Andrea Furger

‘Niets nieuws: de VS steunen het Internationaal Strafhof alleen wanneer het hen uitkomt’

Andrea Furger Expert internationaal recht

Na de bloedige aanvallen op Rafah klinken steeds meer stemmen om een arrestatiebevel tegen Netanyahu en zijn entourage door het Internationaal Strafhof. Maar de Verenigde Staten dreigen in dat geval met sancties. Andrea Furger, voormalig medewerker van het Strafhof, ziet een patroon: Washington steunt het hof alleen wanneer het de Amerikaanse belangen dient.

Vorige week heeft de aanklager van het Internationaal Strafhof (ICC) arrestatiebevelen aangevraagd voor drie Hamas-leiders, de Israëlische premier Netanyahu en minister van Defensie Yoav Gallant, voor hun rol in het aanhoudende conflict in Gaza.

De belangrijkste bondgenoot van Israël, de Verenigde Staten, reageerde snel. President Joe Biden veroordeelde de actie van de aanklager als “schandalig” en beschuldigde het ICC ervan een valse morele gelijkwaardigheid te suggereren tussen Hamas en Israël.

Hoewel het nog niet duidelijk is of de rechters van het ICC de arrestatiebevelen voor Netanyahu en Gallant ook effectief zullen uitvaardigen, heeft de regering-Biden al gezinspeeld op mogelijke Amerikaanse sancties tegen functionarissen van het ICC.

Nog maar een jaar geleden, toen het hof arrestatiebevelen uitvaardigde voor de Russische president Vladimir Poetin en een andere Russische functionaris voor vermeende misdaden in de oorlog in Oekraïne, prezen Amerikaanse functionarissen het hof. Biden verwelkomde toen de beslissing en noemde ze “gerechtvaardigd”.

Sinds de Russische invasie van Oekraïne hebben de VS regelmatig hun steun betuigd aan het ICC. Beth van Schaack, Amerikaans ambassadeur voor Wereldwijd Strafrecht, zei dat het ICC “een belangrijke plaats inneemt in het ecosysteem van internationale gerechtigheid”.

De manifeste koerswijziging van de VS wanneer het hof hun bondgenoot viseert, is niets nieuws. Ze is ook niet verrassend.

De wispelturige houding is eerder illustratief voor de complexe relatie van de VS met het ICC sinds de oprichting ervan in 1998. En de functionarissen van het hof waren ongetwijfeld voorbereid op deze vijandige reactie.

Wantrouwen sinds de oprichting

Ik heb vele jaren gewerkt als adviseur op het kantoor van de aanklager van het ICC. Gedurende die tijd verschoof de positie van Washington ten opzichte van het hof verschillende keren – het ene moment steunden de VS het hof en op andere andere momenten kwam er kritiek.

Dat was grotendeels afhankelijk van de doelstelling van het Amerikaanse buitenlandbeleid en de verwachte kosten en baten die steun aan het hof zouden kunnen opleveren.

Aanvankelijk waren de VS een fervent voorstander van de oprichting van een permanent internationaal strafhof. In de jaren 1990 namen ze dan ook actief deel aan de onderhandelingen over het ICC-verdrag.

Maar uiteindelijk stemde het land tegen het Statuut van Rome, het internationaal verdrag waarmee het hof werd opgericht in 1998. De VS vreesden dat het hof Amerikaanse burgers zou kunnen vervolgen zonder Amerikaanse instemming.

Aanvankelijk hebben de VS het Statuut van Rome wel ondertekend, maar president George W. Bush trok die handtekening later in. Hij zei dat de VS het niet zouden ratificeren en er geen juridische verplichtingen aan hadden.

De VS blijft tot vandaag een niet-lidstaat van het ICC.

Amerikaanse wetten

Zodra het ICC was opgericht, nam Washington wetten aan om de interacties met het nieuwe hof te beperken. De belangrijkste was de American Servicemembers’ Protection Act uit 2002 (ASPA), die het het illegaal maakte om het ICC op eender welke manier te steunen.

De wet stond de Amerikaanse president ook toe om “alle noodzakelijke middelen” te gebruiken – dat werd geïnterpreteerd als ‘inclusief gewapend geweld’ – om Amerikaanse functionarissen of militairen te bevrijden mocht een van hen ooit worden vastgehouden voor vervolging in Den Haag, waar het ICC zetelt. Het leverde de wet de bijnaam “de Haagse invasiewet” op.

Datzelfde jaar werd echter een wetswijziging aangenomen die uitzonderingen toestond zodat de VS internationale gerechtshoven konden helpen bij het berechten van Saddam Hoessein, Slobodan Milosevic, Osama bin Laden, andere leden van Al Qaeda, leiders van de Islamitische Jihad en andere buitenlandse staatsburgers.

Het amendement creëerde aanzienlijke flexibiliteit, wat aantoont dat de VS bereid waren acties op vlak van internationale gerechtigheid te ondersteunen zolang ze gericht waren op Amerikaanse “vijanden” of andere buitenlandse staatsburgers.

Amerikaanse steun in Afrikaanse zaken

Al snel nam de VS een pragmatische houding ten opzichte van het hof aan. Ze steunden het hof afhankelijk van de omstandigheden en de eigen belangen.

In 2005 stond Washington een verwijzing van de VN-Veiligheidsraad naar het ICC toe met betrekking tot mogelijke genocide en oorlogsmisdaden in het Soedanese Darfoer. Het conflict was destijds een van de hoogste prioriteiten in het Amerikaanse buitenlandbeleid in Afrika.

Later nam de regering-Obama formeel een strategie aan van “beoordeling geval per geval” op vlak van samenwerking met het ICC. Het belangrijkste criteria was of de steun de Amerikaanse belangen al dan niet diende.

Onder deze strategie speelde de VS een belangrijke rol bij de verwijzing naar het ICC van vermeende misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden gepleegd in Libië in 2011. Dat was wederom in lijn met de Amerikaanse buitenlandse belangen.

Amerikaanse diplomaten boden ook belangrijke steun bij de arrestatie van de Congolese krijgsheer Bosco Ntaganda, die later door het ICC werd veroordeeld tot 30 jaar gevangenisstraf voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. En de VS hielpen bij de arrestatie van Dominic Ongwen van het Lord’s Resistance Army in Oeganda, die later tot 25 jaar werd veroordeeld.

Conflict over Afghanistan

Maar de relatie tussen de VS en het hof verslechterde weer tijdens de ambtstermijn van Donald Trump

Dat was deels te wijten aan de ontwikkelingen in het onderzoek van het ICC naar vermeende misdaden in Afghanistan. Het was de eerste keer dat het hof mogelijke misdaden door Amerikaanse militairen onderzocht.

In 2020 autoriseerden ICC-rechters een onderzoek naar Amerikaanse, Afghaanse en Taliban-troepen. Kort daarna legden de VS sancties op aan ICC-aanklager Fatou Bensouda en een andere hoge ICC-functionaris.

Na enige vertragingen wordt dat onderzoek nu weer voortgezet, met de focus uitsluitend op misdaden die zouden zijn gepleegd door de Taliban en de Islamitische Staat Khorasan. Andere aspecten van het onderzoek zijn deprioritised”, een impliciete verwijzing naar de VS en hun bondgenoten.

Kort na zijn aantreden hief de regering-Biden de sancties tegen de ICC-functionarissen op, wat deed vermoeden dat er opnieuw een periode van samenwerking zat aan te komen in de betrekkingen tussen de VS en het ICC.

De band werd hechter na de Russische invasie van Oekraïne. De VS namen zelfs nieuwe wetten aan die de mogelijkheden voor samenwerking met het hof uitbreidden. De Amerikaanse belangen en het ICC leken opnieuw compatibel, althans tijdelijk.

Maar het verzoek vorige week voor arrestatiebevelen tegen Israëlische leiders toont wederom een verschuiving in de Amerikaanse houding tegenover het hof. Het zet het patroon voort van de VS die het hof steunen wanneer het hen uitkomt, waarbij ze hun eigen buitenlandse beleidsdoelen prioriteit geven boven internationale strafrechtelijke gerechtigheid.

Andrea Furger werkte als samenwerkingsadviseur voor het Internationaal Strafhof in Den Haag en is momenteel onderzoeker en hoogleraar Internationaal Recht aan de Universiteit van Melbourne.

Deze opinie is oorspronkelijk verschenen bij IPS-partner The Conversation. 

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content