‘Na 22 jaar zijn de nachtmerries eindelijk opgehouden’
De Nederlander Marcel Kuijper diende in de vredesmacht in Bosnië. Fotograaf Jürgen Augusteyns leerde Kuijper enkele jaren geleden kennen. 22 jaar na de bloederige val van Srebrenica volgt een intiem gesprek: ‘Ik liet weten dat er mogelijk een offensief op til was. Ze zeiden dat ik niet lastig moest doen.’
Fotograaf Jürgen Augusteyns trok in september 2015 naar Srebrenica om er foto’s te maken voor een project over de nasleep van de burgeroorlog die er in de jaren negentig woedde.
Tijdens zijn verblijf ontmoette hij Marcel Kuijper, een veteraan van de Nederlandse Koninklijke Landmacht die in 1994 diende in de Dutchbat II-missie in Bosnië. Dutchbat was een Nederlands infanteriebataljon, dat onder commando van de Verenigde Naties deel uitmaakte van de UNPROFOR (United Nations Protection Force) -vredesmacht en onder meer werd ingezet tijdens de oorlogen in Libanon en ex-Joegoslavië.
Kuijper zag met eigen ogen dat er een offensief op til was tegen de enclave Srebrenica, maar zijn waarschuwingen bij de legerleiding werden genegeerd.
Hij verliet het leger en enkele maanden later, op 11 juli 1995, drongen de Bosnisch-Servische troepen van generaal Ratko Mladic onder het oog van 600 Nederlandse VN-soldaten de enclave binnen. 7000 à 8000 moslimmannen en -jongens werden gedeporteerd en vermoord. Tot op heden worden er nog steeds lijken van slachtoffers opgegraven…
Twee jaar na de eerste ontmoeting ging Augusteyns de ex-soldaat weer opzoeken in Amsterdam, waar hij tegenwoordig woont en werkt. 22 jaar na de ergste genocide in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog blikt hij terug.
U besloot in 2015, precies 20 jaar later, terug te gaan naar Srebrenica. Waarom?
Marcel Kuijper: Mijn ouders zeiden op een dag terloops iets over teruggaan, en nog diezelfde dag heb ik besloten de reis te maken. Heel impulsief, maar het voelde juist aan. Ik voelde dat ik er eindelijk klaar voor was. Terugkeren naar Srebrenica was een soort closure voor me. Ik heb er een hoofdstuk mee kunnen afsluiten.
U hebt het Memorial Center in Potocari bezocht, en de Dutchbat-gebouwen waar u was gestationeerd. Wat deed dat met u?
Kuijper: Aan het Memorial ben ik in een hevig huilen uitgebarsten, alles kwam er in één keer uit. Nadien ben ik teruggegaan naar het hoofdkwartier waar ik toen gestationeerd was. Het is nu een fabriekje waar rotan stoelen en terrasplanken worden gemaakt.
De mensen die er werken, waren heel gastvrij. Ze snapten eigenlijk niet wat ik er kwam doen – zij spraken geen Engels, en ik onvoldoende Bosnisch om me verstaanbaar te maken. Maar ik mocht overal binnen. Het was wel schrikken dat de muurschilderingen in de bar er nog altijd zijn.
In november 1994 werd ik gegijzeld door het Servische leger van generaal Mladic.
Uw ouders zijn met u meegereisd. Heeft Srebrenica ook voor hen een bijzondere betekenis?
Kuijper: Ook zij hebben geleden onder wat ik toen heb meegemaakt. In november 1994 werd ik gegijzeld door het Servische leger van generaal Mladic. Nog meer dan ik hebben mijn ouders toen doodsangsten uitgestaan. Ze werden volstrekt in het ongewisse gelaten.
Door de wreedheden van 11 juli ’95 wordt die gijzeling vaak vergeten. Kunt u er iets meer over vertellen?
Kuijper: (zwijgt lang, hervat zich dan) Ik maakte deel uit van een groep Dutchbat-militairen die tussen 26 november en 2 december 1994 gegijzeld werden door het Servische leger. We werden samengedreven in de oude steengroeve van Zvornik. Doodsbang was ik.
Ik vergeet nooit de tweede dag, toen Mladic zelf langskwam. Hij liep langs me, en stampte met zijn schouder tegen de mijne. Ik kreeg een ijskoud gevoel over mijn hele lichaam, alsof de duivel zelf tegen mij aanliep.
De Servische bewakers oefenden voortdurend psychologische druk uit. Ik sliep samen met de sportinstructeur in de gang. Tijdens de vierde nacht zette een Servische soldaat zijn schietklare AK47 tegen mijn veldbed en verdween met een grijns op zijn gezicht naar het toilet, buiten ons zicht. Hij liet zijn wapen onbewaakt bij ons achter. Het zou toen erg gemakkelijk zijn geweest om de zeven bewakers te overmeesteren, maar iedereen wist dat je doorzeefd zou worden zodra je het gebouw, omsingeld door Servische soldaten, buiten zou stappen.
U voelde maanden voor de genocide al dat er iets in de lucht hing?
Kuijper: Ja, bijna een jaar voor de feiten al. Tijdens een verblijf op Observatiepost Bravo, tussen 2 augustus en 4 augustus 1994 aan de rand van de Safe Area , zagen wij dat er Servisch materieel en personeel werd aangerukt, veel meer dan gebruikelijk. Ook kwam de plaatselijke bevolking ons vertellen dat er Servische tanks verscholen zaten in de bossen rond Srebrenica.
Toen ik terugkwam in het hoofdkwartier heb ik de compagniecommandant daarvan op de hoogte gebracht. Ik zei hem dat ik bezorgd was dat er mogelijk een offensief tegen de enclave op til was. Die dag, en ook meerdere keren nadien, werd alles weggewuifd als geruchten. Ze zeiden ‘dat ik niet moeilijk moest doen’.
Wat deed dat met u en uw motivatie?
Kuijper: Vanaf begin augustus 1994 begon ik te veranderen. Je merkte veel racisme onder de mensen van mijn eenheid tegenover de lokale bevolking. Er was geen beetje empathie meer te bespeuren, de motivatie was helemaal zoek en interne spanningen en ruzies laaiden steeds hoger op.
Daardoor, en door het herhaaldelijk falen van verschillende VN-missies in Bosnië, werd mijn frustratie alleen maar groter. De hele omkadering en de mandaten waaronder we moesten opereren, sloegen helemaal nergens op. Na een aantal ontmoetingen met Nasr Oric had ik het idee opgevat om me bij het Bosnische leger aan te sluiten in hun strijd tegen de Serven. Het was de bedoeling om op de laatste dag van mijn rotatie de overstap te maken, maar mijn oversten hadden kennelijk over mijn plan gehoord. Op 16 november 1994 kreeg ik plots het bevel om mijn spullen te pakken – ik kreeg welgeteld twee uur – en werd onmiddellijk naar Nederland overgevlogen.
Daar heb ik verder mijn termijn afgemaakt, ik had nog twee maanden te gaan. Op mijn laatste dag belde ik mijn toenmalige vrouw, de papieren in mijn hand, klaar om te tekenen voor een volgende termijn. Maar zij trok het niet meer, ik heb uiteindelijk niet bijgetekend.
Het leven als gewone burger beviel u slecht door de psychische schade die u had opgelopen. Wanneer wist u dat u een oorlogstrauma had?
Kuijper: Meteen na mijn terugkeer was het al duidelijk dat er iets mis was. Ik gedroeg me heel agressief. Er was een allesoverheersend gevoel van woede en frustratie. Veel verdriet en pijn ook. (stilte) Ik was naar Joegoslavië gegaan met het idee dat we het verschil konden maken, dat we die mensen zouden helpen en beschermen. Niets bleek minder waar. We mochten en konden niks. De onmacht die je voelt in zo’n situatie maakt je kapot.
Tijdens de verplichte debriefing in Utrecht werd mij gezegd dat men een aantal problemen constateerde, maar dat ik na mijn contract – ik had nog twee maanden te gaan – zelf maar op eigen houtje hulp moest zoeken.
De diagnose was ‘borderline met tekenen van PTSS’ (posttraumatische stressstoornis, nvdr.).
Ik werd uiteindelijk behandeld door een arts voor wie het allemaal net zo nieuw was als voor mij. De kennis stond toen nog niet zo ver als nu. Er werd nauwelijks erkend dat soldaten PTSS konden krijgen. Na een behandeling van zeven maanden was het afgelopen. Ik heb er weinig aan gehad. De onophoudelijke nachtmerries en de rusteloosheid bleven.
Pas toen ik in 2006 na mijn echtscheiding instortte en op eigen initiatief terug hulp zocht via Defensie, kwam ik terecht bij de militaire geneeskundige dienst. Daar kreeg ik alsnog de gepaste therapie. In 2012 heb ik ook EMDR-therapie (Eye Movement Desensitization and Reprocessing nvdr.) gevolgd. Ook dat heeft me een heel stuk verder geholpen.
En jazeker, telkens als 11 juli en de herdenking van de genocide in Srebrenica dichterbij komen, bekruipt me nog altijd een gevoel van angst. Angst voor het verdriet dat ermee gepaard gaat. Ik vergeet het niet, maar ik kan het nu wél plaatsen. Na 22 jaar zijn de nachtmerries eindelijk opgehouden.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier