Op bezoek in Shaolin, ‘wieg van kungfu en zen’: commercieel uitgebuit, maar niet alles is nep
Journalist en auteur Sus van Elzen reist door China en blogt daarover voor Knack.be. Zo bezocht hij het beroemde Shaolin-klooster, tussen kungfu en zenboeddhisme.
Shaolin ligt in de provincie Henan bij het voor de rest onbeduidende stadje Dengfeng, aan de voet van de heilige berg Songshan. Het is in principe een klooster, een boeddhistisch klooster rond een tempel. Die tempel, Shaolin Si, werd gesticht in de vijfde eeuw. Hij is met heel zijn legende en geschiedenis een eerbiedwaardig monument, ook al werd hij herhaaldelijk geplunderd en platgebrand. De jongste keer in 1928, zodat zelfs de Culturele Revolutie er niet te veel schade meer wist aan te richten, zo vertelt meneer Wang, die bezoekers desgewenst te woord staat.
Het is een mooie tempel die, in de schaduw van de berg, statig tussen prachtige bomen ligt. Er zou geen kwaad woord over te zeggen zijn, ware het niet voor de abt, en de kungfu-academies. Daar liggen er naar verluidt een vijftigtal van rond de tempel. De reden is dat Shaolin volgens de legende de wieg is van de kungfu. Die wieg wordt nu op grootscheepse wijze commercieel aan de man gebracht.
‘Kungfu is ouder dan de tempel,’ zegt meneer Wang. Kungfu is een Chinese vechtsport, waarschijnlijk van taoïstische oorsprong (er ligt ook een oude taoïstische tempel in Dengfeng), die de moeder zou zijn van al die oosterse vechtsporten of Martial Arts die vooral via Japan (judo, jiujitsu, karate, kendo, aikido) bekend werden. De legende wil dat ze ontstaan is in onveilige tijden toen monniken (taoïstische, boeddhistische) die van het ene klooster naar het andere trokken en geen wapens mochten dragen, niets dan hun stok hadden om zich tegen rovers en concurrenten te verdedigen en mettertijd hun eigen verdedigingstechnieken ontwikkelden, en die verfijnden tot er – toch in Shaolin – echte monniken-kungfulegers ontstonden die een rol speelden in conflicten en opstanden in keizerlijk China.
Lees verder onder de foto’s
Zal het verhaal grotendeels in de nevelen van de tijd vergeten zijn, dan riep de Martial Arts-mode die vanaf de jaren zestig opbloeide, de onuitputtelijke reeks kungfu-films uit Hong Kong met onder meer de in China nog steeds aanbeden Bruce Lee, de traditie in de herinnering terug. De bloei van de eigen Chinese film in de Volksrepubliek daarna breide voort op het kungfuthema (zie Crouching Tiger Hidden Dragon) met veel vliegende monniken en plastic taoïsme.
Veel Chinezen nu hebben in hun jeugd aan Martial Arts gedaan. En Shaolin is, in plaats van geboorteplaats van het Chan-boeddhisme – wat het in feite waarschijnlijk wel is, de hoofdstad van de kungfu geworden. ‘Een tourist trap‘, waarschuwen reisgidsen, en dat is het ook wel tot op zekere hoogte. Vooral voor de Chinezen die er met duizenden naartoe trekken.
Bij de inrit naar het domein staat geen gouden Boeddha of zelfs geen boeddhistische poortwachter, maar een reuzengrote kungfumeester. De laan naar de tempel is afgezoomd met kungfuthema’s en poppetjes en kraampjes. Hoe dichter men het heiligdom nadert, hoe drukker het wordt in een zeldzame mengeling van een boeddhistisch Scherpenheuvel met popjes, wierook en amuletten en vechtsport. Rechts van de anderhalve kilometer lange laan naar de tempel merkt men al gauw de kungfuacademies waar studenten luidkeels oefenen.
En toch is het niet allemaal nep. Het is niet eenvoudig de academies van de feitelijke tempel te onderscheiden – ik neem maar aan dat het twee gezichten van eenzelfde operatie zijn. Maar de tempel ontvangt echte studenten die monnik willen worden, en de academies herbergen leerlingen naast de kungfustages die ze organiseren, waar men zich online voor kan inschrijven, lesgeld, training en onderdak inbegrepen, en het is bijna gegarandeerd dat de training reëel zal zijn: men zegt dat nogal wat ‘moeilijke kinderen’ naar de kungfuschool gedaan worden om ze wat levenswijsheid en, in casu, discipline bij te brengen.
Anderzijds doen verhalen de ronde — tot in de New York Times toe — over de abt van de tempel, Shi Yongxin, de CEO-monnik, die niet alleen een commercieel genie zou zijn en in een dure Mercedes rondrijdt, maar ook een liederlijk leven leidt, kinderen heeft bij verschillende concubines en veel te mollig is voor zijn status. Aantijgingen die moeilijk samengaan met de harde discipline van het monnikenleven zonder seks, drank en andere uitspattingen. De abt en het klooster ontkennen, natuurlijk.
Zhang Shifu — kungfumeester Zhang Xinbin — had mij in Peking al wel gewaarschuwd voor Shaolin. Hij geloofde niet dat het klooster soms dienst deed als schuiloord voor kopstukken van de Chinese maffia. Maar hij geloofde wel dat de kungfutraditie er in het slop geraakt was tijdens de moeilijke jaren van het maoïsme en dat ze nu weer opgepikt was, met een zeker succes, omdat er oudere mannen aangetrokken waren als leraars, maar dat het niveau er toch nog vrij laag bleef.
‘Je kunt ook basketbal leren,’ zei de Shifu. ‘Dat is simpel, maar het is een uitwendige training. De Martial Arts training is ook inwendig: je leert jezelf te controleren. Zo ontwikkel je innerlijke kracht.’
Hou je dit vol, zegt hij, dan kun je daarmee een staat ontwikkelen die dicht bij de meditatie van de boeddhisten komt. Maar omdat te bereiken moet je alle dagen zoveel trainen, daarvoor heb je veel geld nodig om er vrije tijd mee te kopen.
De regering, die vroeger niet zo veel op had met Martial Arts, heeft kungfu nu erkend als typisch Chinees traditioneel erfgoed. Dat past in haar Chinese cultuurpolitiek. Sinds drie jaar krijgen leerlingen in de middelbare scholen nu kungfu als keuzevak in middelbare scholen.
Boeddhisme
Dat van de innerlijke kracht en de zelfcontrole, de geestelijke discipline als in de meditatie van het Chan-boeddhisme, dat zeggen ze in de tempel ook wel. Chan-boeddhisme, de typisch Chinese vorm van boeddhisme, wil eigenlijk zeggen ‘meditatieboeddhisme’. Het werd — en dat stuk legende is waarschijnlijk wèl waar – naar de Shaolintempel gebracht door een Chinees-onkundige monnik uit India die zich hier vestigde en Bodhidharma zou gaan heten.
De legende wil verder dat de monnik uit de tempel wegging en de berg er achter op klom naar een grot. In die grot bleef hij negen jaar lang mediteren, volgens een overgeleverde zin met zijn gezicht naar de muur. Zo lang, zei men, dat de binnenvallende zon zijn schaduw in de muur gebrand had. Vandaar de boeddhistische scholen die aan ‘muurmeditatie’ doen, jarenlang tot de verlichting erop volgt.
Hoewel. Volgens de Belgische in het boeddhisme gespecialiseerde sinoloog, professor Charles Willemen, rector van het International Buddhist College (IBC) in Thailand, volstaat het eigenlijk zelf naar de grot te klimmen om te beseffen dat Bodidharma het niet over een muur had in dat overgeleverd vers, maar over een rots, de rots namelijk waar hij op zat, en vanwaar hij naar de wereld keek. Het Chinese karakter ‘bi’, legt Willemen uit, wil namelijk beide zeggen. Pech voor al die meditatiestudenten die jaren op een muur zaten te staren tot ze er suf van waren? Het is met leedwezen dat ik aan hen denk als ik huffend en puffend hoog bij de grot aankom: beter misschien had ik Willemen zonder meer geloofd, maar het uitzicht is overtuigend.
Later in Shanghai zal een professor in boeddhisme, Cheng Qing, me bevestigen dat hij de mening van Willemen overtuigend vindt: tenslotte had die Bodhidharma als goede leraar wel wat anders te doen dan daar negen jaar op een muur te gaan zitten kijken. ‘Wat die moest doen, was naar beneden komen en zijn leerlingen onderwijzen. Dat zal hij dus wel gedaan hebben.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier