Alexander Loengarov
‘Midden-Oosten in Den Haag: hoe vermijden we dat de politiek het internationaal recht “krom” maakt?
Alexander Loengarov (KU Leuven) waarschuwt voor de mogelijke gevolgen van een internationaal aanhoudingsbevel tegen de Israëlische premier Benjamin Netanyahu. ‘De rol die het internationaal recht in de Israëlisch-Palestijnse kwestie kan spelen verdient wat meer aandacht van politici en het grote publiek.’
Nieuws uit Den Haag lijkt schering en inslag te worden in de berichtgeving over het Israëlisch-Palestijnse vraagstuk. Nadat het Internationaal Gerechtshof begin dit jaar voorlopige maatregelen vaststelde in een zaak van Zuid-Afrika tegen Israël, en een halfjaar later in een advies Israëls activiteiten in de Palestijnse gebieden als in strijd met het internationaal recht verklaarde,. heeft het Internationaal Strafhof – dat in tegenstelling tot het Internationaal Gerechtshof niet over landen, maar over personen oordeelt – nu aanhoudingsbevelen uitgevaardigd tegen de Israëlische premier Benjamin Netanyahu, de voormalige Israëlische defensieminister Yoav Gallant, en de vermoedelijk gedode Hamas-leider Mohammed Al-Masri (“Deif”). In onze media lijkt de Israëlisch-Palestijnse kwestie zich soms vaker in Den Haag dan in het Midden-Oosten zelf af te spelen.
Bij ons en in andere “Westerse” landen wordt internationaal recht doorgaans gezien als een fundament voor een min of meer ordelijke wereld, dat enkel uitgebreid en ontwikkeld, maar niet aangetast kan worden (zie bijvoorbeeld artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie). In die optiek moet het Internationaal Strafhof, dat via de VN vorm kreeg maar er geen orgaan van uitmaakt, voor velen een garantie bieden tegen straffeloosheid van (wereld)leiders die de ergst mogelijke misdaden begaan. Toch lijkt de eensgezindheid rond juridische en morele basisprincipes plots minder groot dan gedacht. Nadat landen wereldwijd al heel gemengd op de aanhoudingsbevelen hadden gereageerd, doet een recente verklaring van Frankrijk de ogen opentrekken: hoewel eerste minister Michel Barnier eerder had laten weten alle verplichtingen nauwgezet na te komen, heeft het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken het nu over een “immuniteit” voor Netanyahu, zogezegd gebaseerd op het feit dat Israël geen partij is bij het Strafhof. Een zelfs korte blik op het statuut van het Strafhof toont echter aan dat er geen sprake is van een dergelijke immuniteit. Wat wellicht wél meespeelt, is de recent onder Amerikaanse impetus gesloten wapenstilstand tussen Israël en Libanon, waar Frankrijk graag een rol in had gespeeld: Israël heeft zich volgens de berichtgeving een tijd verzet tegen een dergelijke Franse participatie, maar heeft dit wellicht laten varen in ruil voor de recente Franse verklaring.
De rol die het internationaal recht in de Israëlisch-Palestijnse kwestie kan spelen verdient bijgevolg wat meer aandacht van politici en het grote publiek. De misdaden waartoe ernstige vermoedens bestaan (maar die nog in de rechtszaal bewezen moeten worden) maken namelijk deel uit van een uiterst ingewikkeld, gevoelig en wereldwijd vertakt vraagstuk dat zich al decennia lang voortsleept. Zonder het respect voor het internationaal recht of de strijd tegen de internationale straffeloosheid op te geven is het daarom belangrijk om oog te hebben voor de concrete context waarin die kwestie zich afspeelt.
Eerst en vooral hebben de aanhoudingsbevelen betrekking op vermoede misdaden begaan in een specifiek tijdsvak, met name sinds minstens 7 oktober 2023 voor de Hamas-leider en sinds minstens 8 oktober 2023 voor de twee Israëlische politici. Hoewel de voor het Strafhof ingestelde procedure feiten sinds 13 juni 2014 betreft, heeft de procureur hier duidelijk gekozen voor vervolging met betrekking tot lopende ontwikkelingen. Dat valt natuurlijk binnen zijn bevoegdheid, maar het zou een illusie zijn te denken dat via een dergelijke rechtsgang een eindoordeel over de Israëlisch-Palestijnse kwestie geveld kan worden, laat staan dat deze erdoor “opgelost” zou kunnen worden.
Het is overigens niet de eerste keer dat het Strafhof optreedt in een lopend conflict, zoals het aanhoudingsbevel van 2023 tegen Vladimir Poetin toont, al moet worden opgemerkt dat de straftribunalen waarop het zich inspireert (Neurenberg, Tokio, ex-Joegoslavië, Rwanda) hun werkzaamheden voornamelijk ná het beëindigen van de vijandigheden hebben verricht.
Niet alleen in tijd is de hele kwestie veel omvangrijker dan het voorwerp van de rechtsgang in Den Haag, ook inhoudelijk. Het Israëlisch-Palestijnse vraagstuk is een kluwen van acties en reacties en vervlochten verantwoordelijkheden, van politieke leiders maar ook van bevolkingsgroepen bij wie vrees en onbegrip vaak erg diep ingebakken zitten. Daarnaast zijn regionale en wereldwijde spelers via een web van uiteenlopende en vaak tegenstrijdige belangen bij de Israëlisch-Palestijnse kwestie betrokken, zodat het wel heel moeilijk wordt om enig aspect ervan los van de politieke context te zien. In 2020 heeft het Internationaal Strafhof zich overigens gebogen over de vraag of “Palestina” in het kader van de procedure als staat kan worden beschouwd. Het feit dat het hof, na vooropgesteld te hebben dat dit een juridische en geen politieke vraag is, tot de conclusie kwam dat Palestina in de procedure wel degelijk als staat kan worden beschouwd, maar dat deze beoordeling nog kan wijzigen, spreekt boekdelen.
In een dergelijke politiek gevoelige (en overigens globaal polariserende) context is voorzichtigheid met uitspraken en verklaringen geboden. Enkel al binnen de EU lijkt de kwestie duidelijk tot verdeeldheid te leiden: terwijl landen als België en Ierland zich achter de aanhoudingsbevelen schaarden, kwam er kritiek uit bijvoorbeeld Bulgarije, en greep de Hongaarse premier de gelegenheid aan om Netanyahu officieel naar Boedapest uit te nodigen. Frankrijk maakte heel recent de hierboven beschreven ommezwaai. Duitsland, van zijn kant, probeert vooralsnog het sop en de kool te sparen, hoewel een beslissing tot aanhouding en uitlevering op zich binair is. De recente aanhoudingsbevelen lijken de Europese eenheid binnen de aanpak van de situatie in het Midden-Oosten dus allesbehalve te bevorderen. Politieke onderhandelingen over de kwestie liggen zeker niet eenvoudiger, maar bieden door hun niet-binaire karakter wel iéts meer manoeuvreerruimte, met minder kans op open confrontaties.
Ook op wereldvlak dient ervoor te worden opgepast dat de aanhoudingsbevelen niet tot meer polarisering leiden. Dat de VS geen voorstander is van het Internationaal Strafhof, vormt geen geheim (het land heeft het statuut van het hof overigens wel ondertekend, maar nooit geratificeerd). Onder een nieuwe ambtstermijn van Donald Trump kan echter nog meer tegenwind worden verwacht.
Het feit dat de internationale medewerking het strafhof zo sterk met het standpunt van één bepaalde leider samenhangt, zoals in de VS, maar ook in Argentinië of voorheen in de Filippijnen, toont trouwens aan hoe “politiek” de zaak nog is, en dat de wereldgemeenschap er nog niet volledig is in geslaagd ter zake algemene rechtsregels te ontwikkelen.
Geen universeel hof
In de huidige stand van zaken is het dus verstandig om zich ervoor te hoeden van het Internationaal Strafhof een strijdpunt te maken. Ondanks zijn missie en opzet is het hof vandaag de dag geen universeel hof: “slechts” 124 landen zijn er partij bij (123 van de 193 VN-lidstaten, en de tot Nieuw-Zeeland behorende Cook-eilanden). Westerse landen dienen zich hiervan bewust te zijn, alsook van de onvolkomenheden die het Strafhof in zijn tweeëntwintigjarige bestaan heeft ondervonden. Blindheid op dit vlak dreigt niet alleen de verdere positie van het hof in kwestie te ondermijnen, maar ook het vertrouwen in het internationaal recht in het algemeen en andere instellingen zoals het Internationaal Gerechtshof aan te tasten.
Wat de goede bedoelingen in Westerse landen ook mogen zijn, het is cruciaal te beseffen dat een betere toekomst voor Palestijnen en Israëli’s enkel mogelijk is als de betrokken bevolkingsgroepen, onder internationale auspiciën, tot een vergelijk komen om naast of met elkaar te leren leven. Internationale spelers doen er goed aan dit werk van lange adem op het terrein aan te moedigen, eerder dan enkel over internationale rechtsprincipes te oreren en ze in lijn met hun eigen interesses te interpreteren.
Dr. Alexander Loengarov is verbonden aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid en Criminologische Wetenschappen (KU Leuven) en werkte voor het Europees Economisch en Sociaal Comité van de EU. Hij schreef deze bijdrage in eigen naam.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier