Myanmar: waarom boeddhistische monniken geweld prediken
Sinds 25 augustus zijn bijna 600.000 Rohingya van Myanmar naar Bangladesh gevlucht: het is van de Rwandese genocide in 1994 geleden dat zo veel mensen in zo weinig tijd een internationale grens overstaken. Knack bezocht het Zuidoost-Aziatische land en ondervond hoe boeddhistische monniken er systematisch aanzetten tot haat en geweld tegen moslims.
Ik word begroet door blaffende honden, een gepaste ontvangst bij een vuilgebekte monnik. Tina, mijn vertaalster, klampt zich angstig vast aan mijn arm. Ik ben in een van de vele kloosters rond de Shwedagonpagode in Yangon, de grootste tempel van Myanmar. De vergulde kegel van 100 meter hoog is het hart van het Birmese boeddhisme.
Geen bladgoud in het houten huis van U Thu Seikkta (35). In zijn lege slaapkamer hangen propagandaposters aan de muur om gaten te dichten. De kale monnik zit op zijn bed als op een troon. ‘Moslims terroriseren ons en nemen het land over’, zegt hij met een hese stem. ‘Ik bescherm mijn cultuur tegen hen. Daar wil ik mijn leven voor geven.’ De religieuze leider staat bekend voor zijn haatpraat en is de lieveling van het Birmese nationalisme – Myanmar werd vroeger Birma genoemd.
Eigenlijk moet de monnik zijn mond houden van de regering. Die probeert de spanningen tussen boeddhisten en moslims te temperen door extreemnationalistische monniken aan banden te leggen. Sinds 25 augustus, toen het dodelijke geweld in de deelstaat Rakhine oplaaide, hebben bijna 600.000 Rohingya de grens met Bangladesh overgestoken. De Rohingya zijn een etnische minderheid die overwegend bestaat uit moslims en vooral in het westen van Myanmar leeft. Ze zijn op de vlucht voor verkrachting, brandstichting en massamoord. De Verenigde Naties noemen het een etnische zuivering, bedoeld om hen het land uit te drijven. En in een nieuw rapport staafde Amnesty International vorige week met bewijzen dat de Myanmarese veiligheidsdiensten de Rohingya systematisch en doelgericht vervolgen.
De harde aanpak van de Tatmadaw, zoals het leger genoemd wordt, krijgt de steun van de racistische monniken als U Thu Seikkta. De regering probeert die haatpredikers het zwijgen op te leggen, maar daar is in dit klooster niets van te merken.
Knokploeg met oranje gewaden
Ik krijg het benauwd. In het kamertje komen een 15-tal volgelingen rond mij zitten terwijl ik hun leider vragen stel. Ze richten hun smartphones op mij. Ik vraag waarom ze me filmen. ‘Omdat journalisten fake news maken.’ Als ik iets zou schrijven dat de wantrouwige aanhangers niet leuk vinden, zouden ze mijn verzinsels kunnen weerleggen.
U Thu Seikkta is een leider van de Patriotic Monks Union. Een van hun strijdtonelen ligt in de winkelstraten rond de Shwedagonpagode. De organisatie jaagt islamitische handelaars weg van hun tempel. ‘De aanwezigheid van moslims is een belediging voor Boeddha en de boeddhisten’, zegt U Thu Seikkta. En dat misdrijf mag gecorrigeerd worden.
Than Htike Oo heeft dat ondervonden. Hij is moslim en verkoopt zonnebrillen. Wanneer ik hem ontmoet, lijkt de tengere man nog kleiner door zijn grote paraplu. Hij werd in april aangevallen door vier monniken. U Thu Seikkta was een van hen. ‘Hij noemde me “kalar”, een scheldwoord voor moslims. Hij zei dat ik te dicht bij de pagode stond.’ De brillenverkoper werd hardhandig verdreven, zijn handelswaar werd gestolen.
Ik vraag de islamofobe monnik of het klopt dat hij geweld gebruikt. ‘Ja, dat is waar’, zegt hij vanaf het bed, met zijn bewonderaars aan zijn voeten. ‘Geweld is een schande’, vindt hij. ‘Maar eigenlijk is dit geen geweld. Wie bedreigd wordt door een slang, mag de kop eraf bijten. Dat heeft Boeddha gezegd. Onze pagode wordt bedreigd door moslims. Maar de regering doet niets. Daarom moeten we onszelf beschermen. Want wie kan ons garanderen dat moslims geen aanslag zullen plegen op de pagode?’
Alle moslims zijn ’terroristen’. In Myanmar is racisme normaal geworden door een lange geschiedenis van propaganda tegen de Rohingya. ‘Sinds de Myanmarese onafhankelijkheid in 1948 werden de Rohingya door opeenvolgende politieke en militaire leiders gebruikt om de aandacht af te leiden van hun falende beleid’, schrijft de onderzoeker Azeem Ibrahim in zijn boek The Rohingyas: Inside Myanmar’s Hidden Genocide.
Ook regeringsleidster Aung San Suu Kyi kan niet op tegen die sterke nationalistische ideologie. ‘Haar partij, de National League for Democracy (NLD), heeft de steun van de monniken en de nationalisten nodig’, zegt Azeem Ibrahim. Als ze zich uitspreekt tegen het conflict met de “moslimterroristen”, verliest ze de belangrijkste pilaar van haar politieke basis.’ Zo ligt de weg open voor extremisten die de haat voor de Rohingya willen uitbreiden naar álle moslims in Myanmar.
Rauw racisme
Tina wordt bliksemsnel gecorrigeerd door de monnik wanneer ze het woord ‘Rohingya’ gebruikt voor de slachtoffers van de etnische zuivering in Rakhine. ‘Rohingya bestaan niet. Het zijn Bengalen’, beweert hij. Voor hem – en vele andere Birmezen – zijn het moslims uit Bangladesh, zonder papieren en dus illegaal. Die mogen zonder medelijden vervolgd worden.
Aung San Suu Kyi heeft de steun van de monniken nodig. Als ze zich uitspreekt tegen het conflict met de moslims, dan verliest ze die
Azeem Ibrahim, onderzoeker
‘Moslims zijn onze vijanden. Ze vermoorden ons. Ze willen Rakhine overnemen door te beweren dat ze Rohingya zijn.’ Dat de Rohingya al eeuwen in Rakhine wonen, wordt ontkend door de nationalisten. De afgelopen zeventig jaar zijn ze geëvolueerd van volwaardige Myanmarezen tot stateloze vluchtelingen in eigen land. De Rohingya die Myanmar nog niet verlaten hebben, wonen in belegerde dorpen of detentiekampen.
In de kleine slaapkamer van U Thu Seikkta zit ik tussen zijn beste leerlingen. Ze willen met mij over de islam ‘discussiëren’. Ik krijg een bloemlezing van het rauwste racisme. De jonge leider reageert geen enkele keer. Hij laat de smurrie ongehinderd uit het riool lopen.
Tina laat me discreet weten dat ze zich niet meer op haar gemak voelt. De vertaalster is christen en trouwt binnenkort met een moslim. De botte woorden komen hard aan. We vertrekken en worden aan de uitgang van het klooster opnieuw afgesnauwd door de brutale honden.
Haat en racisme zijn doorgesijpeld in alle geledingen van de samenleving, vertelt Tina. Ook de media en de regering verwijzen naar moslims met ‘kalar’, het scheldwoord behoort tot het dagelijkse taalgebruik. Sinds de autoritaire controle werd opgeheven, worden haatpraat en valse geruchten sneller en ongefilterd verspreid.
Populaire monniken
Op het dashboard van onze taxi staan een boeddha en een vlagje van Rakhine, een verwijzing naar ‘de boeddhistische slachtoffers van de gewelddadige Rohingya’. Het Birmese nationalisme heeft vele vormen.
We rijden naar een prominente leider van Ma Ba Tha (een afkorting van Patriottische Vereniging van Myanmar), de grootste antimoslimorganisatie van het land. Deze geoliede propagandamachine heeft altijd ontkend dat ze aanspoort tot geweld. Maar de provocerende uitspraken van de radicale monniken, die vaak viraal gaan op sociale media, hebben al aanvallen op moslims veroorzaakt.
We worden opnieuw gefilmd wanneer we met U Parmoukkha praten. ‘Elke monnik is verplicht om zijn volk en zijn religie te beschermen. Kijk naar Indonesië, dat boeddhistische land is overgenomen door moslims. Ik wil voorkomen dat hetzelfde in Myanmar gebeurt.’
De drukker komt binnengelopen. De monnik heeft een groot spandoek met gruwelijke foto’s laten maken. Foto’s van vuile lichamen in het gras. Opgegraven mannen, vrouwen en kinderen in ontbinding, met een smakeloos gevoel voor detail. Het spandoek moet vooral walging oproepen. De boodschap is dat moslims koelbloedige moordenaars zijn.
Volgens de Tatmadaw ging het om vermoorde hindoes, maar geen enkele onafhankelijke organisatie heeft hun identiteit kunnen controleren. De lichamen werden een dag later gecremeerd.
Ook volgens U Parmoukkha is islam gelijk aan geweld. En dat mag beantwoord worden met geweld. Het is geen ongevaarlijke toogpraat: deze monnik heeft een stem met bereik. ‘Ik hou niet van geweld, maar moslims moeten onze wetten en onze cultuur respecteren’, zegt hij terwijl hij de kwaliteit van het drukwerk bewondert.
De haatfabrieken van Ma Ba Tha werden in mei verboden door de regering. Dat moest de internationale druk op Suu Kyi doen afnemen. Maar ook na het verbod wordt Ma Ba Tha oogluikend geduld.
Steun van het leger
In een buitenwijk van Yangon vind ik een andere leider van Ma Ba Tha. U Thu Satta houdt zijn blote voeten tijdens het hele gesprek netjes tegen elkaar. De oudere monnik praat met een hypnotiserende stem. ‘Ma Ba Tha werkt nu in het geheim. Onze activiteiten gaan gewoon door.’
‘Vanwaar komt de cash om die activiteiten te organiseren?’ vraag ik.
‘Er is geen directe steun van het leger, wel indirecte.’ De monnik gunt me een blik op de financiële huishouding van Ma Ba Tha. ‘We worden gesponsord door gepensioneerde generaals van de Tatmadaw en hooggeplaatste leden van de Union Solidarity and Development Party (USDP), de partij van het leger. Sommige monniken van Ma Ba Tha accepteren de steun, anderen niet.’
De Tatmadaw en Ma Ba Tha volgen een perfect gesynchroniseerde strategie. Het leger steunt de extremistische monniken omdat ze dezelfde ideologie delen, maar ook omdat de militairen de steun van de machtige monniken nodig hebben. Ook de agressie komt het leger goed uit: in een geweldcultuur kan de Tatmadaw zich opwerpen als de enige instelling die het land kan beschermen.
De macht van Ma Ba Tha is niet gering. Toen de organisatie de NLD ervan beschuldigde pro-islam te zijn, schrapte de partij van Suu Kyi alle moslims van haar kandidatenlijsten. Uit vrees om stemmen te verliezen. De USDP deed hetzelfde. Bijgevolg stonden er in 2015 maar 28 moslims op de kieslijsten met in totaal 6000 kandidaten.
De NLD won de verkiezingen, maar ten koste van een hele gemeenschap. Voor het eerst zit er in het Myanmarese parlement geen enkele moslim. Dat is opmerkelijk, voor een land dat zich democratiseert en voor een partijleidster die de Nobelprijs voor de Vrede heeft gekregen – in 1991 was dat, voor haar oppositie tegen de militaire dictatuur in het land.
‘Voor de Rohingya opkomen heeft geen enkel politiek voordeel voor de NLD’, zegt Azeem Ibrahim. ‘Zelfs Suu Kyi krijgt het woord “Rohingya” niet over de lippen. Voor haar zijn het Bengalen. 20.000 Rohingya-leden werden uit de registers van de NLD geschrapt. Ook de NLD vindt dus dat er in Myanmar geen plaats is voor de Rohingya.’
Broze vrede
Ik word wakker in hotel Aye Mya Sandar. Het is mijn eerste dag in Taungdwingyi, een groot dorp in de deelstaat Magway, die aan Rakhine grenst. In september trok een knokploeg door de hoofdstraat en vernielde een aantal woningen en winkels van moslims. Er vielen geen gewonden, maar het geweld sloeg diepe psychologische wonden.
Als ik de deur van de hotelkamer opendoe, staan er acht politieagenten op mij te wachten. Waarschijnlijk heeft de receptioniste gisterenavond mijn aanwezigheid gemeld aan de autoriteiten. Ze zijn vriendelijk, maar leggen mijn bewegingsvrijheid aan banden. Ik mag niet onbegeleid rondwandelen.
In dit stoffige dorp komen nooit buitenlanders, ik zou voor opstootjes kunnen zorgen. ‘Het is voor uw eigen veiligheid.’ Bovendien hebben ze honger. Ik moet betalen voor het ontbijt van mijn bewakers.
Gelukkig blijven ze op een afstand wanneer ik met de slachtoffers van het incident praat. Si Ya Suu ontvangt mij in zijn huis, een verzameling planken en golfplaten met een stal ernaast. Zijn dikke haardos is achterover gekamd. Drie kinderen komen nieuwsgierig kijken naar de buitenlander.
De aanwezigheid van moslims is een belediging voor Boeddha en boeddhisten
U Thu Seikkta, monnik
Rond 11 uur ’s avonds hoorde Si Ya Suu lawaai op straat. Een groep van ongeveer dertig gemaskerde mannen kwam op zijn huis af. ‘De leider riep dat ze alles moesten afbreken en iedereen moesten vermoorden.’ Hij heeft zijn familie net op tijd in veiligheid kunnen brengen. Ze hebben zich verstopt in een modderpoel achter het huis.
‘Ze hebben een deel van het huis en onze brommers kapotgeslagen.’ Een week later is zijn zieke moeder overleden. ‘Door de schok.’ Maar hij voelt geen woede: ‘Allah zal erover oordelen.’ Hij heeft hier heel zijn leven gewoond. Nog nooit had hij problemen met boeddhisten. ‘Het kwam totaal onverwacht.’
Ondertussen komen de koeien thuis. Zijn vrouw gaat in de modderige stal de beesten vastmaken. Haar spierwitte gewaad blijft als bij wonder ongeschonden.
De vier slachtoffers met wie ik sprak, waren het eens over de oorzaak. ‘Het probleem is politiek en wordt geëxporteerd uit Rakhine’, zegt winkelier Suu Myen Li. ‘Er zijn mensen die geen moslims in Myanmar willen’, zegt hij. Zijn telefoonwinkel werd die avond geplunderd. ‘Mijn boeddhistische buurman heeft mij gered. Ik mocht onderduiken in zijn huis.’
Sinds het geweld voelen de 1000 moslims in Taungdwingyi zich kwetsbaar. Ze zijn bang dat de harmonie met hun boeddhistische buren wordt verstoord. ’10 september was een traumatische dag’, vertelt een emotionele Soe Min Lay, de leider van de moslimgemeenschap in het dorp.
We hebben de rust van een boeddhistisch klooster opgezocht voor ons gesprek. ‘Het was niet spontaan, het was georganiseerd’, meent Soe Min Lay. ‘De meeste relschoppers waren niet van Taungdwingyi. Om de mensen bang te maken, zeiden ze dat er Bengaalse terroristen in het dorp waren. Ze wilden rellen veroorzaken, in de hoop dat die zich zouden verspreiden.’
Hij werkt nu nauw samen met de boeddhistische leider van het dorp om een herhaling te voorkomen. Daarom zijn ze bang dat een buitenlandse journalist valse geruchten verspreidt die de gemoederen weer doen oplaaien.
Mijn ‘bescherming’ is ondertussen verdubbeld tot een vijftiental agenten. De kans op een tweede gratis maaltijd doet de groep aanzwellen. Ik maak mij uit de voeten. Ik word door de agenten geëscorteerd tot aan de grens van het dorp.
Genocide in voorbereiding
Het incident in Taungdwingyi toont aan dat het makkelijk is om mensen aan te zetten tot geweld als er bestaande overtuigingen zijn, ook al zijn die helemaal fout. Veel Myanmarezen geloven al langer dat moslims een bedreiging zijn voor de soevereiniteit en de toekomst van het boeddhistische Myanmar. Voor hen bewijst het geweld in Rakhine dat alle islamieten jihadi’s zijn.
Om een genocide voor te bereiden, is het nodig om een dergelijke discriminerende ideologie te creëren, te verspreiden en te normaliseren. Dat gaat niet zonder de hulp van een autocratische staat. De aanhoudende repressie en het geweld tegen één groep doet meer alarmbellen afgaan. Een andere vereiste is de desinteresse van de internationale gemeenschap. Al die voorwaarden zijn vervuld in Myanmar.
‘Volgens de conventies van de VN is een genocide het vernietigen van een etnische, religieuze, nationale of raciale groep. Dat kan met geweld, maar het kan ook gaan om de vernietiging van samenleving en identiteit’, noteert Azeem Ibrahim in zijn boek over de Rohingya.
Ik rijd door naar Mandalay. De voormalige hoofdstad is het bastion van het boeddhistisch-nationalistische denken. In een groot en modern klooster woont Ashin Wirathu, een van de meest extreme monniken van Ba Ma Tha. Hij noemde zichzelf ooit de Osama bin Laden van Myanmar. Maar hij wil niet praten. ‘Ik vertrouw de buitenlandse media niet meer. Die schrijven alleen slechte dingen over mij.’
Wirathu zegt dat ik een boek moet lezen als ik echt meer wil weten over zijn ideeën. Hij raadt me een pseudoacademisch werk aan met de titel Toevloed van virussen: de illegale moslims in Rakhine. Woorden kunnen doden.
In Myanmar hopen moslims dat het zal overwaaien zodra het land verder democratiseert. Maar de dolle honden zijn wakker gemaakt.
Rohingya
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier