Onze reporter Stijn Tormans ontmoette Jimmy Carter in 2016
Zeven jaar geleden trok onze reporter naar het geboortedorp van Jimmy Carter. Hij liep er de ex-president tegen het lijf. ‘Belgium?’
Het was een late januarimiddag in 2016, in de Main Street in Plains.
‘Ha, the guy from Belgium’. Hij grijnsde even. Dat Carter en ik die zondagnamiddag elkaar troffen, was toeval. Of eigenlijk helemaal niet.
Lang geleden had ik eens een interviewaanzoek ingediend bij zijn communicatiediensten. Ik wilde hem graag spreken, omdat hij een van de laatste mythische personen uit die waanzinnige twintigste eeuw was. Maar zijn woordvoerders hadden zelfs niet geantwoord – wellicht hadden een miljoen andere journalisten dezelfde vraag gesteld.
Ik vrees maar één dag: die dat Jimmy zal sterven.
Ik had beter moeten weten. Een ex-president geeft geen interviews. Als hij iets te zeggen heeft, belt hij zelf een medium op. Maar zeker geen magazine uit een onnozel land als België.
In de zomer van 2015 besloot ik hem toch een kaart te sturen. Maanden later zat er, tot mijn verbijstering, een antwoord in de bus. Nu ja, een antwoord: zijn naam stond erop, en de mijne. ‘To Stijn. Jimmy Carter.’ Het was een ietwat bizarre kaart – alsof we pennenvrienden waren.
Ik loerde naar waar de kaart was afgestempeld en dacht aan Gay Talese. Ooit wilde de Amerikaanse journalist Frank Sinatra gaan interviewen, maar die had daar helemaal geen in. En dus begon hij hem dan maar ongevraagd te volgen. Het leverde een fantastisch stuk op: ‘Sinatra has a cold.’
Een paar weken later vertrok ik naar het dorp dat op de prentkaart stond: Plains in Georgia. Meer dan een boerengat was dat niet: een paar straten en een kerk. Elke zondag deed Carter daar de preek, had ik gehoord. Ook die zondag zat de kerk overvol.
‘Zijn er mensen van andere staten?’, vroeg hij.
‘California!’ riep iemand. ‘Kom ik heel graag’, antwoordde Carter.
‘Arizona!’ ‘Prachtig.’
‘Pennsylvania!’ ‘O, daar ga ik graag vissen.’
‘Belgium!’ riep ik. Een seconde stilte. ‘What?’ antwoordt hij.
‘Belgium…’ riep ik opnieuw, deze keer met iets meer twijfel.
‘Belgium’, herhaalde hij verbaasd. ‘Welkom.’
Daarna volgde een speech zoals ik er nooit een meegemaakt had – en ik heb er al veel goede gehoord. Maar Jimmy Carter in de kerk van Plains: dat was van een buitenaards niveau.
Hij was nochtans al 91 in 2016. Maar in niets leek hij op de kwetsbare man die ik van televisie kende. Hij was die zondag een jong veulen dat de wereld wilde veranderen.
Zelfs de meest verstokte atheïst kwam die zondag uit de kerk van Plains en mompelde: ‘Ik geloof in God en morgen stem ik op Jimmy Carter, zijn plaatsvervanger op aarde.’
Die ochtend begreep ik ook waarom een pindaboer uit een boerengat ooit de machtigste man op aarde is kunnen worden.
Een paar uur later waren alle kerkgangers weg. De Main Street in Plains was weer leeg. In een schuur draaide een documentaire over zijn leven op endless repeat, maar er was geen enkele toeschouwer.
Terwijl ik voor de zoveelste keer langs Main Street doolde, zag ik hem plots aan de overkant van de straat. Vergezeld van twee veiligheidsagenten – zelfs een ex-president moet boodschappen doen.
Die ochtend begreep ik waarom een pindaboer uit een boerengat de machtigste man op aarde is kunnen worden.
Ik stak de straat over.
Hij herkende me van in de kerk en vroeg wat ik van Plains vond.
‘Bijzonder’, mompelde ik.
Hij legde uit dat hij na zijn presidentschap overal had kunnen wonen: in New York, of L.A. of een andere chique stad. Maar hij wilde maar naar een plek terugkeren. Uit dankbaarheid. De mensen van Plains hadden hem in 1976 president van Amerika gemaakt.
Ze waren zijn campagneteam. Na zijn overwinning trokken cameraploegen van overal naar Plains. Om er de overwinning van de kleine dorpen te filmen, de mensen van de small towns. Zij die elke dag op kurkdroge gronden pindanoten kweekten en elke zondag naar de kerk gingen.
Daarom was hij altijd in Plains gebleven. Dit was de plek waar hij groot geworden was, waar hij zijn liefde Rosalynn ontmoet had en waar zijn kerk stond.
‘Ik zou nergens anders willen leven’, zei hij.
Na tien minuten namen we afscheid en strompelde hij verder. ‘Amuseer je nog in Plains’, riep hij me nog na.
Dat deed ik ook. ’s Avonds ging ik bij zijn buren eten. Toen ik hen vroeg voor wie ze volgende verkiezingen gingen stemmen, twijfelden ze niet: Trump. De small towns waren allang geen fan meer van de Democraten. Toegegeven: ook in zijn gloriedagen was Jimmy Carter niet de meest progressieve Democraat. Hij was een diepgelovig man uit het Zuiden – al had hij altijd een boon voor de mensenrechten. Toch leken hij en zijn eega in 2016 de enigen in Plains die nog op de partij van de ezel zouden stemden.
Maar hoe Trumpgezind ze in Plains ook waren, ze vielen hun Jimmy niet af. Die was letterlijk heilig. Voor de oude mensen, maar ook voor de jonge: de bewondering ging over van generatie op generatie.
In die dagen had hij net kanker overwonnen. ‘JIMMY CARTER FOR CANCER SURVIVOR’ stond er op pancartes aan de kant van de weg.
Misschien was het vooral omdat hij één van hen was. Een Democraat uit een ander tijdperk: iemand die nog gewoon over straat stapte om pistolets te gaan kopen. Ze zagen het Obama niet doen.
Plains was een hommage aan hun Jimmy. Nergens in de wereld zijn er zoveel musea per vierkante kilometer. Ze gaan allemaal over één man.
Tot gisteren liep het onderwerp er ook elke dag zelf rond, als een soort maître d’orchestre.
De mensen daar geloofden ook dat hij altijd zou blijven leven. Aan het andere scenario wilden ze in Plains zelfs niet denken. ‘Ik vrees maar een dag in mijn leven: die dat Jimmy zal sterven’, zei iemand me toen. ‘Dan zal ook Plains sterven.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier