Paradise Papers: hoe zelfs de Belgische staat investeert in een belastingparadijs

© Rent-A-Port
Kristof Clerix
Kristof Clerix Onderzoeksjournalist

De Belgische overheid is al achttien jaar mede-eigenaar van een offshore op de Britse Maagdeneilanden. Die wordt gebruikt om een Vietnamees havenproject te ontwikkelen.

Zelfs de Belgische overheid is actief in belastingparadijzen. Dat is een van de frappantste vaststellingen uit de Paradise Papers, het documentenlek dat Süddeutsche Zeitung deelde met het Internationaal Consortium van Onderzoeksjournalisten. De onthulling werpt vragen op, aangezien de regering al jaren strijdt tegen constructies in belastingparadijzen. Ze lanceerde de Kaaimantaks, die belastingbetalers verplicht om exotische offshoreconstructies aan te geven. En al meer dan zeven jaar moeten Belgische bedrijven alle betalingen boven de 100.000 euro aangeven als ze vertrekken naar 30 landen die België bestempelt als belastingparadijzen. Een bedrijf op de Britse Maagdeneilanden moet dus de knipperlichten doen branden. Want er zijn geen echte economische redenen te bedenken om er een business te runnen. Natuurlijk betalen offshores op de Britse Maagdeneilanden geen belastingen op buitenlandse winsten. En uitgerekend zo’n bedrijf blijkt de Belgische staat nu zelf al jarenlang in handen te hebben.

Beseften alle excellenties tijdens hun uitstapjes naar Hai Phong wel welke structuur er werkelijk schuilging achter het Vietnamese havenproject?

Vietnam uit het moeras

Flashback naar 1994. De Amerikaanse president Bill Clinton maakt een einde aan het handelsembargo met Hanoi dat na de Vietnamoorlog is ingesteld. Westerse investeerders zien hun kans om geld te verdienen met de ontwikkeling van de Vietnamese infrastructuur. Ze zullen groeiland Vietnam uit het moeras halen. Letterlijk. Zo krijgt het Antwerpse International Port Engineering and Management (IPEM) in 1996 de toelating om de aanleg van een havencomplex te onderzoeken in Hai Phong. Tijdens de Vietnamoorlog was die stad in het noordoosten van het land, aan de delta van de Rode Rivier, nog onder vuur genomen door de Amerikanen. Het bezoek van premier Jean-Luc Dehaene (CVP) aan Vietnam brengt de onderhandelingen over het havencomplex in een stroomversnelling.

Tijdens een missie onder leiding van handelsminister Philippe Maystadt (PSC) ondertekent IPEM – samen met een Amerikaanse en Thaise partner – een joint venture voor de ontwikkeling van het project Dinh Vu. Het plan is om een schiereiland in de Rode Rivier te ontwikkelen tot een industriegebied én om een nieuwe haven aan te leggen.

Voor de ontwikkeling van Dinh Vu wordt op 29 oktober 1996 de vennootschap InfraAsia Development (Haiphong) Limited opgericht. Een halfjaar later wordt IPEM aandeelhouder. De Belgische overheid volgt de avonturen van de Vlaamse ondernemers in Vietnam met belangstelling op. Eind 1997 brengt premier Dehaene opnieuw een bezoek aan Vietnam. Ditmaal vliegt hij met een helikopter over de Dinh Vu-site.

Twee jaar later wordt ook de Belgische Maatschappij voor Internationale Investering (BMI) aandeelhouder van InfraAsia Development. BMI is voor 63,34 procent in handen van de Belgische overheid en biedt langetermijnfinanciering aan voor buitenlandse investeringsprojecten van Belgische bedrijven.

Steve Stevaert

In 2001 bezoekt ook Vlaams minister-president Patrick Dewael (VLD) het Dinh Vu-project, in het kader van een economische missie naar Zuidoost-Azië. Hij roept er Vlaamse bedrijven op om zich met hun expertise en deskundigheid in Vietnam te vestigen.

Zes jaar later kondigt IPEM aan dat het eerste deel van de ontwikkeling in Hai Phong afgerond is, goed voor een gebied van 164 hectare. Het bedrijf krijgt de toelating om in een tweede fase nog eens 318 hectare extra te ontwikkelen.

In dezelfde periode richten de aandeelhouders van baggergroep DEME uit Zwijndrecht het bedrijf Rent-A-Port op. De naam zegt het al: het wil de Belgische expertise ter beschikking stellen om havens, haveninfrastructuur en vaargeulen te ontwikkelen en beheren. Marc Stordiau, oud-topman van DEME, wordt aangetrokken als bestuurder van Rent-A-Port. Samen met Filip Martens van IPEM wordt diezelfde Stordiau in januari 2007 ook aandeelhouder van InfraAsia Development.

Een van de oorspronkelijke initiatiefnemers, de Amerikaanse verzekeraar AIG, ziet zich door de financiële crisis dan weer gedwongen om uit het Vietnamese project te stappen. In ruil voor een redding door de Amerikaanse overheid moet hij al zijn niet-kernactiviteiten verkopen. In de loop van 2009 wordt Rent-A-Port dan zelf ook aandeelhouder van InfraAsia Development.

In 2012 bezocht kroonprins Filip het Vietnamese havenproject.
In 2012 bezocht kroonprins Filip het Vietnamese havenproject.© Reuters

Een jaar later haalt Hai Phong opnieuw de Belgische krantenkolommen. SP.A-politicus Steve Stevaert, die kort daarvoor is afgetreden als provinciegouverneur van Limburg, wordt voorzitter van de toezichtsraad van het Dinh Vu Industrial Zone-project. ‘De Vietnamese autoriteiten zijn hier geweest om me voor deze post te vragen’, aldus Stevaert in De Standaard. ‘Ik ben echt heel vereerd.’

In 2012 volgt nogmaals hoog bezoek. In het kader van een druk bijgewoonde handelsmissie bezoeken kroonprins Filip en prinses Mathilde, in aanwezigheid van onder anderen minister van Buitenlandse Zaken Didier Reynders (MR), het Vietnamese havenproject. En in oktober 2017 is het Pieter De Crem (CD&V) die de Noord-Vietnamese stad bezoekt. De staatssecretaris voor Buitenlandse Handel ziet hoe de eerste spade in de grond wordt gestoken voor de ontwikkeling van nog eens 500 hectare havengebied. Intussen is Rent-A-Port er al mede-uitbater van een zone van 700 hectare en zijn er 70 bedrijven gevestigd. Topman Marc Stordiau kondigt bovendien aan dat Rent-A-Port in Vietnam een concessie heeft gekregen om in de haven van Hai Phong een windmolenpark te bouwen.

Twintig jaar Vlaamse aanwezigheid in Vietnam blijkt een economisch succesverhaal. Maar beseften alle excellenties tijdens hun uitstapjes naar Hai Phong wel welke structuur er werkelijk schuilging achter het Vietnamese havenproject?

‘Onwaarschijnlijk choquerend’

InfraAsia Development (Haiphong) Limited, het bedrijf dat speciaal werd opgericht voor de ontwikkeling van Dinh Vu, duikt op in de gelekte documenten van het Bermudaanse advocatenkantoor Appleby. En wat blijkt? InfraAsia is helemaal geen Vietnamees bedrijf. Het werd in 1996 opgericht op de Britse Maagdeneilanden (BVI). Met andere woorden: de alom gelauwerde Belgische investeringen in Vietnam verliepen via een notoir belastingparadijs. Liefst 16.000 kilometer verderop. En er is meer. De offshore had geen ‘economische substantie’ (echte activiteiten, een kantoor met medewerkers, enzovoort) op de Britse Maagdeneilanden. Ze werd zelfs een tijdlang vanuit Antwerpen geleid. Dat blijkt uit het gelekte e-mailverkeer tussen Appleby en Laurius, het Antwerpse advocatenkantoor van Rent-A-Port.

Tussen 2011 en 2016 communiceerde Laurius herhaaldelijk over InfraAsia Development met de kantoren van Appleby op de Britse Maagdeneilanden en in Hongkong. Zo mailden de advocaten in 2012 naar Appleby BVI informatie door over de aandeelhouders van InfraAsia Development. In een andere mail vroegen ze oprichtingscertificaten op van de offshore, ‘op te sturen naar Rent-A-Port in Antwerpen’.

Dirk Wellens van Laurius bevestigt het mailverkeer, maar stelt dat het louter ging om het ‘onderhouden van een structuur die historisch gegroeid is. Daar moet je niets achter zoeken. Bepaalde certificaten moesten opgevraagd, bepaalde registers op de BVI moesten geüpdatet worden. Daarover heeft ons kantoor ook vandaag nog contact met de BVI.’

En hoewel InfraAsia Development op een gegeven moment zijn zetel verplaatste van de Britse Maagdeneilanden naar Hongkong, schreef Laurius in 2014 letterlijk: ‘InfraAsia Development is nog steeds een bedrijf op de BVI, maar met een belastingresidentie in Hongkong.’

Paradise Papers: hoe zelfs de Belgische staat investeert in een belastingparadijs
© Knack

In 2012 klopte Laurius namens Rent-A-Port aan bij Appleby voor de oprichting van een nieuw bedrijf, ditmaal in Hongkong. Even later was het zover. In 2013 werd InfraAsia Investment (Hongkong) Ltd opgericht, gevolgd door een complexe aandelenruil tussen de offshore op de Britse Maagdeneilanden en de nieuwe vennootschap in Hongkong. Resultaat op het einde van de rit? De investering vanuit België in de Vietnamese haven verloopt nu eerst via een Hongkong-vennootschap, en vervolgens via de BVI-offshore die intussen ook in Hongkong zijn zetel heeft ondergebracht.

Niet onbelangrijk: is Hongkong ook geen belastingparadijs? Het antwoord is dubbel. Aangezien Hongkong een dubbelbelastingverdrag heeft afgesloten met België, zou je kunnen stellen van niet. Aan de andere kant heeft Hongkong een zogenoemd territoriaal belastingregime. Dat betekent dat winst die buiten Hongkong wordt gemaakt er níét belastbaar is. Sinds de programmawet van 1 juli 2016 wordt Hongkong in België wel degelijk gekwalificeerd als belastingparadijs.

Toen de Belgische Maatschappij voor Internationale Investeringen (BMI) in 1999 mede-eigenaar werd van InfraAsia Development op de BVI, kreeg ze ongeveer 12 procent van de aandelen in handen. Vandaag is BMI nog voor 3,96 procent aandeelhouder van InfraAsia Investment (Hongkong) Ltd, het Hongkongse moederbedrijf van de BVI-offshore. Een fiscaal topexpert, die graag anoniem wil blijven, vindt het ‘onwaarschijnlijk choquerend dat de Belgische staat mee aandeelhouder is. Nu in een Hongkong-vennootschap, om het wat moderner te maken. Waarschijnlijk hebben ze zich destijds laten wijsmaken dat het nu eenmaal gebruikelijk is om daar op deze manier zaken te doen.’

Hoe is het zover gekomen dat de Belgische overheid in deze structuur heeft geïnvesteerd? Op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) vroeg Knack aan de BMI alle verslagen van de raad van bestuur op uit 1999. ‘Mede gelet op de confidentialiteitsakkoorden afgesloten met onze investeringspartners kunnen we helaas niet ingaan op uw verzoek’, klonk het antwoord. Maar de BMI nodigde ons wel uit voor een gesprek.

‘Een fenomenaal succes’

Philippe Hermans en Erna Vandeplas, toplui sinds eind 2010, ontvangen ons met de glimlach in het kantoor van de BMI in Brussel. Door ons WOB-verzoek vermoedden ze al dat we het willen hebben over het Vietnamese havenproject én de achterliggende BVI-structuur.

‘In april heb ik Dinh Vu voor de eerste keer bezocht, naar aanleiding van de twintigste verjaardag. Het is fantastisch’, steekt Hermans van wal. ‘Het is een van de de meest succesvolle Belgische investeringen in Vietnam. Fenomenaal hoe ze van een moeras een haven met industriële terreinen hebben gemaakt. Marc Stordiau en wijlen Filip Martens waren echt visionair. Als je de lokale autoriteiten de loftrompet hoort steken over België en de samenwerking, weet je: we hebben iets moois helpen ontwikkelen. Financieel is het ook goed voor de Belgische overheid: onze investering hebben we al gerecupereerd met een correct rendement. En we hebben nog altijd bijna 4 procent in handen.’

Tegen constructies via de Britse Maagdeneilanden zeggen we vandaag nee, alleen al om de schijn van fiscale optimalisatie weg te nemen

Philippe Hermans en Erna Vandeplas (BMI)

Hermans beaamt dat de deelname van de Belgische overheid in het havenproject erg belangrijk is voor de betrokken Belgische bedrijven. ‘Als je de Belgische driekleur kunt neerplanten, geeft dat een extra bescherming. In moeilijkere landen zoals Vietnam helpt dat. Vietnam was destijds geen evident investeringsland. IPEM had ons er graag bij, niet alleen tegenover de Vietnamese overheid maar ook tegenover de klanten van de industriële zone.’

De cruciale vraag: waarom investeert de Belgische overheid in Vietnam via de belastingparadijzen BVI en Hongkong? Hermans en Vandeplas geven toe dat zo’n dossier vandaag geen kans zou maken. ‘Tegen constructies via de BVI zeggen we vandaag nee, alleen al om de schijn van fiscale optimalisatie weg te nemen. Zo heeft onze raad van bestuur ook al eens een dossier afgekeurd waar een financiële structuur via Luxemburg in zat. Maar destijds zijn er over de BVI geen grote discussies geweest. Waarschijnlijk omdat het andere tijden waren, en omdat het duidelijk was dat de BVI-vennootschap niet was opgezet om te foefelen. Want voor alle duidelijkheid: voor ons is er geen enkel belastingvoordeel bij.’

Dirk Wellens van Laurius voegt eraan toe dat er nooit dividenden vanuit Vietnam terugstroomden naar België. ‘Alle winsten werden opnieuw geïnvesteerd in Vietnam.’ Bovendien, zegt Marc Stordiau, ‘is de business in Vietnam en betalen we onze belastingen in Vietnam, op een legale en transparante manier’.

Belgische expertise

Philippe Hermans en Erna Vandeplas vinden het belangrijk om de geschiedenis van de investering te duiden. Hermans: ‘Het project is opgezet door de Amerikaanse verzekeraar AIG. Die heeft in 1996 de vennootschap op de BVI opgericht.’ Marc Stordiau van Rent-A-Port bevestigt dat: ‘De structuur bestond al vooraleer AIG ons uitnodigde om deel te nemen.’

Volgens Hermans was een BVI-structuur in die tijd niet abnormaal, ‘zeker niet voor Amerikaanse bedrijven. Maar AIG was geen specialist in haveninfrastructuur. Zo zijn ze bij de Belgische expertise terechtgekomen. Het was niet echt een optie om de BVI-vennootschap te veranderen, aangezien ze van de Vietnamese overheid al een concessie had gekregen om het Dinh Vu-project te ontwikkelen. Zo zijn eerst IPEM en vervolgens wijzelf in de bestaande structuur gestapt.’

Hermans wijst er op dat InfraAsia Development in 2009 zijn zetel van de BVI naar Hongkong heeft verhuisd. ‘En in 2013 is dan een nieuw bedrijf opgericht in Hongkong – dat geen belastingparadijs is. De reden is eenvoudig: het initiële bedrijf was gericht op de ontwikkeling van een eerste zone in Dinh Vu. Intussen is Rent-A-Port bezig met een aantal expansies. Door er een Hongkongse holding boven te plaatsen, kunnen ook andere bedrijven instappen om andere zones in de Vietnamese haven te ontwikkelen.’

En de keuze voor Hongkong? ‘Een van de redenen is dat het project op termijn misschien naar de beurs gaat. In een financieel centrum als Hongkong vind je sneller investeerders dan in Vietnam.’ Volgens Dirk Wellens van Laurius volgde de keuze voor Hongkong ‘na advies van een aantal gereputeerde Belgische fiscalisten. Hongkong is een juridisch stabiele economie.’

Paradise Papers: hoe zelfs de Belgische staat investeert in een belastingparadijs

Russische maffia

De historiek verklaart hoe de Belgische overheid op de BVI is beland. Maar waarom werd het mede-eigenaarschap van de offshore dan 18 jaar lang aangehouden? De Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden, een ander overheidsvehikel, kreeg in 2013 immers de opdracht van de regering om haar investeringen in belastingparadijzen af te bouwen. Waarom werd de BVI-structuur niet gewoon opgedoekt toen de Hongkongse holding is opgezet?

Te moeilijk, klinkt het. Philippe Hermans: ‘Het BVI-bedrijf is de aandeelhouder in Vietnam, en we weten uit ervaring dat het complex is om in Vietnam zaken te veranderen in het aandeelhouderschap. Het is niet aan ons om het op te doeken. Ik zie zelfs niet hoe we het zouden doen. En waarom zouden we, als je ziet wat het project in Vietnam betekent voor het Belgische imago?’ Erna Vandeplas: ‘We hebben ooit eens een dossier gehad waarbij achteraf bleek dat niet de Belgische partner maar de lokale Russische partner banden had met de maffia. De BMI is onmiddellijk uit het dossier gestapt. De Belgische cliënt heeft hemel en aarde moeten bewegen om de joint venture op te doeken.’

Volgens Dirk Wellens is door het behouden van de BVI-structuur gekozen voor continuïteit. ‘Als we de structuur zouden hebben opgedoekt, zouden de onderliggende Dinh Vu-rechten opnieuw ter discussie gekomen zijn. Wie zou die dan in handen krijgen? Daarom is geopteerd voor een zetelverplaatsing naar Hongkong.’ De advocaat benadrukt ook dat het Dinh Vu-project vandaag in Hongkong wordt geleid. ‘Daar vinden de raden van bestuur plaats.’

‘Het gaat om een vergissing’

Opmerkelijk: als je de jaarrekeningen van de BMI raadpleegt, vind je geen enkele verwijzing naar de Britse Maagdeneilanden. Tussen 2006 en 2011 vermeldde de BMI onder het luikje ‘deelnemingen in andere ondernemingen’ jaar na jaar hetzelfde: InfraAsia, met adres in Vietnam. Fout, natuurlijk. Is dit valsheid in geschrifte? Volgens de BMI gaat het om een vergissing. Philippe Hermans: ‘Het was zeker niet de bedoeling om dingen te verbergen. Maar het klopt dat er beter “Britse Maagdeneilanden” zou hebben gestaan.’

Hermans: ‘Kijk, in onze statistieken nemen wij altijd de finale bestemming op waar het geld naartoe gaat, en dat is Vietnam. Zo is dat adres in onze jaarrekeningen terechtgekomen.’

Topman fiscus: ‘Ik ging ervan uit dat dit een project was in Vietnam’

In 1999 werd de Belgische Maatschappij voor Internationale Investering (BMI) aandeelhouder van InfraAsia Development op de Britse Maagdeneilanden. De voorzitter van de raad van bestuur van BMI was op dat moment wijlen Philippe Wilmès, vader van federaal begrotingsminister Sophie Wilmès (MR). Vandaag is dat Jean-Claude Fontinoy, die ook voorzitter is van de NMBS. Fontinoy reageert dat hij pas in november 2010 is aangetreden bij het BMI en niets toe te voegen heeft aan het commentaar van de BMI-toplui Hermans en Vandeplas (zie hoofdartikel).


En dan is er nog Hans D’Hondt, sinds 2010 voorzitter van het directiecomité van de FOD Financiën. Ook hij had zitting in de raad van bestuur van BMI, van maart 2006 tot juni 2016. O ironie: de grote baas van de fiscus was tien jaar lang bestuurder van een bedrijf dat overheidsgeld investeerde in Vietnam via Hongkong én de Britse Maagdeneilanden. En dat terwijl de strijd tegen constructies in belastingparadijzen al jarenlang een prioriteit is voor de fiscus.


‘De beslissing om in het Dinh Vu-project te stappen werd lang voordat ik bestuurder werd genomen’, reageert D’Hondt. ‘Bijgevolg nam ik van dit project pas kennis via de tussentijdse rapporteringen over de stand van de globale investeringsportefeuille. Daarbij werd een overzicht gegeven van het volledige uitstaande portfolio met een inschatting van de bedrijfseconomische aspecten van de diverse projecten. Bij die rapporteringen werd het Dinh Vu-project altijd als een project in Vietnam opgenomen: voor alle projecten wordt de eindbestemming vermeld. De historiek werd niet expliciet besproken. Ik ging er dan ook altijd van uit dat dit een project in Vietnam was. Dit is mijns inziens ook nooit een gespreksonderwerp geweest op de raad van bestuur.’

Partner Content