Langs de grenzen van Europa: Jonathan Holslag in Letland, Estland en Rusland
In Letland en Estland zit de angst voor een Russische invasie er diep in. Maar hoe concreet is die gevreesde ‘militaire machtsopbouw’?
Ik zet mijn reis verder langs de Baltische kust, van de Letse hoofdstad Riga via Estland naar Pskov in Rusland. Dit is ‘de weg van de tranen’, vernoemd naar de talrijke legers die hier opmarcheerden: Russische, Zweedse, Franse en Duitse. Het is mijn doel beter te begrijpen wat de rol is van de Russische minderheden in Letland en Estland, of zij werkelijk worden ingezet om die landen te destabiliseren, hoe de regio is omgegaan met Russische cyberaanvallen en wat de situatie over de grens in Rusland zelf is. Is er wat aan van de Estse en Letse waarschuwingen dat er bezuiden Sint-Petersburg een bedreigende militaire machtsopbouw aan de gang is?
Het is vroeg wanneer mijn bus de remise van de Letse hoofdstad Riga opdraait. Boeren lossen hun waren in vier oude Duitse zeppelinloodsen. In het verlaten centrum verbaas ik me over de weelde aan jugendstil die het Russische Rijk hier schiep, hoe ze door lokale architecten in evenwicht werd gebracht door gotiek uit de Hanzetijd na te bootsen, en vervolgens weer overtroffen moest worden met bombastische Sovjetgebouwen. Architectuur is ook hier een voortzetting van politiek met andere middelen. In de Nationale Opera, waar Richard Wagner ooit directeur was, kan ik de laatste plaats bemachtigen voor de opvoering van die avond: Norma. Het kaartje glijdt in mijn binnenzak, en ik opnieuw in de wereldse werkelijkheid.
Er bestaat helemaal geen Letse identiteit. Rusland bouwde de hoofdstad Riga toen Letse boeren niet eens konden schrijven
Sandris Bergmanis, lid pro-Russische Harmoniepartij
Russofobie
Even voorbij het operagebouw is er een manifestatie van de Nationale Alliantie, waar politici het vuur tegen de Russen oppoken. Parlementslid Janis Dombrava legt uit: ‘Wij willen dat Rusland stopt met het ophitsen van Russische minderheden in dit land, en dat Russen zich aanpassen. We moeten de Letse identiteit versterken.’ Dat is één zijde van het verhaal. De grootste partij van het land, Harmonie, bestaat echter net uit Russen, levert de burgemeester van de hoofdstad en pleit voor samenwerking met Moskou. ‘Er bestaat helemaal geen Letse identiteit’, hoor ik van Harmonie-lid Sandris Bergmanis. ‘Rusland bouwde deze stad toen Letse boeren niet eens konden schrijven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreerden ze met de nazi’s. Het enige bestanddeel van die identiteit is russofobie.’
Veel Russen spreken Lets, en veel Letten spreken Russisch. Russen controleren grote bedrijven, en zijn bijvoorbeeld ook niet meteen conservatiever. De breuklijn wordt vooral politiek in stand gehouden, en de geopolitiek helpt daarbij. De ene groep beschouwt de Verenigde Staten als bezetter, de andere is bevreesd voor een Russische invasie. ‘Nog geen dertig jaar geleden werden dissidenten hier door de Russen opgesloten’, vertelt een gids van het voormalige kantoor van de KGB, de inlichtingendienst van de Sovjets. ‘De repressie was verschrikkelijk tot aan het einde. Ook toen had je propaganda en discriminatie. De Sovjets importeerden honderdduizenden Russen, en zíj kregen de jobs. Dat verleden is niet verwerkt.’
Mijn eerste dag in Riga eindigt opnieuw in de vergulde zaal van de opera. Wanneer de heerlijke Marina Rebeka het Casta Diva aanheft, krijg ik een krop in de keel en de hele eerste akte blijft van een uitzonderlijk hoog niveau. Aan het begin van het tweede bedrijf wordt de verbittering van de Galliërs ten aanzien van de Romeinen bezongen. ‘O vreselijke wet,’ roept krijgsheer Oroveso, ‘ik zucht onder het juk van de Romeinen. Ik wil de strijd aanbinden, maar de hemel eist onderdanigheid.’ Ik bedenk bij mezelf: zo voelen de Letten zich misschien ook, woedend over de vermeende Russische overheersing.
De tragedie zet zich verder. De Gallische Norma en haar Romeinse geliefde kunnen ondanks publieke druk niet breken en werpen zich in het vuur. ‘Jouw brandstapel’, zingt Pollione, ‘is de mijne. Hier begint de zuivere en eeuwige liefde.’ Er hangt elektriciteit in de zaal. ‘Spaar mijn kinderen’, zo klinken Norma’s laatste woorden. Dan volgt de ontlading: een uitzinnige ovatie van dik een kwartier. Jong en oud, mannen en vrouwen, Russischsprekende Letten en Letssprekende Russen, een ovatie voor Russischsprekende zangers en zangeressen en Letssprekende zangers en zangeressen… Heel even verbonden door de universele kracht van schoonheid en taal.
De volgende ochtend is het zaterdag. De orthodoxe kathedraal wordt gevuld met een onrustig geritsel. Tientallen godslampjes werpen een rode gloed op de gouden iconen. Moeders en grootmoeders dringen naar een lange tafel, halen mandjes met gebak en wijn boven. Kaarsen worden aangestoken. Een vrouwenkoor heft een hymne aan. Een priester murmelt wat en is opvallend kwistig met wijwater. Dan dringen de gesluierde dametjes nerveus naar buiten. Enkele vrouwen op hoge hakken worden opgewacht door breedgeschouderde chauffeurs. Tegenover de kathedraal stap ik de bus in naar Tallinn, de hoofdstad van Estland.
Cyberoorlog
Estland kreeg als eerste een Russische cyberaanval te verwerken. Het gebeurde in 2007, nadat de overheid een monument ter herdenking van Sovjetsoldaten verplaatste naar een oorlogskerkhof buiten het centrum van Tallinn. Het toeval wil dat die bronzen soldaat nu vlak onder de scheermesjesdraad van een cyberexpertisecentrum van de NAVO staat. Hoe goed zijn de Russen in cyberaanvallen, vraag ik aan twee experts. ‘Hangt ervan af wat je met cyberoorlog bedoelt’, repliceert Mattijs Veendael, die voor de NAVO werkt. ‘Wat we gezien hebben, was vrij bescheiden. Ze hebben hier in Estland voor problemen gezorgd, ze hebben zich bemoeid met de Amerikaanse verkiezingen en na de aanslag op het tijdschrift Charlie Hebdo hebben ze een aanval van het cyberkalifaat geveinsd. Ze willen vooral destabiliseren. Welke schade ze kunnen toebrengen aan kritische infrastructuur, dat weten we niet goed. Maar ze zijn er zeker toe in staat.’
Voor Anton Veldre, die de cyberdefensie van de Estse overheid leidt, ligt het veel gevoeliger. ‘Ik was op het plein in Tallinn toen dat standbeeld werd verwijderd, en ik kon met eigen ogen zien hoe Russische camerateams de menigte ophitsten en eieren uitdeelden om naar de politie te gooien. De Russische cyberaanval die met de rel rond de bronzen soldaat gepaard ging, was niet de enige. Ook Georgië en Oekraïne werden geviseerd.’ Veldre kreeg zijn opleiding in een Sovjetacademie die computerchips maakte in Tallinn. Hij is duidelijk: ‘De Sovjet-Unie is het ergste wat ons in de geschiedenis is overkomen. ‘We zijn ook bezet geweest door de Duitsers, maar dat was ordelijk. We betaalden onze belastingen, gehoorzaamden en dat was dat. Onder Stalin was er echte terreur en willekeur.’
‘U wilt weten hoe de Russen te werk gingen met hun cybercampagne?’ Veldre neemt mijn notitieblok en begint te krabbelen. ‘Het ging om een zogenoemde DDos-aanval. Op een gegeven moment werd er in Rusland een bericht rondgestuurd via sociale media dat Russen opriep een programma te installeren om de Estse verraders aan te vallen. Tienduizenden Russen deden dat, en hun geïnfecteerde computers begonnen massaal websites van Estse overheden en banken te bezoeken, waardoor de servers overbelast werden. De schade viel al bij al mee, maar de angst was enorm. Het probleem bij zulke aanvallen is dat het nauwelijks te bewijzen valt of president Vladimir Poetin zelf het bevel gaf. Dat is de essentie van de Russische hybride oorlog: hij voltrekt zich in een schemerzone en zoekt naar de zwakke plekken van de samenleving.’
De nieuwe Krim
In mijn hotel in Tallinn herinneren foto’s aan het verblijf van de Amerikaanse president George W. Bush, die hier in 2006 op missie was voor vrijheid en tegen de Russische invloed. Nu zit ik mijn boterham te beleggen tussen Canadese officieren van een NAVO-gevechtsgroep ‘Op volle kracht zijn we met meer dan duizend man, infanterievoertuigen en gevechtstanks’, hoor ik van een kapitein. ‘De Russen zullen nu wel twee keer nadenken.’ Daarna word ik gebriefd door een Estse majoor met een Amerikaans accent. Steevast wijst hij naar de stad Pskov: ‘Dat is als een speer die op ons is gericht. Er zitten Spetsnaz-elitetroepen. Sinds 2008 zijn er een pantserbrigade, Iskander-raketten en gevechtshelikopters bijgekomen.’ En tanks, pols ik? ‘Niet meteen, maar ze worden vaak per trein naar de grens gebracht vanuit Moskou.’
Tallinn werd bezet door de Duitsers, maar dat was ordelijk. Onder Stalin was er terreur en willekeur
Anton Veldre, hoofd Estste dienst voor cyberdefensie
Het is tijd om te pakken voor Sint-Petersburg. Ik word opgehaald door Valery, een Russische chauffeur. Het Estse landschap is keurig en groen. De enige invasie die dag was er een van ganzen, eindeloze vluchten ganzen. Toch is het in dit vreedzame landschap dat soldaten van de NAVO zijn neergestreken, in Tapa. Valery wil die soldaten wel van nabij zien. Ik betwijfel of dat een goed idee is met een Russische nummerplaat, maar hij waagt het erop. We zijn nog niet in de buurt of een soldaat haalt zijn telefoon boven om foto’s te maken, en iets verder komen twee jeeps op ons afgereden. Valery vindt het allemaal hoogst vermakelijk, maar ik moet onze aanwezigheid toch uitleggen en we worden tot aan de snelweg geëscorteerd.
We naderen Narva. Valery wil nog een voorraadje taksvrije drank inslaan. ‘Voor mijn vrouw’, grijnst hij. De grens wordt gevormd door de Narvarivier, met aan elke zijde een burcht. De Russische werd in de zestiende eeuw gebouwd door de grootvader van tsaar Ivan de Verschrikkelijke. Op het binnenplein van het fort aan Estse zijde torent een bronzen standbeeld van Lenin, verplaatst naar een discrete hoek, maar niet stukgeslagen zoals op zoveel andere plaatsen. Dat heeft een reden: de bevolking van Narva is grotendeels Russisch. De Estse inlichtingendienst waarschuwde dat deze stad zich zoals de Krim zou kunnen laten aanhechten bij Rusland. ‘Is Narva next?’ vraag ik onder de witte donjon waar ik heb afgesproken met de jonge sociologe Yelena Blednik. ‘Er worden op onze kap spelletjes gespeeld’, zegt ze. ‘Natuurlijk willen we niet naar Rusland. Hebt u al eens gezien hoe droevig het aan de andere kant van de grens is? Narva is Rusland niet. Het is niemandsland.’
Het Wilde Westen
We steken de grens over. Zelden zo’n troosteloos landschap gezien: het verbrokkelde beton van de weg, de zwarte modderbermen en het gele zompige gras. In de drab liggen autobanden en schroot, ertussen staan clusters krotten. De nieuwe woningen zijn haastig gemetseld met blokken cellenbeton. Het enige wat kleur brengt, zijn de nieuwe speeltuinen. Je vindt ze in elk gehucht. ‘Betaald door Poetin, die wil dat we meer kinderen maken.’ Tevergeefs: de bevolking in deze regio krimpt met twee procent per jaar. Hier en daar hangt een Rus onder een blikken abri te wachten op de bus, de ene zijn neus al paarser dan de andere. ‘Dit is ons Wilde Westen’, roept Valery. ‘Hier ben je vrij. Je hebt geen baas, zoals in de stad. Het land is goedkoop en er is hout in de bossen. Je kunt jagen, vissen, je eigen drank stoken en hem ’s winters opdrinken met vrienden. De mensen hier zijn arm, maar ze zijn vrij.’
Ik kan me moeilijk voorstellen dat Moskou in deze verpauperde uithoek een offensief plant. We zijn honderd kilometer bulten, scheuren en kuilen verder. Ik word stilaan zeeziek, maar soldaten hebben we nog altijd niet gezien. Dan, vlak voor Pskov, passeren we de eerste militaire vrachtwagens. Pskov is een plek van grauwe woonblokken en lege industriehallen rondom een mooie oude citadel. Eeuwenlang was het een autonome bufferstad die vooral contact zocht met het zuiden. Nu is het de uitvalsbasis van de geduchte 76e luchtmobiele divisie, een eenheid die voorop gestuurd werd in recente Russische interventies in Tsjetsjenië, in Georgië en in Oekraïne. Hoewel, dat laatste werd nooit officieel erkend. Naar verluidt zijn er families die nooit een roebel smartengeld hebben gekregen voor hun zoon die sneuvelde in de Oekraïense grensregio Donbass.
Dat is de essentie van de Russische hybride oorlog: hij voltrekt zich in een schemerzone en zoekt naar de zwakke plekken van de samenleving
Anton Veldre, hoofd Estste dienst voor cyberdefensie
Ik spreek er met Semjon Pasnik, pas in ruste als kolonel. Hoe ziet hij de Russische machtsopbouw? ‘Opbouw?’ zo kaatst hij terug. ‘We hebben hier twee kazernes gesloten, en u spreekt van opbouw? Kijk, onze eenheden hier krijgen opnieuw betere training en beter materieel, maar er is geen sprake van militaire opbouw.’ En wat dan met de pas opgerichte brigade gevechtshelikopters? ‘Als je je leger twintig jaar laat verwaarlozen, lijkt elke verandering een opbouw. Ik zie geen nieuwe tankdivisies aan de grens. Het enige verschil hier was de ontplooiing van de Iskanderraketten.’ Ik heb de indruk dat Pasnik oprecht is. Ik had de basis van de Ka-52-helikopters graag bezocht, en kreeg er uiteindelijk enkele te zien in de verte boven de velden toen ik de stad uitreed. We rijden opnieuw naar het noorden, richting Sint-Petersburg. Af en toe komen er Smerch-raketten voorbij. Ik kan het me goed voorstellen dat de Esten beducht zijn voor dergelijke tuigen zo dicht bij de grens, maar voorlopig zie ik in deze regio toch vooral meer aanwijzingen van economisch verval dan van militaire opbouw.
Met Jonathan Holslag langs de grenzen van Europa
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier