Met vallen en opstaan: de Belgische economie na 1918
Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog liggen bijna alle sectoren van de Belgische economie lam. Een terugkeer naar de vooroorlogse situatie lijkt onmogelijk, een snelle relance utopie. Zeker wanneer de verhoopte en aanzienlijke Duitse herstelbetalingen uitblijven.
In november 1918 behoort België tot de militaire overwinnaars van de oorlog. Maar die oorlog heeft de kaarten van de wereldeconomie grondig door elkaar geschud. Voor België zijn de verliezen enorm. Tot 1914 kon het land heel wat economische adelbrieven voorleggen: de eerste spoorlijn op het continent, technische expertise, een bloeiende mijnindustrie en een kolonie vol rijkdommen. België voerde massaal producten en materialen uit naar alle uithoeken van de wereld. Zijn ondernemers en ingenieurs waren gegeerd in buitenlandse industrieën en projecten, zoals in Rusland en China.
De lange 19de eeuw heeft van België een welvarend land gemaakt: de vijfde grootste economie ter wereld, met Wallonië als de derde rijkste regio ter wereld en de Antwerpse haven als de op een na de grootste ter wereld. Een bloeiende economie, maar België kampde in 1913 wel met een staatschuld van ruim 60% van het bruto nationaal product, een begrotingstekort, een sterke afhankelijkheid van de internationale handel en de import van voedsel.
Het uitbreken van de oorlog betekende een ramp voor de Belgische economie. In een klap verloor het zijn handelspositie, zijn economie viel stil en was een groot deel van de bevolking aangewezen op buitenlandse hulp.
Na de oorlog
Wanneer in 1918 de schade van de oorlog wordt opgemeten, lijkt het land voor een schijnbaar onmogelijke taak te staan. Er is schade aan meer dan 100.000 woningen, waarvan 70.579 totaal vernield. De overheid moet fors investeren in de ‘verwoeste gewesten’ – de gemeenten en steden die meer dan 10% oorlogsschade hebben geleden en een beroep doen op staatsfondsen. Het gaat ook om de wederopbouw van bijna 1.200 openbare gebouwen waaronder scholen, kerken en gemeentehuizen. Elders in het land moet de overheid nog eens 1.300 openbare gebouwen financieren. Talloze wegen en bruggen zijn toe aan dringende herstelling. Van de 8.700 kilometer spoorlijn die het land in 1913 rijk is, moet meer dan een vierde opnieuw gelegd worden. Bij de buurtspoorwegen gaat het om 1.649 kilometer van de 2.709 kilometer spoor.
Ook de landbouw heeft erg te lijden gehad onder de oorlog: het aantal dieren is fors gereduceerd en 125.000 hectare landbouwareaal is onbruikbaar. Zo heeft het brakke zeewater tussen Nieuwpoort en Diksmuide de landbouwgronden vier jaar lang verziekt. Tonnen onontplofte munitie zijn verspreid in de door de oorlog sterk vervuilde bodem van de Westhoek. De kosten voor het herstel daarvan worden geraamd op 500 miljoen frank, het verlies aan landbouwwerktuigen op 86 miljoen frank. Voor de veeteelt schat de landbouwsector het verlies op 385 miljoen frank.
De Belgische industrie komt er ook erg bekaaid van af. Van de 2.554 fabrieken met cokesovens kunnen er maar 993 worden heropgestart. Slechts 11 van de 57 hoogovens voor de staalindustrie functioneren. Staalbedrijven zijn ontmanteld en steengroeves liggen er werkeloos bij. Het ontbeert de meeste industrieën aan grondstoffen om de productie op te starten. Daarenboven hebben alle industrietakken en alle fabrieken, werkhuizen en ateliers bijzonder geleden onder de voortdurende opeisingen van machines, werktuigen, leder, metalen…
De systematische ontmanteling van de Belgische industrie is niet de grootste ramp, maar wel de volledig stopzetting van alle productie. Duizenden arbeiders waren gedeporteerd en komen na de oorlog ziek en gebroken terug. Het land telt zowat een miljoen werklozen. De eens zo roemrijke en bruisende haven van Antwerpen is beschadigd en ligt er verlaten bij. De haven van Zeebrugge was tijdens de Duitse bezetting omgevormd tot een bolwerk voor onderzeeboten.
Internationaal stelt de Belgische economie niets meer voor. Het bolsjewistische regime heeft na de revoluties van 1917 alle vooroorlogse Belgische investeringen in Rusland genationaliseerd. De Belgische monetaire situatie is volledig ontwricht omdat de Duitsers tijdens de bezetting de Duitse mark massaal in omloop hebben gebracht aan de vaste vooroorlogse wisselkoers.
Na de bevrijding wil de Belgische overheid de economie zo snel mogelijk aanzwengelen en het oorlogsleed en de oorlogsschade vergoeden. Maar dit kost handen vol geld. De overheidsuitgaven stijgen naar ongeziene hoogtes, maar de inkomsten blijven dezelfde. Het begrotingstekort loopt op tot 20% van het bruto nationaal product. Het herstel van het begrotingsevenwicht wordt een rode draad in het beleid. België rekent op forse herstelbetalingen vanuit Duitsland en de terugname van de mark. Verder hoopt het land op een kwijtschelding van zijn tijdens de oorlog gemaakte schulden bij Frankrijk, Groot-Brittannië en vooral de Verenigde Staten. Intussen probeert het enorme buitenlandse kredieten los te wrikken om de economie draaiende te krijgen en te houden.
De Belgische eisen in Versailles
Al tijdens de oorlog dringt de economische elite van het land er bij de regering op aan om werk te maken van de voorbereidingen van het naoorlogse economische herstel. Het geld voor de wederopbouw zou bij voorkeur uit de Duitse portefeuille moeten komen. Maar deze zogenaamde herstelbetalingen vormen slechts een deel van de door België geclaimde schadevergoeding tijdens de vredesbesprekingen in Parijs. Zo omvat het eisenprogramma ook een uitbreiding van het grondgebied, het herstel van de handelsbetrekkingen, exportgaranties, de herziening van handelsovereenkomsten en van het internationale statuut van België.
Ondanks het gebrek aan draagvlak binnen de Belgische elite, trekken de territoriale eisen de meeste aandacht tijdens de voorbereidende besprekingen in het voorjaar van 1919. Een annexatie van Zeeuws-Vlaanderen betekent zeggenschap over de monding van de Schelde en zou de Antwerpse haven stevig helpen. Via Nederlands-Limburg zou België een bredere toegang creëren tot Duitsland en het transport kunnen vereenvoudigen. Voorts is er ook belangstelling voor enkele Duitse kantons aan de oostgrens wegens hun zinkproductie. Met het Groothertogdom Luxemburg wil België een formele unie aangaan, maar ook Frankrijk blijkt geïnteresseerd te zijn. Een Franse aanhechting zou de Belgische economie niet ten goede komen. Luxemburg is immers een belangrijk verkeersknoop voor de Belgisch inen uitvoer.
De herstelbetalingen worden in Parijs in een aparte commissie besproken. België dient een onrealistische claim in van maar liefst 35 miljard frank, goed voor 15% van alle herstelbetalingen. Koning Albert komt de Belgische eisen in Parijs toelichten. Maar België zal zijn eis snel afzwakken tot ‘slechts’ tien miljard frank.
Dankzij de tussenkomst van de Verenigde Staten krijgt België prioriteit bij de uitkering van de Duitse herstelbetalingen. Van de eerste schijf is 2,5 miljoen goudmark voor België gereserveerd. In totaal voorzien de grootmachten een vergoeding ter waarde van 3.350 ton goud voor het land. Bovendien moet België zijn Franse, Britse en Amerikaanse leningen niet terugbetalen omdat die landen de Belgische schuld rechtstreeks op Duitsland zullen verhalen. Verder zijn er heel wat maatregelen genomen om de Belgische economie te vrijwaren van Duitse invloeden. Van de gevraagde gebiedsuitbreiding komt weinig in huis: drie Duitse kantons worden aan België toegewezen, het neutrale Moresnet en wat gebied in het voormalige Duits Oost-Afrika.
Recuperatie
Het financiële aspect is slechts een deel van het verhaal. De wapenstilstandsvoorwaarden stipuleren dat Duitsland heel wat materiaal moet afstaan aan de geallieerden: artillerie, mitrailleurs, vliegtuigen, vrachtwagens, locomotieven en treinstellen. Zo krijgt België onder meer 2.250 locomotieven, 6.920 rijtuigen en 80.000 goederenwagons. Het meeste materiaal is van mindere kwaliteit, maar de ‘wapenstilstandslocomotieven’ zullen tot de jaren 1960 ingezet worden op het Belgische spoor.
Een andere eis is de teruggave van duizenden ploegen, eggen, zeisen, zaaimachines en ander landbouwmateriaal. De levering van duizenden dieren verloopt minder vlot, maar toch zijn tegen 1926 al 29.196 paarden, 73.633 runderen, 46.995 schapen en 111.236 kippen aan België overgedragen. In afwachting van de Duitse restituties koopt de sector paarden en vee in het buitenland: 30.000 legerpaarden, 50.000 paarden en muilezels van de Britten en 4.000 paarden en 5.000 runderen uit Canada.
In België confisqueren de geallieerde legers alle oorlogsbuit, Duitse voorraden, depots, militaire installaties en bouwwerken. Wat bruikbaar is, wordt verdeeld onder de verschillende legers of verkocht aan geïnteresseerden ten voordele van de schatkist. Materiaal of constructies die geen waarde hebben worden beschouwd als behorende tot het bezit van de eigenaar van de grond. Deze maatregel leidt wel eens tot discussies tussen de verschillende geallieerde legers over eigendomsverantwoordelijkheden. Zo wil het Amerikaanse leger komaf maken met grote hoeveelheden buitgemaakte Duitse munitie. De Belgische overheid verbiedt de Amerikanen echter om de munitie te manipuleren of te verplaatsen. Pas in ruil voor 250.000 dollar aan timmerhout neemt de Belgische overheid de verantwoordelijkheid van de Amerikanen voor deze munitie op zich.
Materiaal dat de Duitsers tijdens de bezetting uit de Belgische fabrieken en werkhuizen weghaalden en dat zich in Duitsland bevindt of elders is achtergelaten, wordt in de mate van het mogelijke opgespoord en aan de rechtmatige eigenaar teruggeven. Vooral in het door de geallieerden bezette Rijnland mag de Duitse industrie zich aan een inspectie verwachten. Het opspoorwerk langs Belgische zijde wordt toevertrouwd aan de Commission Centrale de Récupération die ook lijsten met gerecupereerd materiaal publiceert in de hoop de eigenaar terug te vinden. Zo krijgt een firma uit La Louvière maar liefst 47 treinwagons met materiaal terug, goed voor 750 ton.
Om de industriële wederopbouw te bevorderen – en om de noodlijdende staatskas te spijzen – gaan het Ministerie van Oorlog en het in 1917 opgericht Ministerie van Economische Zaken samen over tot de openbare verkoop van de stocks van het Belgisch leger en van de voormalige militaire installaties en fabrieken die tijdens de oorlog in Frankrijk uit de grond gestampt zijn. Vee, paarden, machines, voertuigen, hout, barakken worden te koop aangeboden. Constructieateliers worden bij voorkeur in hun geheel aangekocht. Er zit wel een addertje onder het gras. In geval van nieuwe vijandelijkheden met Duitsland, kunnen de verkochte ateliers door het leger worden opgeëist.
BLEU
In de eerste jaren na de oorlog worstelt België met zijn nieuwe economische werkelijkheid. De Verenigde Staten ratificeren het Verdrag van Versailles niet en trekken zich terug uit de hele discussie. Hierdoor moet België alsnog zijn tijdens de oorlog aangegane Amerikaanse leningen – goed voor 340 miljoen dollar zonder interesten – afbetalen. Het revanchistische Frankrijk wil een economische politiek ten koste van Duitsland. Het veel commerciëler ingestelde Groot-Brittannië wil Duitsland als handelspartner erkennen. België laveert tussen de grootmachten in. Het land wil vooral zijn infrastructuur en dus zijn economische onafhankelijkheid herstellen, met in het verlengde daarvan zijn internationale soevereiniteit. Ook het herstel van het financiële evenwicht staat hoog op de Belgische agenda.
In juli 1920 besluit België in te gaan op de Franse vraag tot militaire samenwerking. Als gevolg van dit akkoord zet Frankrijk geen verdere stappen in de richting van Luxemburg. Zo is de weg vrij voor de oprichting van een Belgisch-Luxemburgse douane- en monetaire unie in juli 1921: de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie (BLEU). De Belgische en Luxemburgse frank worden voortaan aan elkaar gekoppeld. Zo is een Franse omsingeling van de Belgische economie vermeden, maar verbindt België wel zijn militaire lot aan dat van Frankrijk.
‘Intrekking der Duitsche Gelden’
Tijdens de Duitse bezetting was de hoeveelheid geld in omloop verviervoudigd. Na de bevrijding wil de Nationale Bank van België paal en perk stellen aan deze ongecontroleerde geldcirculatie. De bank roept op om de opgepotte briefjes terug in omloop te brengen of ze te storten op een lopende rekening. ‘De personen die zoo handelen, zullen medewerken aan de vervanging van het duitsch geld door bankbriefjes der Nationale Bank. Doch zulks is niet voldoende.’ De bank vraagt ook om goud te storten zodat de Nationale Bank over voldoende kredieten zou kunnen beschikken.
Aan het einde van de oorlog bestaat meer dan helft van het in omloop zijnde papiergeld in België uit Duitse marken. De Belgische overheid beslist daarom in oktober 1918 tot een grote ruiloperatie. Ze wil alle marken overnemen tegen de vooroorlogse waarde van de mark, dezelfde wisselkoers die de Duitsers tijdens de bezetting hebben opgelegd. Zo doen de Belgen geen financieel verlies.
Door de chaos bij de bevrijding en de papierschaarste komt de operatie veel te laat op gang. Bovendien ligt de reële waarde van de mark in het buitenland de helft lager dan de vooroorlogse wisselkoers van 1,25 frank per mark die de Belgische regering hanteert. Veel Belgen maken dan ook grote winsten door in Duitsland marken aan te kopen aan de helft van de prijs, over de grens te smokkelen en dan om te ruilen met grote winst bij de Belgische banken. Van de 5,5 miljard frank ingewisselde mark zou naar schatting 2,5 miljard frank het land zijn binnengesmokkeld na de oorlog.
De Belgische regering koestert de illusie dat Duitsland de mark zal vergoeden. Eenvoudig blijkt dat niet te zijn. Tijdens de vredesbesprekingen in Parijs krijgen de Belgen te horen dat ze de markkwestie rechtstreeks met Duitsland moeten regelen. Eind november 1919 komen de Duitse minister van Financiën Matthias Erzberger en de Belgische staatsman Emile Francqui tot een vergelijk. België ruilt de mark voor Duitse schatkistbons met een terugbetalingstermijn gespreid over twintig jaar. België doet ook enkele toegevingen, maar wil de beloftes niet op papier zetten. Hierop haken de Duitsers af.
Ruhrgebied
De problematiek van de herstelbetalingen blijft lang aanslepen. Van de beloofde 31,6 miljard frank heeft België eind 1922 slechts 4,5 miljard ontvangen. Duitsland vraagt uitstel van betaling, maar Groot-Brittannië en Frankrijk raken het niet eens over een compromis. Daarop beslist Frankrijk begin januari 1923 het economisch belangrijke Duitse Ruhrgebied te bezetten. Het sleept in zijn kielzog een welwillend België mee. Zesduizend Belgische militairen trekken het rijke steenkool- en staalgebied binnen. De opbrengsten van de industriële productie worden beschouwd als een voorschot op de herstelbetalingen. Samen met Frankrijk regeert België met ijzeren hand in de Ruhr. Alle verzet wordt manu militari de kop ingedrukt. Het buitenlandse imago van België krijgt een stevige knauw, terwijl de economische voordelen bijzonder klein blijken te zijn.
De herstelbetalingen blijven uit en de Belgische interventie in de Ruhr verzwakt de positie van de Belgische frank nog verder. België moet nu op zoek naar alternatieven om zijn wederopbouw te financieren. Bovendien loopt de samenwerking met Frankrijk mank. Om de angel uit deze internationale crisis te halen, stelt de Amerikaanse econoom en politicus Charles G. Dawes een internationale werkgroep samen om de kwestie van de herstelbetalingen te regelen. Het zogenaamde Dawes-comité komt op de proppen met een aangepast afbetalingsplan en geeft de Duitsers een grote lening. Daarmee komt een einde aan de bezetting van het Ruhrgebied. In de zomer van 1924 keren de Belgische troepen naar huis terug.
Voor zijn initiatief krijgt Dawes in 1925 de Nobelprijs voor de Vrede, een erkenning die hij moet delen met Sir Austen Chamberlain voor diens werk in Locarno. Het Dawes-plan wordt in 1929 vervangen door een nieuwe regeling. De Amerikaanse industrieel en bankier Owen D. Young leidt een nieuwe werkgroep die de herstelbetalingen vastlegt op 112 miljard goudmark. De afbetalingen gebeuren via een afbetalingsschema dat loopt tot… 1988. Het Young-plan is bedoeld om het aanslepende probleem van de herstelbetalingen te depolitiseren. De Commission des Réparations, de instelling die tot dan toe de herstelbetalingen heeft opgevolgd, maakt plaats voor een internationale bank die het geld van de herstelbetalingen verdeelt. Samen met Duitsland, Frankrijk, Italië, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten is België in januari 1930 een stichtend lid van deze nieuwe Bank voor Internationale Betalingen.
De stabilisatie van de frank
Na het einde van de oorlog is de Belgische frank erg onderhevig aan inflatie. Op de internationale wisselmarkten stelt de munt maar weinig meer voor. De prijzen stijgen fors en de koopkracht van de Belgen daalt. De overheid grijpt in door voor het eerst een consumptieprijsindex in te voeren, vooral voor etenswaren.
De regering pakt eerst het teveel aan papiergeld aan. Volgens Paul van Zeeland, de specialist van de Nationale Bank van België, kan enkel een actief deflatiebeleid de torenhoge inflatie een halt toe roepen. George Theunis, minister van Financiën, is echter geen voorstander van zo’n politiek. Via de invoering van saneringsmaatregelen zet hij het mes in de overheidsuitgaven en int hij meer belastingen. Zijn aanpak lijkt te werken, want het begrotingstekort daalt zienderogen. De inflatie blijft echter een probleem.
Het uitblijven van de verwachte herstelbetalingen en de Ruhrcrisis maken de Belgische frank onpopulair. Het wantrouwen tegenover het financiële beleid van de regering neemt toe: de koers van de Belgische frank ten opzichte van het Britse pond duikt naar beneden, de invoerprijzen stijgen en de inflatie wordt versterkt. De regering probeert de wisselkoers te stabiliseren en tevergeefs geld in het buitenland los te krijgen.
Na de val van de regering Poullet-Vandervelde over de muntcrisis in mei 1926, komt Emile Francqui als minister in een nieuwe regering aan het roer te staan van het Belgische financiële beleid. De Belgische frank komt tot rust. Samen met de econoom Van Zeeland snoeit Francqui in de overheidsuitgaven, verhoogt de belastingen en introduceert een gedeeltelijke privatisering van de spoorwegen om de vlottende schuld te consolideren. Dit leidt onder meer tot de oprichting van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen. De koers van de munt wordt in 1926 aangepast aan de realiteit op de valutamarkt. Als gevolg daarvan daalt de Belgische frank 85% in waarde tegenover zijn vooroorlogse goudwaarde. Door de situatie aan te passen aan de realiteit kan België nu wel langlopende leningen in buitenland aangaan. Eindelijk is er hoop op een stabilisatie van de frank.
Naar een nieuwe crisis
Vanaf 1927 wint de Belgische economie aan kracht. De industrie draait op volle toeren dankzij nieuwe investeringen. De productie stijgt en de export neemt fors toe. De fysieke wederopbouw is al in 1925 voltooid. Sommige industriëlen, vooral in de staal- en steenkoolindustrie, hebben van de wederopbouw gebruikgemaakt om aan schaalvergroting te doen. De steenkoolontginning, met onder meer de exploitatie van het Kempens steenkoolbekken, overstijgt al in 1919 de vooroorlogse productie.
Hoewel de oorlog de economische kaarten flink door elkaar schudde, heeft België van de wederopbouw onvoldoende gebruik gemaakt om te vernieuwen. Er is vooral gemikt op een terugkeer naar de situatie van voor de oorlog. De lege plaatsen die België daardoor op de markt achterlaat, worden snel opgevuld door landen als Nederland. Pas in 1927 voorziet de overheid een fiscaal aantrekkelijker klimaat dat fusies en schaalvergrotingen aanmoedigt. Zo zal de Union Chimique elf ondernemingen groeperen en krijgen vijf banken 85% van de financiële instellingen in handen. De Societé Générale controleert in deze periode zowat een derde van de Belgische ondernemingen.
Aan de wereldwijde economische groei lijkt geen einde te komen. In New York stijgen de koersen van de beurs naar uitzonderlijke hoogtes. Aan dit sprookje komt abrupt een einde in oktober 1929, wanneer de beurs als een kaartenhuisje instort. De crisis die daarop volgt is ongezien en geen enkele economische sector ontsnapt eraan. Aanvankelijk laat de Amerikaanse beurskrach zich nog weinig gevoelen in België. In 1929 en begin 1930 presteert de Belgische economie nog vrij goed, maar vanaf 1931 krijgt ook België het zwaar te verduren.
De wereldwijde crisis zorgt ervoor dat de Duitse herstelbetalingen opnieuw op tafel komen te liggen. In een poging de economische crisis in Europa af te remmen, beslist de Amerikaanse president Hoover in 1931 tot een tijdelijke opschorting van de Duitse afbetalingen. Een jaar later is de hele kwestie het onderwerp van een conferentie in het Zwitserse Lausanne. De geallieerden willen slechts een volledige opschorting van de herstelbetalingen aanvaarden als de Verenigde Staten bereid zijn om de leningen aan de geallieerde partners kwijt te schelden. Hoewel de VS deze voorwaarde niet accepteren, komt voor Duitsland voorlopig een einde aan de herstelbetalingen. Pas in 2010 heeft Duitsland zijn oorlogsschuld uit de Eerste Wereldoorlog volledig afbetaald.
Onverantwoord p>
Als lid van de Britse delegatie in Parijs bestempelt de econoom John Maynard Keynes de Belgische eisen als onverantwoord. Keynes zal uiteindelijk ontslagnemen uit de Britse equipe uit onvrede met het revanchistische opzet van de vredesbesprekingen. In Parijs ontbreekt het aan een plan voor de wederopbouw van Europa, en dat zint Keynes niet. Eind 1919 publiceert hij The Economic Consequences of the Peace waarin hij bikkelhard afrekent met het economische beleid dat in Versailles is uitgestippeld. Het boek is meteen een bestseller en wordt in zes maanden tijd vertaald in twaalf talen – ook in het Nederlands én het Vlaams. Keynes’ ideeën voor een economische wederopbouw zullen na de Tweede Wereldoorlog de basis vormen voor de heropbouw van Europa. p>
p>
Stock Américain p>
Vanaf 1917 heeft het Amerikaanse leger enorm grote voorraden militair materieel in Frankrijk aangelegd. Na de oorlog willen de Verenigde Staten deze stocks – met een waarde van 1,5 miljard dollar – niet recupereren, maar wel verkopen aan de geallieerde partners. De United States Liquidation Commission gooit alles in de verkoop: kleding, machines, medisch materieel, voertuigen, bouwmateriaal… De verkoop levert de Amerikaanse schatkist in de zomer van 1919 175 miljoen dollar op. België stuurt de industrieel en financier Alexandre Galopin naar Parijs met een vrijgeleide om Amerikaans materieel aan te kopen. Hij wordt bijgestaan door een enkele specialisten voor de aankoop van oorlogsmateriaal, bevoorrading, spoorwegmateriaal en landbouwmateriaal. Galopin zal vooral constructiemateriaal kopen. De grootste opkoper is de Commission for Relief in Belgium die 30 miljoen dollar aan voedsel ten voordele van de Belgen inslaat: spek, bloem, gecondenseerde melk en rijst. Ook grote hoeveelheden Amerikaanse gezwarte uniformen die door het steriliseren gekrompen waren, gaan naar de Belgische bevolking. p>
Stakingen p>
Vanaf 1919 gaat de sociale situatie van werknemers er fors op vooruit. Niettemin worden de eerste naoorlogse jaren gekenmerkt door stakingen in zowat alle sectoren. De eisen zijn overal dezelfde: loonsverhoging en minder werkuren. In 1919 gaat het om 160.000 stakers. Een jaar later spreken we al van 290.000 stakers. Daarna schommelt het aantal tussen 85.000 en 122.000 stakers. Vanaf de eerste helft van de jaren 1920 beginnen de contouren van een economische stabilisatie zich af te tekenen en gaat de sociale situatie van de werknemers er met rassen schreden op vooruit. In 1920 wordt de werklozenverzekering ingevoerd. Een jaar later volgt de achturenwerkdag en de invoering van de vakbondsvrijheid. Stakers kunnen nu niet langer strafrechtelijk vervolgd worden. Tot slot wordt in 1924 de pensioensverzekering geïntroduceerd. Samen met een stijging van de lonen, van de koopkracht (vanaf 1926) en de vrije tijd is het sociaaleconomische landschap in enkele jaren tijd ingrijpend veranderd. p>
p>
Nationale maatschappijen p>
In het kader van de naoorlogse wederopbouw worden tal van instellingen opgericht. Zo ontstaat in de schoot van de Nationale Bank van België een Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid. Opgericht in maart 1919 moet deze instelling de kredietverlening van de Nationale Bank overnemen. In haar eerste bestaansjaren zorgt ze in de eerste plaats voor de ter beschikking stelling van fondsen die worden ingezet bij het herstel en de wederopbouw van de industrie. Vanaf 1924 zet ze fors in op de kredietverlening aan bedrijven op middellange termijn. Een ander instituut dat in 1919 wordt opgericht, is de Nationale Maatschappij voor Goedkoope Woningen en Woonvertrekken. Door de bouw-stop en de vele verwoestingen tijdens de oorlog, is daarna een tekort van zo’n 100.000 woningen vastgesteld. Tijdens het interbellum heeft de maatschappij de middelen ter beschikking gesteld voor de realisatie van zo’n 48.000 sociale woningen en 14.000 appartementen. p>
Knack Historia
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier