Tien jaar burgeroorlog in Syrië: ‘Assad heeft zo goed als gewonnen’
‘De zelfcensuur die eenieder in Syrië toepast, maakt zich ook van mij meester’, geeft journaliste en auteur Fernande van Tets toe. In het boek Vier seizoenen in Damascus schetst ze haar ervaringen in het verscheurde land. Knack biedt u een voorpublicatie aan.
Ik sta op een binnenplaats met zwart-witte tegels in verschillende geometrische patronen, met in het midden een fontein. Het ruikt er naar de sinaasappelboom en de jasmijn die beide in bloei staan. Een ober geeft me een glas koude, witte wijn. Het publiek bestaat uit een combinatie van rijke Syriërs en buitenlandse hulpverleners. Het is mei 2018 en ik sta op een opening van een galerie in de oude stad van Damascus, Syrië. Het geroezemoes van de goedgeklede gasten wordt af en toe overstemd door een explosie; het Syrische leger bombardeert Yarmouk, zo’n zes kilometer hiervandaan. Het is een van de laatste gebieden die nog in handen van de oppositie is na meer dan zeven jaar oorlog. De afgelopen weken kwamen mijn collega’s van UNRwA, de hulporganisatie voor Palestijnse vluchtelingen van de VN waarvoor ik werk, steeds somberder naar kantoor. Velen komen oorspronkelijk uit Yarmouk, dat ooit het grootste Palestijnse kamp in Syrië was voordat een groot deel van de inwoners in 2012 vluchtte voor het geweld. Na de laatste weken van bombardementen is er bijna niets meer van over. De tactiek van de verschroeide aarde die het regime toepast, een combinatie van uithongeren van de bevolking en heftige bombardementen, sorteert effect. Binnenkort zal het gebied rond de Syrische hoofdstad weer volledig in handen zijn van president Bashar al-Assad en zijn bondgenoten.
Dat is het schizofrene van het leven in oorlogsgebied. Aan de ene kant gaat het dagelijkse leven door; mensen gaan naar hun werk, trouwen en gaan naar feestjes. Aan de andere kant is de oorlog altijd aanwezig – overduidelijk, in de geluiden die je op de achtergrond hoort, of op een meer subtiele wijze, door de neveneffecten. Ook vanavond. We zijn aanwezig bij de feestelijke opening van de tentoonstelling van Zeina Salameh, een kunstenares uit Aleppo. Zonder de oorlog zou ze dit werk niet gemaakt hebben. Haar werk is geïnspireerd door de stad die ze zes jaar geleden moest ontvluchtten vanwege het geweld. In de grote zwart-wittekeningen die aan de eeuwenoude muren hangen heeft ze geprobeerd haar herinneringen vast te leggen. De route naar het huis van haar grootmoeder, het geluid van het treinstation achter haar huis, de pistachebomen die in de tuin stonden… De dingen die ze niet wil vergeten, ook al bestaan ze niet meer.
Als ik de tentoonstelling heb gezien begeef ik me naar een van de nieuwe barretjes die de afgelopen jaren als paddenstoelen uit de grond schieten in de oude stad van Damascus. Ik drink een glas arak, een witte anijsdrank, met Amar, een vriend uit Homs. Hij is pas eind dertig, maar zijn korte haar wordt met de dag grijzer. Ook Amar ging in 2011 de straat op voor verandering. Hij werd meerdere malen gearresteerd, maar wist weer vrij te komen doordat een oom, die generaal is in het Syrische leger, zich met de zaak bemoeide. Amar is alawiet; hij behoort tot dezelfde afsplitsing van het sjiisme als de Syrische president. De alawieten vormen met 11 procent van de bevolking een minderheid in Syrië, net als de christenen en druzen. Zo’n 70 procent de van de Syrische bevolking is soennitisch. Tijdens de bijna vijf decennia dat de familie Assad nu aan de macht is spelen alawieten een steeds grotere rol in het uitgebreide veiligheidsapparaat dat in Syrië over alles heerst. En van dat goede contact profiteerde Amar na zijn arrestatie.
Naar aanleiding van het werk van de kunstenares komen we te spreken over herinneringen. ‘Ik weet bijna niets meer van 2011, van mijn tijd in Homs,’ bekent hij. Wat in 2011 begon als vreedzame protesten voor grotere politieke vrijheid veranderde al snel in een militair conflict, aangespoord door het extreme geweld dat de regering inzette tegen demonstranten. Vanaf 2012 verkeert het land officieel in een burgeroorlog, met een duizelingwekkend aantal partijen. Ook Amar moest vanwege het geweld zijn huis ontvluchten.’Ik weet niet eens meer hoe de deur van mijn huis eruitziet,’ zegt hij. ‘Ik ben ingenieur, maar ik weet zelfs niet meer waar de wc was. Alles vloeit samen met herinneringen van huizen waar ik daarna gewoond heb. Misschien heb ik die heftige gebeurtenissen verdrongen.’
Net als meer dan zes miljoen Syriërs heeft ook Amar de afgelopen jaren door het conflict moeten verhuizen naar een veiliger gebied binnen Syrie. Nog eens vijf miljoen Syriërs zijn de grens over getrokken en zijn nu vluchteling. Sinds het begin van het conflict in Syrië zijn er naar schatting meer dan een half miljoen doden gevallen, de VN zijn in 2014 opgehouden met tellen. Na vier jaar oorlog en een alsmaar toenemend aantal doden lijkt een einde van het geweld niet in zicht en dus waagden in 2015 een miljoen Syriërs de overtocht naar Europa. De oorlog heeft de Syrische samenleving uit elkaar getrokken. Amar vertelt me over zijn voetbalteam, waar hij tot 2011 in speelde. Hun lot vormt een trieste afspiegeling van hoe het Syrië de afgelopen jaren is vergaan. ‘We waren met veertien man, daarvan zijn er nog maar twee in Syrië, een andere vriend en ik. Vijf zijn omgekomen toen ze dienden in het leger, nog eens vijf zijn gesneuveld terwijl ze vochten voor de oppositie. De andere twee zitten in Duitsland,’ somt hij op. Ook hen begint hij te vergeten. Als je herinneringen niet vastlegt, verdwijnen ze snel. Op den duur vraag je je af of deze mensen, deze plekken, ooit hebben bestaan.
Gebrek aan documentatie is het probleem niet; het conflict in Syrië is op veel manieren de best vastgelegde oorlog ooit, met miljoenen uren materiaal op YouTube, waarop militaire aanvallen, gruwelijke beelden van slachtoffers en propaganda elkaar afwisselen. Maar juist de kleine verhalen die het grotere verhaal van deze oorlog illustreren, ontbreken vaak. Onafhankelijke journalistiek is schaars, met name vanuit het steeds verder uitdijende regeringsgebied. Buitenlandse journalisten krijgen moeilijk een visum om deze gebieden te bezoeken, en wie binnengelaten wordt staat onder streng toezicht van de regering.
Tussen 2011 en 2018 heb ook ik als journalist geprobeerd het conflict zo goed mogelijk te volgen vanuit het nabijgelegen Beiroet. Tussen 2011 en 2015 deed ik als freelancejournalist voor onder andere Trouw en De Groene Amsterdammer dagelijks verslag van het conflict. Maar een visum kreeg ik nooit. Het feit dat ik hier toch sta, heb ik te danken aan mijn baan als communicatiemedewerker voor UNRwA, de hulporganisatie voor Palestijnse vluchtelingen van de Verenigde Naties. Als hulpverlener mag ik Syrië wel in, en in maart 2018 verhuis ik naar Damascus. Eindelijk heb ik de mogelijkheid om Syriërs persoonlijk te spreken; ze vertellen me hoe moeilijk het is te overleven en het hoofd boven water te houden. Ze delen hun zorgen over de toekomst in een land waar een derde van de huizen in puin ligt, de helft van de scholen is verwoest en meer dan 70 procent van de artsen is vertrokken. Een vrouw die jaren geleden haar huis verloren is, vraagt zich af bij welk familielid ze nu weer moet aankloppen voor een dak boven het hoofd. Ouders vragen zich af hoe ze de leerachterstand van hun kinderen kunnen wegwerken, voor wie het maanden of soms jarenlang te gevaarlijk is geweest om naar school te gaan. Iedereen maakt zich zorgen over het gebrek aan werk. Er heerst schaamte onder trotse mannen die nu, net als miljoenen anderen, in de rij moeten staan voor hulppakketten zodat hun familie niet verhongert. Maar niet alleen de allerarmsten hebben grote problemen, ook de – afnemende – middenklasse maakt zich zorgen. Kun je nog een ambulance bellen als je vader of moeder een hartaanval krijgt? En met wie kun je als jonge vrouw trouwen in een land waar zoveel mannen gevlucht of dood zijn?
Ondanks deze ellende vinden sommige Nederlandse politici dat Syrische vluchtelingen terug naar huis zouden moeten keren. Ze worden daarin bijgevallen door het volk: volgens het Rode Kruis vindt 60 procent van de Nederlanders dat Syriërs terug moeten keren naar hun eigen land.1 De meeste Syriërs kwamen in 2015 en 2016 aan. Pas na vijf jaar kom je in aanmerking voor een permanente verblijfsvergunning. En dus is het lot van 90.000 Syriërs, van wie er 9000 hier zijn geboren, een potentieel thema tijdens onze komende verkiezingen in maart 2021. Maar hoeveel weet men van het land waar ze deze mensen naar terug willen sturen? Juist in de gebieden die als ‘veilig’ worden gezien, gebieden waar de regering weer aan de macht is, is veiligheid een ander begrip dan we hier kennen, zo ondervind ik tijdens mijn verblijf.
De verhalen van de gewone Syriër en zijn dagelijkse strijd om te overleven krijgen nauwelijks een plek in het debat over de vele Syrische vluchtelingen die inmiddels in ons land wonen. De afgelopen jaren heeft de nadruk in de Nederlandse media vooral op de brutaliteit van Islamitische Staat gelegen, die in Syrië en in Irak tussen 2014 en 2019 over een groot grondgebied de macht had. Gruwelijke filmpjes van onthoofdingen van westerlingen spreken meer tot de verbeelding dan de glimlach van Bashar al-Assad. Toch heeft de Syrische president vele malen meer slachtoffers op zijn geweten dan Islamitische Staat. Het regime spreidt echter nooit zijn gruwelijkheden tentoon door er gelikte video’s van te maken; het liegt juist glashard over zijn daden en over schendingen van het internationaal oorlogsrecht. Zo ontkent het regime dat het Syrische leger verantwoordelijk is voor de dood van kinderen tijdens chemische wapenaanvallen, zoals in Ghouta in 2013 en 2018. Ook ontkent het enige betrokkenheid bij de vatbommen die uit helikopters werden gegooid op burgers die in de rij stonden voor de bakker. En het zwijgt in alle talen over de 100.000 vaders, broers, zussen en vrienden die spoorloos verdwenen zijn in gevangenissen, of in een anoniem massagraf.
Als ik begin 2018 een baan aanneem in Damascus heb ik geen idee hoe snel je went aan de dagelijkse realiteit van een oorlogsgebied. Het wordt de normaalste zaak van de wereld om in een gepantserde auto naar kantoor te rijden. Na een paar dagen kijk ik niet meer op van de bommen. Na een paar maanden ben ik niet meer verrast of geëmotioneerd als mannen me vertellen hoe ze hebben overleefd op gras en water, omdat hun wijk belegerd werd door het leger van president Bashar al-Assad. Het wordt normaal dat huizen van collega’s worden platgebombardeerd. En de zelfcensuur die eenieder in Syrië toepast, maakt zich ook van mij meester. Zonder na te denken spreek ik niet langer over een conflict, maar over de crisis – de term die de regering voor de situatie in Syrië hanteert. En ik leer dat het uitdagen van het gezag van de regering totaal zinloos is. Ook op persoonlijk vlak is het een veelbewogen jaar. Ik leef gescheiden van Philippe, de man met wie ik gedurende dat bewuste jaar trouw. We werken beiden in Damascus, maar voor verschillende hulporganisaties met hun eigen veiligheidsprotocol. Syrië is en blijft een oorlogsgebied, dus samenwonen is geen optie. Hoewel ik al jaren met de regio bezig ben en de ontwikkelingen en vluchtelingenproblematiek op de voet volg, is het toch heel anders om in Syrië zelf te zijn en de oorlog van zo dichtbij mee te maken. Het is anders om de bommen te horen vallen en de mensen die al jaren veel te weinig eten te spreken. Ze zitten tegenover me, ik kan hun jukbeenderen zien uitsteken onder hun versleten kleren.
Tegelijkertijd worstel ik het hele jaar lang met mijn werk. Ik ben me er voordat ik vertrek al bewust van dat de rol van de humanitaire sector in Syrië omstreden is vanwege de nauwe banden met de regering. Dat is een schending van het humanitaire grondbeginsel van onafhankelijkheid. Ook het naleven van andere grondbeginselen die leidend zijn voor hulpverlening in een oorlogsgebied, zoals menslievendheid (verzachten van menselijk lijden), onpartijdigheid (mensen in de grootste nood als eerste helpen) en neutraliteit (geen partij kiezen) blijkt in Syrië lastig. Zoals ik verderop zal uitleggen wordt toegang tot een groot deel van de bevolking verhinderd door de regering, en durven hulporganisaties nauwelijks kritiek te uiten. Terwijl de maanden verstrijken zie ik meer en meer misstanden – maar over de arrestaties, grootscheepse bombardementen en systematische plundering die regeringstroepen uitvoeren word ik geacht te zwijgen.
Pas nadat ik weer een tijd in Nederland ben voel ik hoe zwaar die tijd in Syrië is geweest, en hoe er een last van me af is gevallen na mijn vertrek. De angst voor de geheime dienst, maar ook als burgers voor elkaar, zoals ik die in hoofdstuk 9 beschrijf, vreet aan je. Als buitenlander is je grootste angst dat je visum niet verlengd wordt. Voor Syriërs zijn de risico’s veel groter; zij zijn bang om gearresteerd te worden. Terwijl ik over de grachten van Amsterdam loop, merk ik dat ik uitgeput ben. Ik moet weer wennen aan het geluid van passagiersvliegtuigen; in Syrië was het luchtruim al jaren vrijwel dicht, de enige vliegtuigen die je hoort zijn militaire vliegtuigen op weg naar een bombardement. Als ik vrienden en familie bij terugkomst vertel over mijn tijd in Syrië realiseer ik me dat ik bijna geen foto’s heb gemaakt van het dagelijkse leven: dat durfde ik niet, uit angst de veiligheidsdienst op mijn dak te krijgen. Wel heb ik veel aantekeningen gemaakt. Als ik in mijn werkkamer mijn notities teruglees komt voor het eerst de heftigheid van de situatie daar bij me binnen. Ik lees vol hernieuwde verbazing de verhalen van kinderen terug die zes keer zijn gevlucht in vijf jaar tijd, zoals ik verderop ook zal beschrijven. Het lijkt wel of iemand anders die verhalen heeft aangehoord en opgetekend. In Syrië hoorde ik dergelijke verhalen zo vaak dat het me bijna niet meer raakte. Ik lees terug hoe boos en machteloos ik me voelde over het onrecht dat ik dagelijks zag, maar waar ik niets tegen kon doen. Maar ik merk ook hoeveel ik níet heb opgeschreven. Als je in oorlogsgebied woont, wordt veel van wat voor een buitenstaander schokkend en angstaanjagend is tot waan van de dag.
Dit boek gaat veelal over het dagelijkse leven van de gewone Syriër, die leeft in regeringsgebied, en niet over de ontwikkelingen op het strijdtoneel. Toch is het nuttig om even kort te schetsen hoe de politieke en militaire verhoudingen liggen als ik in maart 2018 arriveer in Damascus. Er woedt dan nog steeds een langdurige strijd tussen president Assad en zijn bondgenoten en een groot scala aan oppositiegroepen. Tegelijkertijd vindt er op Syrisch grondgebied een afzonderlijk gevecht plaats tegen Islamitische Staat, waar ook buitenlandse legers bij betrokken zijn.
Het kamp dat strijdt voor president Assad wordt geleid door het Syrische leger. Het ontbreekt het leger aan de nodige mankracht, onder meer doordat militairen in groten getale deserteren, en daarom wordt het lokaal ondersteund door pro-regimemilities. Deze strijders verdedigen hun dorp of gebied tegen de oppositie en daar opereren ook de controleposten waar de lokale bevolking wordt uitgeknepen. Op dat corrupte systeem zal ik verder ingaan in hoofdstuk 11.
President Assad wordt militair ook bijgestaan door zijn bondgenoten Iran en de daaraan gelieerde Libanese militie Hezbollah, die al vanaf 2012 strijders de grens over stuurt om te vechten aan de zijde van Assad. Ook sjiitische strijders uit Iran, Irak, Afghanistan en Pakistan vechten sinds 2013 mee aan de zijde van Assad, en hun aanwezigheid wordt in Damascus steeds pregnanter. Sinds september 2015 verleent Rusland naast politieke steun in bijvoorbeeld de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ook militaire steun aan Assad. De luchtsteun van Rusland heeft het strijdtoneel significant beïnvloed; sinds de Russische aanwezigheid is de opmars van de pro-Assadtroepen onmiskenbaar. Dat gebeurt door middel van de tactiek van verschroeide aarde, die uitgebreid wordt beschreven in hoofdstuk 3. Zowel strijders als burgers die weigeren zich over te geven worden ingeladen in een groene bus en verbannen naar gebied in het noorden van Syrië, waar verschillende oppositiegroepen vechten om de macht.
Het Syrische regime vecht al jaren tegen een groeiend aantal milities van de oppositie. Hoeveel precies is onduidelijk. In 2015 wordt het aantal strijders geschat op 150.000 en het aantal groeperingen op 1500, waaronder het aan Al-Qaida gelieerde Hayat Tahrir al-Sham. Samenwerkingsverbanden zijn fluïde, en naarmate de oorlog vordert worden ze meestal ingegeven door wie het hoogste salaris betaalt. De meeste groepen zijn islamistisch en vechten zowel tegen het Assad-regime als voor een grotere rol voor de islamitische shariawetgeving in een toekomstig Syrië. Deze groepen krijgen internationale steun van Turkije, Saoedi-Arabië, Qatar en privédonoren. Westerse landen steunen seculiere rebellengroeperingen, zoals het Vrije Syrische Leger, het eerste overkoepelende oppositieorgaan. Maar westerse donoren zijn in de loop der tijd minder gul geworden, en daardoor hebben veel seculiere groeperingen zich bij beter gefinancierde, succesvollere islamistische groeperingen aangesloten. Hoewel de oppositie verenigd is in haar afkeer van het Assad-regime, zijn zij hopeloos verdeeld over wat voor staatsvorm ervoor in de plaats moet komen.
Eén groepering splitst zich nadrukkelijk af van de andere islamistische groeperingen. In juni 2014 roept Islamitische Staat (IS) een kalifaat, een staat geregeerd door een opvolger van de profeet Mohammed, uit in Irak en Syrië. Aangespoord door huiveringwekkende propaganda reizen duizenden internationale strijders naar Syrië om met IS mee te vechten in wat zij zien als een heilige oorlog. Vrouwen komen om te trouwen en kinderen te baren in een samenleving die gebaseerd is op een extreme interpretatie van het islamitisch recht. De Verenigde Staten tuigen onmiddellijk een coalitie op om tegen IS te vechten, een doel dat voor de Amerikanen op dat moment een hogere prioriteit heeft dan het vertrek van president Assad. Maar het blijkt lastig rebellengroeperingen te vinden die in plaats van tegen het Assad-regime tegen IS willen vechten. In september 2014 vormen de Verenigde Staten een alliantie met de strijders van Volksbeschermingseenheden, gelieerd aan de Koerdische politieke partij pYD die een autonome Koerdische regio in het noorden van Syrië nastreeft. Zij gaan de strijd met IS aan en krijgen luchtsteun van een coalitie geleid door de Verenigde Staten, waar ook Nederland deel van uitmaakt. De Koerden bundelen hun krachten met kleinere milities in de Syrische Democratische Strijdkrachten, die voor een seculier, democratisch en gedecentraliseerd Syrië vechten.
Officieel vecht de Syrische regering ook tegen IS, maar in de praktijk richten de aanvallen van het Syrische leger zich met name op andere rebellengroepen. De aanwezigheid van IS komt het Assad-regime namelijk goed van pas. IS vecht immers ook tegen andere oppositiegroepen, waardoor de overbelaste regeringstroepen elders op het slagveld kunnen worden ingezet. En de expliciete wreedheid van Islamitische Staat wordt door het regime gebruikt om de strijd tegen alle oppositiegroepen in Syrië te rechtvaardigen; zij worden allemaal over dezelfde kam geschoren en ook steevast weggezet als terroristen.
Het jaar dat ik in Syrië werk voor de VN, van maart 2018 tot maart 2019, wordt door de regering gezien als het ‘jaar van de overwinning.’ Als ik aankom in maart 2018 is de slag om Ghouta, zo’n acht kilometer van de hoofdstad, in volle gang. Het is een van de grootste oppositiegebieden in het land van waaruit de hoofdstad jarenlang met mortieraanvallen wordt bestookt. In mei barst de strijd los om de buitenwijken ten zuiden van de hoofdstad. In juni vluchten 330.000 mensen voor een grootscheeps offensief om de zuidelijke provincies weer in handen te krijgen. Tegen de tijd dat ik vertrek, in maart 2019, zijn de laatste paar honderd strijders van Islamitische Staat in Syrië net verslagen door Koerdische troepen, gesteund door de bovengenoemde coalitie onder leiding van de vs.
Gedurende het jaar dat ik in Damascus woon wordt de hoofdstad steeds veiliger. Terwijl controleposten worden ontmanteld, vermenigvuldigen de portretten van president Bashar al-Assad, met zijn zwarte haar en korte snor, zich in rap tempo. ‘Assad heeft overwonnen’, zo valt overal te lezen. Of zijn portret wordt begeleid door de tekst: ‘Leider van de overwinning’. Maar als ik door het verwoeste land reis en de gewone burgers spreek, zie ik hoe hol die overwinning is. Tien jaar geleden was Syrië een opkomend land met een groeiende middenklasse, nu leeft 70 procent van het volk in armoede en zit meer dan de helft zonder werk. Een kwart van de inwoners is gevlucht, onder wie meer dan de helft van de hogeropgeleiden. Hevige gevechten en bombardementen hebben delen van het land veranderd in spooksteden, waar de geraamtes van gebouwen zich kilometerslang uitstrekken in een waas van grijs puin. De wederopbouw van het land wordt geraamd op meer dan 400 miljard dollar.
En de oorlog is nog niet voorbij. Tijdens dit schrijven is enkel de provincie Idlib, in het noorden, nog in handen van rebellen. Maar dat is een bergachtig gebied met 70.000 strijders en drie miljoen inwoners, van wie een groot deel ontheemd is door het geweld en verzoeningsdeals die oppositieleden verbannen. Miljoenen mensen creperen in tentenkampen terwijl Rusland en Turkije – dat zich zorgen maakt over de groeiende macht van de Koerden in Syrië – het eens proberen te worden over de toekomst van het gebied. Syrië zelf is inmiddels militair zó overgeleverd aan steun van Rusland en Iran dat het weinig te zeggen heeft in deze discussie.
Een boek als dit zal altijd worden ingehaald door de actualiteit. Maar de thema’s waar ik in 2018 en 2019 tegen aanliep zijn nog altijd even relevant. De onteigening van huizen in de oppositiegebieden, waar ik in hoofdstuk 10 uitgebreid op inga, is op moment van schrijven nog steeds aan de gang. Met de veiligheidsdiensten sterker in het zadel dan ooit is de angst voor elkaar ook nog altijd aanwezig. De tekorten aan eerste levensbehoeften zoals gas, elektriciteit en olie waar Syriërs in 2019 over klagen zijn ruim een jaar later alleen maar erger geworden. En ook de voedselprijzen en de inflatie blijven stijgen. Daarbovenop kreeg het land, net als de rest van de wereld, een uitbraak van covid-19 voor de kiezen. En dat terwijl het gezondheidssysteem al kraakte in zijn voegen na het grootscheepse bombarderen van ziekenhuizen door het regime, en een exodus van medisch personeel. De schaarse artsen die nog in Syrië zijn, draaien voor een hongerloon diensten van 36 aaneengesloten uren en dienen te zwijgen over het groeiende aantal patiënten met longproblemen die binnenstromen. Het debat over de economische toekomst van het land en de rol van het Westen in mogelijke wederopbouw blijft voortwoeden. En natuurlijk blijft de mogelijke terugkeer van vluchtelingen een belangrijk thema voor Europa, hoewel, zoals aan het einde van het boek duidelijk zal worden, lang niet alle vluchtelingen meer welkom zijn in Syrië.
Hoe heeft het zover kunnen komen? Hoe heeft dit ooit zo prachtige en ook welvarende land, een van de meest welvarende in de regio, tot puin kunnen vervallen? Hoe heeft zo’n gruwelijk regime miljoenen op de vlucht doen slaan binnen het land en nog eens miljoenen de grens over doen vluchten? Om te begrijpen hoe één man het land zo heeft kunnen verwoesten om zelf in het zadel te blijven moet je kijken naar de geschiedenis van de familie Assad, die inmiddels al vijftig jaar aan de macht is. Het regime kreeg een stevig fundament door vader Hafez, die door middel van drie coups in de jaren zestig aan de macht kwam. Ik beschrijf in hoofdstuk 6 hoe zijn zoon Bashar tegen alle verwachtingen in het land in een nog grotere houdgreep nam. De belangenverstrengeling tussen de top van het leger, de veiligheidsdiensten en de elite die grotendeels bestaan uit leden van dezelfde religieuze stroming als de president maakten de hervormingen waarvoor demonstranten in 2011 de straat op gingen vrijwel onmogelijk. Er is maar één optie voor Bashar al-Assad: doorvechten tot het bittere einde. Die verbetenheid is terug te zien op talloze muren van Syrië, waar aanhangers van het regime de slogan kalkten: ‘Assad of we verbranden het land’.
Assad heeft de oorlog zo goed als gewonnen. Voormalige oppositiegebieden zijn volledig in de as gelegd en de voormalige bewoners hebben geen enkele hoop er ooit terug te kunnen keren. In regeringsgebied zorgt het veiligheidsapparaat er weer voor dat niemand meer denkt aan een alternatief voor de huidige president. Daarvan getuigt de verslagenheid van een chauffeur die me op gedempte toon vertelt over zijn broer die is verdwenen. Door een bemiddelaar om te kopen weet hij dat zijn broer waarschijnlijk wordt vastgehouden in de meest beruchte gevangenis van Syrië. Op bezoek durft hij echter niet omdat hij bang is dat zijn broer dan ‘bij wijze van betaling’ extra gemarteld zal worden.
Gelukkig hoor ik naast zoveel ellende ook af en toe hoopvolle verhalen, verhalen over veerkracht, naastenliefde en creativiteit. Tienermeisjes die dagelijks langs gevaarlijke controleposten proberen te komen om toch naar school te kunnen, en lesmateriaal delen via WhatsApp. Leraren die dagelijks uren rijden om een frontlinie te omzeilen zodat ze toch voor de klas kunnen staan. Een vrouw die felgekleurde dekens ophangt tegen de kou nadat alle deuren uit haar huis gestolen zijn, en daarmee een kapotgeschoten buurt opfleurt. De kruidenier die de kinderen van een arme oorlogsweduwe af en toe snoepgoed toestopt. Of een koppel dat te midden van al deze ellende verliefd wordt en trouwt. Ik sta elke dag nog versteld van de veerkracht die mensen hebben na zoveel jaren van onderdrukking en geweld. Ik kon niet al hun verhalen optekenen maar hun stemmen verenigen zich tot een koor dat vraagt om gerechtigheid, vrijheid en waardigheid. Nu meer dan ooit.
Vanwege het feit dat bijna alle personages in dit boek nog in Syrië wonen, heb ik voor hun veiligheid details weggelaten of veranderd. Ook de meeste namen zijn gefingeerd. Ik hoop dat de lezer na het lezen van dit boek begrijpt waarom dat nodig is.
De verhalen die hier zijn opgetekend zijn mijn herinneringen van een land dat verscheurd wordt door een vreselijke oorlog, waarvan het einde nog lang niet in zicht is. Maar vooral van een land dat bestuurd wordt door een wreed regime dat geen tegenspraak duldt en onder wie het onmogelijk is om echt vrij te leven. Door mijn baan bij de Verenigde Naties was ik in de gelukkige positie dat ik geen regeringscontact, of een zogeheten ‘minder’ (oppasser) bij me had, als ik met mensen sprak – zoals journalisten die wel toegewezen krijgen. Maar ook ik was beperkt in mijn bewegingsvrijheid – voor elke autorit die verder ging dan mijn kantoor had ik toestemming op papier nodig van de Syrische regering. Toch heb ik de puinhopen van Homs, Aleppo, Sweida, Dera en Hama kunnen bezoeken en met eigen ogen kunnen zien wat oorlog met een land en zijn inwoners doet. Wat ik gedurende mijn verblijf heb gezien en gehoord, maakt het overduidelijk dat een democratisch land als Nederland, waar vrijheid het hoogste goed is, geen mensen naar Syrië terug mag sturen. En het ook niet zou moeten willen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier