Belg Jasper Philipsen in de rangen.
Ik heb eind augustus, vlak voor de Ronde van Frankrijk, nog een nieuwe scan. Die zal veel bepalen.
Vanaf 1 augustus wordt er opnieuw gekoerst. Zal de grootste uitdaging fysiek of mentaal zijn?
Allan Peiper: Het fysieke komt wel goed. Zelfs jongens die lang in lockdown zaten, hebben voldoende tijd om zich klaar te stomen. Het was niet in elk land hetzelfde. Belgische coureurs konden fietsen in de openlucht, in andere landen konden renners wekenlang alleen maar op de rollen trainen. Sommigen zijn daar sterker uitgekomen en hebben zelfs hun piekvermogen verhoogd, maar zo verdomd lang op de rollen fietsen vraagt mentaal zeer veel. Daar krijgen ze nog de weerslag van.
Corona is voor ons allemaal een beproeving geweest. Voor bekende kopmannen zal de mentale belasting meevallen. Die winnen in augustus eens en zijn bijna vergeten dat er een virus was. Maar denk je de stress in van een helper die geen contract heeft voor volgend seizoen. Misschien heeft hij dit jaar al loon moeten inleveren – wat veel teams eisten. We moeten ervoor waken dat die jongens zich in hun wanhoop niet opbranden.
Ik heb mijn renners de laatste weken vaak gebeld, bezorgd dat ze eronderdoor zouden gaan. Ik merkte al bij al weinig stress. Ze bleken drie vragen te hebben. Wanneer starten we? Welke koersen rijd ik? En hoeveel moet ik trainen? Het zijn jonge mannen, hè. Die gaan er lichter overheen dan een dubbende zestiger zoals ik.
Veilig koersen in coronatijden, kan dat wel? De wereld komt samen in een rennerskaravaan en jullie trekken van hotel naar hotel.
Peiper: Het wielrennen lijdt al een aantal jaren aan een gezonde vorm van smetvrees. Afstand houden, geen handen schudden, niezen in de elleboog, overal ontsmettingsalcohol, dat zijn wij al gewend. De maatschappij is een beetje een wielerpeloton geworden. (lacht)
Als je het goed plant, kun je binnen de ploeg bubbels maken en de ontmoetingen beperken. Het koersen zelf gebeurt in de openlucht. De grote vraag is: wat gebeurt er als een renner ziek wordt? Moet het hele team in lockdown? Wordt de koers stopgezet?
Jullie hadden coronapatiënten binnen de ploeg, onder wie topsprinter Fernando Gaviria. Hoe gaat het met hem?
Peiper: Hij lijkt hersteld en traint hard. Dat is een goed teken, maar we blijven bezorgd. Niemand kent de langetermijngevolgen van covid-19. Het lichaam is voor een renner zijn broodwinning. Stel dat Gaviria één procent van zijn longfunctie verliest: voor een topsporter is dat een drama. Onze dokters zien daar voorlopig geen aanwijzingen voor, maar we zullen het pas zeker weten wanneer we weer koersen.
Er komt een economische crisis aan die ook het wielrennen zwaar zal treffen. Hoeveel ploegen zullen het virus niet overleven?
Peiper: Die vraag werd ook voor corona al gesteld, want het gaat in het wielrennen altijd slecht. Toch gebeurt het niet vaak dat ploegen definitief ophouden te bestaan, en de sport zelf zal het sowieso overleven. Ons grote geluk is dat de bedragen niet astronomisch hoog zijn of toch niet vergeleken met het voetbal. Bij mijn team, dat gesponsord wordt door de Verenigde Arabische Emiraten, lijkt er weinig aan de hand. Als iemand een crisis kan verdragen, dan wel de oliesjeiks.
Jasper Philipsen, een van de grote beloften van het Belgische wielrennen, rijdt voor uw ploeg. Een vriendelijke kerel maar een kamikaze op de fiets, zeggen andere renners.
Peiper: Jasper is dodelijk ontgoocheld als hij niet wint. Een renner heeft nijdigheid nodig. Het verheugt me hoe Jasper controle neemt over zijn carrière. Hij omringt zich met de beste specialisten en laat niks aan het toeval over. Jasper is als een kind van vijf jaar: hij wil altijd weten waarom. Tot vervelens toe, zullen sommigen in de ploeg zeggen, maar het gaat hem nog ver brengen.
Het wielrennen lijdt al een aantal jaren aan een gezonde vorm van smetvrees.
Wordt Philipsen de volgende Belgische topsprinter?
Peiper: Daar heeft hij alles voor in huis. Hij positioneert zich fantastisch, leest de koers en heeft een prachtige stijl. Maar Jasper mist zelfvertrouwen. Hij wacht te lang. De fijne grens tussen te vroeg aangaan en te laat… Maar dat komt. Die jongen is amper 22.
Vandaag moest ik erg om hem lachen. Onze kopman Alexander Kristoff had op de ploegchat laten weten dat hij bij het gewichtheffen 180 kilogram tilt. Dat was tussen neus en lippen gezegd, maar Jasper is direct in actie gekomen. Hij zit al aan 170 kilogram. (lacht)
Jasper is een fijne vent en voor mij als ploegleider is dat gevaarlijk. In het verleden heb ik al eens de fout gemaakt om een vriend te worden van mijn renners. Soms moet een ploegleider harde waarheden brengen. Je kunt in een positie komen dat je werk doen aanvoelt als verraad.
Hoe jong was u toen u naar België trok?
Peiper: Zeventien jaar en twee weken. Als ik eraan terugdenk, was het waanzin. Zó jong! Mijn vader had een alcoholprobleem en wij waren zo’n typisch Australisch reizigersgezin dat elke zes maanden verhuisde. Een moeilijke jeugd, nooit stabiliteit, eeuwig the new kid in town en thuiskomen was geen pretje. Ik zocht een uitweg en had het adres gekregen van een Gentse familie die buitenlanders opving die het wilden maken als wielrenner. Maar toen ik aankwam, bleek hun huis vol. Ik belandde in een verlaten beenhouwerij, tussen de clochards.
Hoe bent u bij de Planckaerts beland?
Peiper: Rond Eeklo werden vaak jeugdkoersen georganiseerd, maar renners meden de streek, want ze zouden er Eddy Planckaert tegenkomen. Eddy was toen nog geen twintig, maar zijn naam werd met ontzag uitgesproken: (fluistert) Ed-dy Planc-kaert! Mijn eerste koers was in Eine, bij Oudenaarde. Eddy demarreerde, met een ultieme inspanning haalde ik net zijn wiel. We finishten samen. Hij won, ik werd tweede. Dat werd in de weken daarna het vaste patroon.
Na een koers in Nevele in vreselijk stormweer hoorde Eddy dat ik met de fiets naar huis moest, helemaal doorweekt. Hij vroeg of hij me met de auto mocht voeren. Toen Eddy zag hoe ik woonde, heeft hij me meteen in huis genomen. Voortaan was ik een Planckaert. Ik deelde Eddy’s bed. De Planckaerts hadden het nochtans niet breed. Hun vader was overleden, moeder Gusta bracht in haar eentje vijf kinderen groot. Een pomp in de keuken, koken op de Leuvense stoof. Het was hard en spartaans, maar de Planckaerts hebben voor mij gezorgd als was ik een van hen.
Over de trainingen van de Planckaerts worden straffe verhalen verteld.
Peiper: En die zijn allemaal waar! Walter legde er de pees op, ik en Eddy namen om de kilometer over. Uit principe reden we niet naast elkaar: het was één lang gevecht tegen de wind. In de voormiddag trainden we aan een gemiddelde van veertig per uur, ’s namiddags werkten Eddy en ik bij een tuinier en drie keer per week reden we een koers, die onmogelijk zo zwaar kon zijn als trainen met Walter en Eddy. Een moordend regime. Renners wilden met ons trainen om te ontdekken waarom de Planckaerts zo rap reden. Ik heb het nooit meegemaakt dat iemand terugkwam voor een tweede sessie.
Maakt u zich dan niet de bedenking: de generatie van nu zijn watjes?
Peiper: Ik benijd hen. Ze hebben geweldig materiaal, worden tot in de puntjes klaargestoomd, van rijhouding tot training en voeding. Ik wou dat ik dat ook had gehad, zeker wat eten betreft. Ik ben een koersende vegetariër, allesbehalve makkelijk in de jaren tachtig. Het vlees was in de rennershotels het enige waar een beetje smaak aan zat. Maar watjes… Wat moeten de generaties voor mij dan zeggen? Vergeleken met Briek Schotte is iedereen een watje.
Tussen het eind van uw carrière en 2005, toen u aan de slag ging bij Davitamon-Lotto, zit een gat van dertien jaar.
Peiper: Veel bedrijven spiegelden me een job voor binnen het wielrennen, maar daar kwam niks van. In die tijd was de wielersport heel Europees en sterk verdeeld per land. Om ploegleider te worden bij een Nederlandse ploeg moest je Nederlander zijn. Ik heb gewerkt voor de Australische tv, maar dat volstond niet om rond te komen. Mijn ex-vrouw zat in de fastfood. Zo ben ik hamburgerverkoper geworden – een rare job voor een vegetariër. (lacht) Ik had geen diploma en die hamburgerkraam verdiende goed, maar ik heb aan den lijve ondervonden hoe mensen op mij neerkeken. Op de kermis van Oudenaarde hoorde ik twee wielerfans zeggen: ‘Wat is die Peiper laag gevallen! From hero to zero.’ Het was de druppel.
Het was hard en spartaans, maar de Planckaerts hebben voor mij gezorgd als was ik een van hen.
Wat is er mis met hamburgerverkoper zijn?
Peiper: Het is een van die jobs die mensen beneden je status vinden wanneer je bekend bent geweest. Zelf vond ik die kraam niet te min, maar het was niet wat ik wou doen met mijn leven. Dat pijnlijke kermisgesprek deed me inzien dat ik niet op mijn plaats zat.
Ik begon dan aan een spirituele zoektocht. Ik heb in Indiase ashrams gewoond en bij een goeroe in Florida.
Hebt u daar antwoorden gevonden?
Peiper:(knikt) Ik heb geleerd dat ik mezelf moest zijn. Geen goeroe volgen, gewoon Allan Peiper zijn is goed genoeg. Maar hamburgers bakken was evengoed een les, omdat het mij nederig maakte. En hongerig naar een ander leven. Toen ik in 2005 weer in het wielrennen kwam, was mijn motivatie zó groot. Die vreugde ging nooit weg en is nog steeds mijn grote kracht. Mag ik van de gelegenheid gebruikmaken om Marc Sergeant te bedanken, die mij een kans gaf? Ik was toen 45 en dertien jaar weg uit de sport. Normaal zijn dan alle deuren dicht.
Bent u nog bezig met spiritualiteit? Want ik kan dat moeilijk rijmen met de eerder aardse, nuchtere wielerwereld.
Peiper: Ik ben het een jaar of tien kwijt geweest. Je jaagt maar door, hè. Een seizoen is zo om en daar komt de volgende uitdaging weer. In 2015 werd bij mij kanker vastgesteld. Toen ik vorig jaar chemotherapie onderging, ben ik weer beginnen te mediteren, om vlotter in slaap te vallen. Sinds de uitbraak van het virus ben ik er meer mee bezig, maar ik denk dat ik het weer even terzijde schuif zodra de koers opnieuw start. Om het op te pakken wanneer ik er behoefte aan heb.
Bent u nu genezen?
Peiper: De kankerletsels in mijn longen, borstkas en lymfen zijn weg, maar mijn laatste bloedwaarden zijn niet goed. Of nee, ik overdrijf. Als je ziet vanwaar ik kom, dan waren ze best oké. Maar een mens stelt altijd doelen. Op voorhand had ik een richtwaarde geprikt: waren de cijfers erger, dan mocht ik ontgoocheld zijn. Het was er nipt onder. Na vijf jaar strijd weet ik wat de gevolgen zijn en hoe snel kanker zich ontwikkelt. Ik heb eind augustus, vlak voor de Ronde van Frankrijk, nog een nieuwe scan. Die zal veel bepalen.
Ik heb twee operaties, veertig sessies bestraling en vier maanden chemo achter de rug. Ik zal niet zeggen dat je eraan gewend wordt – de angst voor de dood went nooit – maar je went wel aan het overeind krabbelen. Ken je dat gevoel van na een begrafenis? Dat je denkt: wauw, wat eindigt het allemaal snel? En waarom zeur ik toch zo veel? Je loopt de kerk uit en neemt je voor het anders te doen, maar twee dagen later verlies je je weer in pietluttigheden. Voor mij is het alsof ik altijd van een begrafenis kom. De tijd die ik heb is eindig. Verloren dagen krijg ik niet meer terug.
Wielrenners kunnen afzien. Helpt dat in het gevecht tegen kanker?
Peiper: Veel mensen denken dat. ‘Je bent een sterke, stoere coureur. Jij komt er wel door.’ Maar tijdens een chemobehandeling is niemand stoer, geloof me.
Ik heb veel aan Lance Armstrong gedacht. Wat gek is, want met de mens Armstrong heb ik slechte ervaringen. Hij was neoprof in het jaar dat ik stopte, en we hebben woorden gehad. Niks dramatisch, maar genoeg om te besluiten dat we elkaar niet mogen. Midden in mijn bestralingen zond hij me onverwacht een videoboodschap. Later werd ik geopereerd. Vlak voor ik de operatiekamer binnen reed, voelde ik rauwe paniek: ze gaan mij opensnijden en het kan dat ik nooit meer wakker word. Toen dacht ik aan Lance en zijn verhaal. Hij heeft hetzelfde meegemaakt en won nadien nog de Tour. Dat gaf moed.
Bijna dagelijks krijg ik sms’en vanuit het hele peloton. ‘Hoe gaat het? Hoe beleef je de lockdown? Weet je al iets over je kankertest?’ Gisteren Sean Yates en Dirk Demol, vandaag Adam Hansen. Soms komt de steun van mensen die ik amper ken, zoals Johan Bruyneel. Die belde me vorig jaar tijdens de klassiekers. Ik moest weer de moed vinden om geen lijdzame passagier te zijn van mijn ziekte, maar een bestuurder die bezig is zijn kanker te bestrijden, zei hij. Johan heeft mij wekenlang constant gebeld, mij er echt door gesleurd. Dat had ik nooit verwacht, want opnieuw: ik ken hem nauwelijks.
Is het peloton dan toch één grote familie?
Peiper: Ik heb over de Gavia gereden tijdens een sneeuwstorm in de Giro van 1988. De mannen die daar met mij hebben geleden, gestreden en afgezien, zijn voor altijd met mij verbonden. En met de renners die voor ons kwamen, en met onze opvolgers. Wielrennen duwt je naar het uiterste van je mogelijkheden. Ieder die dat meemaakte, is een broeder.
Uw immuunsysteem is verzwakt. Het coronavirus is voor u extra gevaarlijk.
Peiper: Toch gaat me dat niet weghouden uit de koers. Mijn job is mijn passie. Tijdens mijn zwaarste chemosessies stelde ik de rennerskalenders op. Het gaf me houvast, een nuttige bezigheid wanneer ik anders toch maar zou piekeren. Dus nee, ik blijf niet thuis voor het coronavirus.
Waarom hebt u uw kat Philippe Gilbert genoemd?
Peiper: In 2011, het jaar dat Philippe Gilbert alles won, dook er een wilde kat op in onze tuin. Elke dag legde hij een mol, een muis of vogel aan onze achterdeur. Wat een killer, dacht ik. Altijd prijs. Heel af en toe kon ik de kat strelen, maar voor hetzelfde geld beet hij je. Zijn wilde natuur laat zich niet temmen, toch kun je er nooit kwaad op zijn. Dat is Philippe Gilbert ten voeten uit, toch? Phil houdt niet van katten, maar dit verhaal vindt hij geweldig.
Allan Peiper
– Geboren op 26 april 1960 in Alexandra, Australië
– 1977: verhuist naar België, opgenomen bij de familie Planckaert
– 1983-1992: prof bij Peugeot, Panasonic en Tulip
– 1990: wint een etappe in de Giro en met de ploegentijdrit in de Tour met Panasonic
– 2005-2018: ploegleider bij Davitamon-Lotto, T-Mobile, HTC-High Road, Garmin en BMC
– 2019: sportdirecteur bij UAE Team Emirates
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier