Jean Drèze: ‘Er is geen enkele reden waarom zo veel Indiërs honger moeten lijden’

Jean Drèze: 'Ik woonde graag in de sloppenwijk. We hoefden niet te ver te lopen voor een toilet en we hadden fijne buren.' © Taha Ahmad
Jeroen Zuallaert

Hij bedacht programma’s die miljoenen Indiërs uit de armoede trokken. Hij leefde in kraakpanden en sloppenwijken, publiceerde baanbrekende studies met Nobelprijswinnaars en houdt zijn rijkere landgenoten voortdurend een spiegel voor. Een gesprek met de Belgisch-Indiase econoom Jean Drèze, die dit jaar de Burgerschapsprijs toegekend krijgt.

Het is al ver voorbij valavond wanneer we Jean Drèze feliciteren met de Burgerschapsprijs van de Stichting P&V die hem dit jaar te beurt valt. Hij spreekt ons via Skype toe vanuit zijn kantoortje in Ranchi, de provinciestad in de Indiase deelstaat Jharkhand waar hij nu al enkele jaren woont. Op de achtergrond zien we enkele eenvoudige metalen kasten en een behang dat de jaren zeventig nog heeft meegemaakt. Drèze tovert, niet voor de laatste maal tijdens dit gesprek, een kamerbrede glimlach tevoorschijn. ‘Ik ben enorm dankbaar voor de eer die mij te beurt is gevallen. Het is bijzonder dat ik deze onderscheiding krijg, zelfs nu ik geen Belg meer ben.’

Jean Drèze is van geboorte Belg, maar is sinds 2002 staatsburger van India, het land waar hij sinds 1979 bijna onophoudelijk heeft gewoond. Hij heeft het Frans waarmee hij is opgegroeid ingeruild voor het Engels, dat hij spreekt met het kenmerkende accent waarvan Engelstalige Indiërs zich bedienen. Als econoom en activist heeft Drèze een aanzienlijke impact gehad op zijn nieuwe thuisland. Hij publiceerde samen met Nobelprijswinnaars Amartya Sen en Angus Deaton baanbrekende studies over economische ontwikkeling en armoedebestrijding. En hij was een van de bedenkers en voorvechters van verschillende Indiase overheidsprogramma’s die Indiërs voedselveiligheid en betere werkomstandigheden moeten brengen.

Ik hoor vaak dat academici zich niet als activist mogen gedragen. Ik ben daar niet van overtuigd.

Drèze noemt zichzelf niet zonder enige zelfspot een jholawala, de pejoratieve term die in rechtse Indiase media gebruikt wordt voor progressieve activisten en wereldverbeteraars. Voor Drèze is het een geuzennaam, die hij met trots draagt. ‘Ik wil de wereld niet alleen bestuderen, maar ook helpen veranderen’, benadrukt hij. ‘Ik hoor vaak dat academici objectief horen te zijn en zich dus niet als activist mogen gedragen. Ik ben daar niet van overtuigd. Objectiviteit gaat erover dat je eerlijk bent, en dat je de feiten niet verbloemt of verbergt als ze je niet aanstaan. Als academicus moet je bereid zijn om je bevindingen te delen, aan kritiek bloot te stellen en in debat te gaan. Maar dat wil toch niet zeggen dat je je moet opsluiten op je campus en passief moet zijn?’

Ook in zijn privéleven gaat Drèze ver in het naleven van zijn opvattingen. Toen hij aan de Delhi School of Economics werkte, woonde hij samen met zijn partner, de bekende advocate en mensenrechtenactiviste Bela Bhatia, in Timarpur, een sloppenwijk in New Delhi. Zelf lijkt hij die episode niet zo bijzonder te vinden. ‘We woonden in een kamertje van drie bij drie meter. We hadden elektriciteit, hoefden niet te ver te lopen voor water of een toilet en hadden fijne buren. Het kamertje was ook niet echt goed uitgerust, maar ik heb er graag gewoond. Sloppenwijken in India zijn bovendien niet zo gewelddadig als de favela’s in sommige Latijns- Amerikaanse landen. En je hebt hier geen drugsoorlogen.’

U had met uw salaris gemakkelijk in een keurige wijk kunnen wonen. Waarom koos u toch voor een sloppenwijk?

Jean Drèze: Het was voor ons een kwestie van gemoedsrust. Als je gelooft in rechtvaardigheid en solidariteit, moet je proberen om die waarden ook in de praktijk te brengen. Ik tracht in de mate van het mogelijke het verschil met de doorsnee-Indiër te verkleinen. Ik ben de eerste om toe te geven dat je het maar tot op zekere hoogte kunt doen. In Jharkhand, de staat waar ik nu woon, is de armoede enorm. Als je hier twee volwaardige maaltijden per dag hebt, een deken in de winter en je soms eens naar de dokter kunt, behoor je al tot de geprivilegieerde klasse. Ik heb dus niets te klagen.

Wat leert een econoom van het leven in een sloppenwijk?

Drèze: Enorm veel. Het heeft me bijvoorbeeld veel geleerd over het repressieve karakter van de overheid voor mensen aan de onderkant van de samenleving. Voor de doorsnee-universiteitsprofessor is de overheid hoogstens vervelend wanneer je papieren moet invullen. Als je tot de hogere klassen behoort, kríjg je vooral van de overheid – diensten, subsidies, bescherming, economische mogelijkheden, en vooral geen klappen. Als je arm bent, heb je daar allemaal geen toegang toe, en is de kans dat je het slachtoffer wordt van politiegeweld, afpersing of corruptie enorm groot.

Leven in een sloppenwijk leerde me ook veel over hoe belangrijk hulpprogramma’s zijn. Voor welgestelden is het moeilijk om te begrijpen wat het voor armen écht betekent als een sociaal programma wordt geschrapt. Dat is natuurlijk zo in alle landen, maar vooral in India, waar de verschillen tussen de gepriviligieerden en niet-gepriviligieerden enorm zijn. De zogenaamde middenklasse – wat in India in feite de hoge klasse is – leeft in een eigen wereld. Het zijn global citizens die vooral op internet leven en wegkijken van de schrijnende armoede waarin het grootste deel van hun landgenoten nog altijd leeft. Ze wonen in een land dat vooral het Westen probeert in te halen en waar een westerse levensstijl het hoogste goed is. Rijke Indiërs gaan alleen naar het platteland om in een afgesloten omgeving te kunnen picknicken.

Is dat een gebrek aan empathie, of is het egoïsme?

Drèze: (glimlacht) Het is een beetje van beide, maar het heeft natuurlijk veel te maken met het kastensysteem. Dat creëert onverschilligheid en vijandigheid tegenover arme mensen, omdat ze als minderwaardig beschouwd worden. In India bestaat nog altijd het breed gedeelde idee dat sommige groepen hun eigen rol hebben in de samenleving, en dat leden van verschillende kasten niet met elkaar mogen trouwen. Dat is het gruwelijke. Zodra je in een bepaalde klasse geboren bent, raak je er nooit meer uit. Het zijn taboes die zichzelf in stand houden.

India geeft nauwelijks één procent van zijn bbp uit aan gezondheidszorg. Dat is absurd weinig.

U waarschuwt er in uw boeken voor dat India een bedrijfsgerichte samenleving aan het worden is. Wat is daar verkeerd mee?

Drèze: Zakenbelangen gaan in India vaak in tegen het algemeen belang. De voorbije vijf jaar is de invloed van het bedrijfsleven op de overheid enorm toegenomen. Neem nu de schoolmaaltijden, die in India een enorm belangrijke hefboom zijn om honger tegen te gaan. De koekjesindustrie probeert die al jaren te vervangen door koekjes. Zulke verstrengelingen van zakenbelangen met overheidsbeleid zijn problematisch.

Bijna twintig jaar geleden werd het acroniem BRICS gelanceerd, wat staat voor Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika, de groeilanden die de traditionele grote economieën weldra zouden inhalen. Met uitzondering van China heeft geen enkel groeiland het waargemaakt. Hoe komt dat?

Drèze: Als je puur naar de economische groei kijkt, heeft India het meer dan goed genoeg gedaan. Tot 2016 groeide de Indiase economie met gemiddeld zeven procent per jaar. Alleen heeft dat in India nauwelijks geleid tot betere leefomstandigheden. De lonen zijn – in tegenstelling tot bijvoorbeeld China – nauwelijks meegestegen met het bruto binnenlands product (de waarde van alle goederen en diensten die binnen een periode in een land zijn voortgebracht, nvdr).

Hoe komt dat?

Drèze: Omdat India al meer dan zeventig jaar zijn menselijke kapitaal verwaarloost. China doet het veel beter omdat het al decennialang inzet op onderwijs en gezondheidszorg, waardoor het nu een beter opgeleide en gezondere beroepsbevolking heeft dan India. India heeft een heel grote groep werkzoekenden die geen vermarktbare vaardigheden hebben. Ze hebben misschien wel de vaardigheden om een huis uit modder op te trekken of gewassen te verbouwen, maar die vaardigheden volstaan niet om op de markt een inkomen te vergaren. India kan perfect meer geld uitgeven aan onderwijs of aan gezondheidszorg. (op dreef) Weet u dat India nauwelijks één procent van zijn bbp uitgeeft aan gezondheidszorg? Dat is absurd weinig, zelfs voor een niet-welvarend land.

JEAN DRÈZE TIJDENS EEN BIJEENKOMST VAN VOLKSSTAMMEN IN DE STAAT JHARKHAND: 'Rijke Indiërs gaan alleen naar het platteland om te picknicken.'
JEAN DRÈZE TIJDENS EEN BIJEENKOMST VAN VOLKSSTAMMEN IN DE STAAT JHARKHAND: ‘Rijke Indiërs gaan alleen naar het platteland om te picknicken.’© Taha Ahmad

Honger is nog altijd een enorm probleem in India. Hoe is dat mogelijk?

Drèze: Het is deels een historische erfenis. Toen India in 1947 onafhankelijk werd, was de bevolking uitzonderlijk arm. De gemiddelde levensverwachting bedroeg hier nauwelijks 32 jaar. Honger is ook een probleem van koopkracht. Veel Indiërs hebben gewoon niet genoeg geld om voldoende gezond eten te kopen. Het heeft ook te maken met een gebrek aan gezondheidszorg, een gebrek aan zuiver water en aan sanitaire voorzieningen. En het is soms ook een gebrek aan kennis. Veel Indiase vrouwen weten niet eens hoe je kleine kinderen moet voeden. Vooral op het platteland hebben ze te weinig geld, opleiding, tijd, steun en macht binnen het gezin. Die handicap wordt doorgegeven aan de volgende generaties. We weten dat de eerste vijf jaar van een mensenleven cruciaal zijn. Kinderen die in de eerste vijf jaar ondervoed zijn, lopen onherstelbare schade op in hun cognitieve ontwikkeling. Wie ondervoed is in zijn jeugd, heeft minder kans om zich intellectueel te ontwikkelen, behoorlijk betaald werk te vinden, gezond te blijven. Die vicieuze cirkel is moeilijk te doorbreken. Maar het kán wel veel sneller.

Waarom is dat niet prioriteit nummer een voor de Indiase regering?

Drèze: Het is verontrustend dat zo veel Indiase kinderen honger lijden of niet naar school kunnen, temeer omdat er middelen genoeg zijn om elke Indiër een menswaardig bestaan te geven. Zelfs in een straatarm land als Bangladesh is er ondertussen minder honger dan in India. Iedereen heeft er ook een eigen toilet. De échte reden waarom dit niet opgelost geraakt, is dat armen er niet toe doen in India. Ze hebben geen macht of inspraak, en hebben vrijwel geen enkele invloed op het overheidsbeleid.

U was een van de pleitbezorgers voor de National Food Security Act die in 2013 werd aangenomen. Waarom vindt u dat zo belangrijk?

Drèze: De Food Security Act dwingt de Indiase regering om voedzame maaltijden te voorzien in scholen en crèches, en zwangerschapsvergoedingen uit te keren. Ongeveer twee derde van de Indiërs heeft een rantsoenkaart waarmee ze een maandelijks graanrantsoen kunnen krijgen. Dat is op zich niet voldoende, maar het is een nuttige aanvulling. In de lockdown van vorig jaar was het voor veel mensen het verschil tussen overleven en de hongerdood, omdat ze plots zonder werk zaten en geen geld hadden om eten te kopen.

Een vaak gehoorde kritiek is dat zulke programma’s aanzetten tot passiviteit. Is het niet beter om iemand te leren vissen dan om hem elke dag een vis te geven?

Drèze:(glimlacht) Wel, soms moet je iemand een vis geven voor je hem kunt leren vissen. Mensen hebben een zekere economische zekerheid nodig om te ondernemen. Laat ik het voorbeeld van de visser nemen. Als je wilt vissen, moet je investeren, want je hebt een hengel nodig. Je moet risico’s nemen, want het is mogelijk dat je niet elke dag een vis vangt. Dat kan alleen als je je niet hoeft af te vragen of je kinderen geen honger zullen lijden als je mislukt. Het is belangrijk dat mensen een minimale economische zekerheid hebben.

U bent een van de bedenkers van de National Rural Employment Guarantee Act van 2005, een van de belangrijkste sociale programma’s van India. Hoe bent u daarop gekomen?

Drèze: (glimlacht) Ik vrees dat de media mijn rol schromelijk hebben overschat. Het idee bestond al sinds de jaren zeventig in de staat Maharashtra. Het programma geeft plattelandsbewoners het recht om gedurende maximaal honderd dagen per jaar te werken aan de lokale infrastructuur, zoals wegen bouwen of waterputten graven. Wie erom vraagt, moet binnen de vijftien dagen werk aangeboden krijgen op maximaal vijf kilometer van zijn woonplaats, voor het salaris dat dagloners in de landbouw krijgen.

Bent u tevreden met hoe het in de praktijk werkt?

Drèze: Het werkt nog verre van perfect. Werken op verzoek is nog geen realiteit. De lonen worden vaak laat uitbetaald en corruptie blijft een enorm probleem. Maar tegelijk geeft het programma werk aan vijftig miljoen families. Door hen een permanente optie op werk te geven, hebben werknemers meer onderhandelingsruimte op de arbeidsmarkt, waardoor ze een werkgever onder druk kunnen zetten om een eerlijk loon te betalen. Het systeem helpt ook vrouwen vooruit. Bovendien vermindert het de migratie naar de steden, en het zorgt ervoor dat lokale overheidsinstellingen zich ontwikkelen.

Zijn zulke programma’s ook toepasbaar in andere ontwikkelingslanden?

Drèze: Dat denk ik wel. De voorwaarde is wel dat de lokale overheden min of meer functioneren. Het programma heeft op grote schaal zijn nut bewezen. Veel andere landen zijn geïnteresseerd. Zelfs in de Verenigde Staten wordt er breed gedebatteerd over het idee van een werkgarantie.

Heeft India zijn economische achterstand aan zichzelf te danken? Of is het in de huidige globale economie gewoon moeilijker voor ontwikkelingslanden om zichzelf te ontwikkelen?

Drèze: India is geen klein Afrikaans land dat afhankelijk is van buitenlandse donors. Het heeft meer dan genoeg mogelijkheden om zijn eigen beleid uit te tekenen. India heeft de economische vertraging aan zichzelf te wijten. De oorzaak is het demonetariseringsbeleid van premier Narendra Modi. De regering heeft vijf jaar geleden de bankbiljetten van 500 en 1000 roepie (ongeveer 6 en 12 euro, nvdr.) van de ene dag op de andere ongeldig verklaard. Dat was 86 procent van al het geld dat in omloop was. Daardoor viel de economie maandenlang nagenoeg stil, vooral de informele sector die op cash draait. Het is alsof je de banden lekschiet van een auto die met volle snelheid rijdt.

Dit is vermoedelijk het enige land ter wereld waar je in ongeveer elk treinstation Mein Kampf kunt kopen.

U bent erg kritisch voor Modi’s beleid.

Drèze: Ik ben inderdaad kritisch voor zijn economisch beleid, maar dat is niet mijn grootste probleem met Modi. Het grote probleem met Modi is de hindoenationalistische ideologie van zijn partij. Modi stamt uit de Rashtriya Swayamsevak Sangh (RSS), de extreemrechtse beweging die India wil veranderen in een hindoestaat. Dat is een ronduit angstaanjagend project, duidelijk beïnvloed door het nazisme. India is vermoedelijk het enige land ter wereld waar je in ongeveer elk treinstation Mein Kampf kunt kopen.

Echt?

Drèze:(grinnikt) Ik heb bedacht dat ik dat boek ook wel eens zou moeten lezen, om te snappen waarom de hindoenationalisten het zo aantrekkelijk vinden. (ernstig) Het onrustbarendste is dat veel overheidsbeleid erop gericht is om moslims het leven zuur te maken. De regering wil een Nationaal Bevolkingsregister invoeren en ieders afkomst registreren. Je kunt gemakkelijk zien hoe dat misbruikt kan worden om moslims te vervolgen. Er zijn ook heel wat staten, waaronder Jharkhand, waar je niet meer van geloof mag veranderen zonder toestemming van de overheid. Het gemak waarmee antimoslimpropaganda doorheen de Indiase maatschappij stroomt, is ronduit schrikwekkend.

De Indiase econoom Parag Khanna verdedigde de stem voor Modi ooit met het argument dat mensen in een land met zo’n slechte infrastructuur automatisch voor de leider stemmen met het beste economische plan.

Drèze: Dat is een vreemde opmerking, want onder Modi doet de economie het juist enorm slecht. Maar zelfs als hij goed zou zijn voor de economie, is Modi’s invloed op de maatschappij gewoon gevaarlijk. Eigenlijk zeg je op die manier dat het oké is om een hindoestaat te creëren en minderheden uit te sluiten, als de economie maar groeit. Het is de typische redenering van de zakenwereld, die winst maken belangrijker vindt dan de harmonie tussen de verschillende gemeenschappen. In staten als Gujarat zijn in naam van de hindutva bloedbaden aangericht. Binnen de RSS zijn er mensen die op een confrontatie met de moslims aansturen. De zakenwereld vindt dat misschien niet erg, maar als burger moeten we ons daar toch enorme zorgen over maken?

Eerder dit jaar bleek dat uw vrouw Bela Bhatia gesurveilleerd werd door de Pegasussoftware.

Drèze:(toont grijnzend een oude Nokia) Ik ben veilig, want ik heb geen smartphone.

Was dat een verrassing?

Drèze: We gingen er sowieso van uit dat ze onder surveillance stond. Wat ons wel verbaasde, was hoe hoogtechnologisch het allemaal was. Met Pegasus kon de overheid niet alleen spioneren, maar ook actief ingrijpen in de berichten die je krijgt of stuurt. Dat is hightech militaire technologie die niet ingezet hoort te worden tegen burgers, zeker als het gaat om advocaten die zeer transparant te werk gaan.

Ervaart u het als intimiderend?

Drèze:(denkt na) Niet in de mate dat we overwegen om te stoppen wat we doen. We hebben ook niets te verbergen. Het gaat vooral om het principe. Ik herhaal: burgers horen niet zonder reden gesurveilleerd te worden door de overheid. Het is tekenend voor hoe de democratische vrijheden in India almaar meer in de verdrukking komen. Elke intellectueel die kritiek heeft op de overheid, snapt dat er weinig nodig is om problemen te krijgen. (zucht) Ik vrees dat dit de wereld is waarin wij leven.

Jean Drèze

– 1959 geboren in Leuven

– 1976-1979 studie economie aan de Universiteit van Essex

– 1979-1983 doctoreert aan het Indian Statistical Institute in New Delhi

– 1989-1990 geeft les aan de London School of Economics. Wordt in 1989 lid van een krakersbeweging in Londen

– Werkt aan de New Delhi School of Economics (1993-2002), de Universiteit van Allahabad (2002-2012) en de Universiteit van Ranchi (2012-)

– 2002 wordt Indiaas staatsburger

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content