‘Is de revolutie in Tunesië te zacht geweest?’
Jan Goossens werkt al vier jaar afwisselend in Marseille en Tunis, waar hij curator is van het tweejaarlijkse kunstenfestival Dream City. Hij stelt vast dat veel oudgedienden van dictator Ben Ali opnieuw aan de touwtjes trekken in het land van de Jasmijnrevolutie. ‘De meeste Tunesiërs hebben geen boodschap aan de goednieuwsshow over de Tunesische voorbeelddemocratie, die zo populair is in het Westen.’
Tunesië beleeft weer historische tijden. In amper twee maanden tijd stierven afgelopen zomer de twee belangrijkste politieke figuren van de vorige halve eeuw: Béji Caïd Essebsi, de eerste democratisch verkozen president, en de in 2011 verjaagde ex-dictator Zine el-Abidine Ben Ali. In september en oktober volgen cruciale verkiezingen elkaar op, zowel om een nieuwe president aan te wijzen als om een nieuw parlement samen te stellen. Op het spel staan de verworvenheden van de Jasmijnrevolutie van begin 2011: een progressieve grondwet en relatief solide democratische instellingen. De resultaten van de eerste ronde van de presidentsverkiezingen op 15 september sloegen meteen in als een bom: de zittende politieke klasse, ‘modernisten’ zowel als moslimbroeders, werd weggevaagd.
Voor deze generatie, die ver van Tunis opgroeit, kwam er na 2011 te weinig in beweging, veel te weinig. Ze kunnen nu vrijuit spreken, dat wel, maar verder blijft het letterlijk armoe troef.
Meer dan de verworvenheden lijken de mislukkingen na 2011 een rol te hebben gespeeld: de slabakkende economie en hoge werkloosheid, de extreme ongelijkheid tussen de kuststeden en het binnenland, het gebrek aan perspectief voor jonge Tunesiërs. Natuurlijk is het geen cadeau om gesandwicht tussen Libië en Algerije naar stabiliteit en welvaart te moeten streven. Maar het oordeel van de Tunesiërs is glashelder: de politieke klasse schrok terug voor echte verandering. Zij heeft geen boodschap aan de goednieuwsshow over de Tunesische ‘voorbeelddemocratie’, die zo populair is in het Westen. Is de revolutie te zacht geweest?
Januari 2019 – Tozeur
Sinds 2015 speelt mijn leven zich af tussen Marseille en Tunis, waar ik voor twee ‘mediterrane’, maar ook heel verschillende festivals werk. In Tunis ben ik met de artiesten Selma en Sofiane Ouissi curator van Dream City, een tweejaarlijks kunstenfestival in de oude stad, de medina. Dream City is een perfecte illustratie van het adagium ‘het Noorden heeft de middelen, maar het Zuiden de goede ideeën’. Uiteraard wordt er met kleinere budgetten gewerkt dan in Frankrijk of België, maar daartegenover staan bakken energie en durf. Dat artistieke scherpte niet in tegenspraak hoeft te zijn met lokale verankering, politieke moed en sociale vooruitgang: bij L’Art Rue, de structuur van zus en broer Ouissi, hadden ze dat in 2007 al begrepen. Toen zetten zij, in reactie tegen de dictatuur van Ben Ali en zijn cultuurpausen, hun eerste projecten op poten. Vandaag zijn schaal en impact groter, maar op de principes werd geen millimeter toegegeven.
Begin januari trek ik na tien dagen werken in gemengd Belgisch-Tunesisch gezelschap voor een minivakantie naar Tozeur, een palmboomoase aan de rand van de Sahara, tegen de grens met Algerije. De plek heeft iets van het einde van de wereld: ver van alle herrie, bedrieglijk paradijselijk. Zeker als je weet dat je op een boogscheut bent van regio’s die van alle Europese landen donkerrood reisverbod krijgen. Wat veel meer indruk op me maakt dan die westerse hysterie, is de desolate rit door het binnenland. In gevaar voel ik me niet één keer: overal raak je snel aan de praat en krijg je wel iets aangeboden om te eten of drinken. Maar de taferelen zijn wel allemaal dezelfde. Of het nu is in Sidi Bouzid, waar Mohamed Bouazizi zich op 17 december 2010 in brand stak, in Kerouan of Gafsa: overal zie je trieste en kale cafés, veel jonge mannen die maar wat rondhangen, voelbare uitzichtloosheid. Wat niet wil zeggen dat je met ongeïnformeerde sukkels te maken hebt: zodra de tongen loskomen, volgen ook meteen de beenharde politieke analyses. Voor het politieke establishment in de verre hoofdstad is er geen gram sympathie, begrip of steun. Voor deze generatie, die ver van Tunis opgroeit, kwam er na 2011 te weinig in beweging, veel te weinig. Ze kunnen nu vrijuit spreken, dat wel, maar verder blijft het letterlijk armoe troef. Het is op zo’n terras in Gafsa dat een lucide twintiger me voor het eerst een variatie op een populair thema laat horen: ‘Onze Tunesische Lente liet alle echte profiteurs ongemoeid.’
Maart 2019 – Cité de la Culture, Tunis
Na er jaren in een grote boog omheen te zijn gelopen besluit ik toch eens een kijkje te nemen in de Cité de la Culture, een volslagen megalomaan prestigeproject net buiten het centrum van Tunis, zoals je het eerder in Noord-Korea zou verwachten. Een spuuglelijke infrastructuur met enorme zalen voor opera, theater, dans en cinema, waarin verder opvallend weinig voorstellingen spelen. Alle geld kroop in de bakstenen, er is nog amper een dinar over voor de artistieke programmering. Tal van gezelschappen, zoals het Ballet National de Tunis, hebben hun kantoren in de ‘cité’. De artiesten kunnen er wat repeteren en krijgen zelfs een bescheiden loon. Maar daar houdt het op: wie iets nieuws wil creëren, of iets internationaals wil programmeren, zit op droog zaad.
Er loopt een echte scheidslijn door de Tunesische culturele sector wanneer het over de Cité de la Culture gaat. Wie er deel van uitmaakt, klaagt vooral over interne schaarste. Wie er uit overtuiging buiten bleef staan, zou het liefst een bom op het wangedrocht gooien. Bijna alle Tunesische artiesten met wie ik werk, zeggen het expliciet: doen jullie met Dream City iets in de Cité, dan stappen wij meteen uit het festival. Dat heeft veel met zijn geschiedenis te maken. De Cité was oorspronkelijk een prestigeproject van dictator Ben Ali. Huidig minister van Cultuur en bedenker van de Cité Mohamed Zine El Abidine werd in 2016 teruggehaald om het project alsnog te realiseren. Nadat hij als collaborateur van het vorige regime enkele jaren door de woestijn was gegaan, keerde hij dus terug door de grote poort. Vervolgens zoog hij veel middelen weg bij kleinere structuren of artiesten. Zo werd de Cité een symbool van de politieke restauratie en van het centralistische cultuurbeleid oude stijl, dat alles wat buiten de ‘staatscultuur’ valt, genadeloos versmacht.
Minister van Transport Ben Ahmed vertelt zonder enige gêne dat hij alles aan Ben Ali te danken heeft, en dat de revolutie van 2011 alleen maar onheil en geweld heeft gebracht.
14 juli 2019 – Ambassade de France, Tunis
Waar is dat feestje: op 14 juli 2019 is het in de Tunesische hoofdstad een overbodige vraag. Wie denkt dat president Emmanuel Macron ‘la France-Afrique’ echt wil deconstrueren, begint in de opulente residentie van de Franse ambassadeur toch te twijfelen. Ik ben hier in het kielzog van Renaud Muselier, president van de Franse ‘Région Sud’ waarvan Marseille deel uitmaakt. Via die entrée krijg ik Tunis te zien vanuit een ander perspectief, wat veel vermoedens bevestigt.
In de tuin lopen tweeduizend genodigden rond. Premier Youssef Chahed is net vertrokken wanneer we met vertraging arriveren, president Béji Caïd Essebsi ligt al ongeveer op zijn doodsbed. Maar verder tekent present al wie politiek of economisch iets betekent in Tunesië, en de Franse ambassadeur Olivier Poivre d’Arvor, broer van voormalig tv-coryfee Patrick, lijkt wel een ‘ersatz-staatshoofd’. Wie zijn Tunesische geschiedenis een beetje kent, kijkt daar niet echt van op. ‘Vader van de Natie’ Habib Bourguiba, die Tunesië naar de onafhankelijkheid leidde, heeft nooit radicaal gebroken met Frankrijk. Dictator Ben Ali werd door de voormalige koloniale heerser nooit een strobreed in de weg gelegd. Franse toppolitici als Bertrand Delanoë en Frédéric Mitterrand hebben tweede verblijven in Tunesië. En al vormde Ben Ali het autoritaire maar ook verlichte Tunesië van Bourguiba om tot een politie- en schurkenstaat, het Frankrijk van Sarkozy bleef hem tot de laatste minuut verdedigen. Op 12 januari 2011, twee dagen voor de val van Ben Ali, bood minister van Buitenlandse Zaken Michèle Alliot-Marie de Tunesische politie nog de hulp van het Franse leger ‘om de veiligheidsproblemen te regelen’. Anderhalve maand later moest ze ontslag nemen, vervolgens trok Sarkozy ten strijde tegen de Libische dictator Muammar Khaddafi. Maar de achterdocht van veel Tunesiërs ten aanzien van Frankrijk blijft groot en de manier waarop ambassadeur Poivre d’Arvor de vorige jaren de kaart van premier Chahed trok, zette veel kwaad bloed. Zeker omdat die de deur openzette voor de restauratie van het ‘benalistische’ Tunesië. De benoeming van tal van ministers die kinderen van de dictatuur zijn, zoals die van Cultuur, spreekt boekdelen.
Op 16 juli ontmoet ik tijdens een déjeuner met Poivre d’Arvor en Muselier toerismeminister Trabelsi, joods Tunesiër uit Djerba, en transportminister Ben Ahmed. Vooral die laatste bakt het bruin: zonder enige gêne vertelt hij aan tafel dat hij alles aan Ben Ali te danken heeft, en dat de revolutie van 2011 alleen maar onheil en geweld heeft gebracht. Trabelsi zorgt voor de kers op de taart: ‘Alliot-Marie had haar cadeaus toch maar beter gestuurd.’ Alle Franse gezagsdragers zwijgen. Het is een beproefd procedé dat telkens faliekant afloopt: corrupte en incompetente profiteurs steunen om politieke of religieuze radicalen van de macht te houden. Het is des te verbazender, omdat het palmares van de regering-Chahed miserabel is. Het politiegeweld neemt weer toe, en de toegang tot de publieke ruimte wordt strakker gecontroleerd. Zotte bankwetten die de uitvoer van buitenlandse deviezen compleet onmogelijk maken, dreigen tal van ngo’s en de civiele samenleving te nekken. En de hele economie blijft in de handen van enkele grote families, zoals EU-ambassadeur Bergamini in juli nog aanklaagde in Le Monde. Het leverde hem banvloeken op, onder meer van zijn collega en landgenoot Poivre d’Arvor.
25 juli 2019 – ‘Béji’ sterft
Hij was een van die Tunesiërs die enkel een voornaam nodig had. De politieke loopbaan van Béji Caïd Essebsi was verweven met de geschiedenis van het onafhankelijke Tunesië: trouwe medestander van Bourguiba, consequent dissident onder Ben Ali, redder des vaderlands in 2014 toen Tunesië op de rand van een burgeroorlog stond. De moslimbroeders van ‘Ennahda’ hadden het net twee jaar alleen voor het zeggen gehad en dat was geen succes. De economie kwam haast tot stilstand, vrouwen en kunstenaars beleefden geen fijne tijd. Twee progressieve politici met presidentiële ambities, Chokri Belaïd en Mohamed Brahmi, werden vermoord. ‘Béji’ kwam in 2014 als presidentskandidaat van Nidaa Tounes, een seculaire en centristische gelegenheidspartij, in het Paleis van Carthago terecht. Hij vormde meteen een verbond met de moslimbroeders, zij kregen het parlement en belangrijke ministerposten. Tunesië was gepacificeerd, maar ook geïmmobiliseerd. Toen ‘Béji’ het aan de stok kreeg met de door hem benoemde premier Chahed, en zijn gezondheid verslechterde, ging de deur weer open voor allerlei oude krokodillen. De status quo veranderde in een restauratie. ‘Béji’ kon zelf evenmin verdacht worden van al te grote revolutionaire daadkracht. Zo saboteerde hij de werkzaamheden van de Instance de Vérité et Dignité, een soort Tunesische waarheidscommissie onder leiding van de formidabele 68-jarige mensenrechtenactiviste Sihem Bensedrine, die vorig jaar nog een eredoctoraat van de VUB/ULB kreeg. De Instance de Vérité et Dignité gaf zich tot taak ook de wandaden onder Bourguiba te onderzoeken, waarvan veelal activistische moslims het slachtoffer werden. Meer dan een brug te ver voor Beji: zijn entourage serveerde Bensedrine af als onderzeeër van de moslimbroeders, al is niets minder waar.
Desalniettemin is de begrafenis van Béji Caïd Essebsi op 27 juli een aangrijpende dag. President Macron houdt een toespraak alsof Tunesië nog steeds een Frans protectoraat is, en als ik door de straten van Tunis loop, zijn die leeg. Iedereen zit voor de televisie in de talrijke cafés. Hoe ouder de kijkers, hoe meer tranen in de ogen. ‘Mijn Tunesië, Bourguiba’s Tunesië, wordt vandaag begraven’, zo zegt een elegante heer op leeftijd me, terwijl hij aan zijn capucin nipt.
23 augustus 2019 – arrestatie Nabil Karoui
Zodra ‘Béji’ is verdwenen, gaat alles pijlsnel. De presidentsverkiezingen, voorzien voor november, worden vervroegd naar 15 september. Tientallen voelen zich geroepen, 26 mogen deelnemen aan de eerste ronde. Premier Chahed lijkt een van de kanshebbers in een bont gezelschap met twee vrouwen, onder wie Abir Moussi, fervent aanhanger van Ben Ali. Daarnaast Abdelfattah Mourou, een van de stichters van ‘Ennahda’, en vooral Nabil Karoui, succesvol zakenman en eigenaar van het populaire tv-station Nessma. Karoui verloor in 2016 zijn 20-jarige zoon en verklaart sindsdien aan al wie het horen wil dat hij alleen nog goed wil doen voor zijn land. Hij trekt rond in het vergeten zuidelijke binnenland, start projecten op of deelt gewoon geld uit. Nessma toont het allemaal live en Karoui gaat op kop in de peilingen. En dus wordt er ingegrepen, al is het niet duidelijk door wie: op 23 augustus wordt hij in ware commandostijl uit zijn auto met konvooi geplukt en gearresteerd, wegens een oude klacht voor belastingontduiking. Tunesische Berlusconi of Robin Hood: ook in culturele kringen, of onder jonge mensen, is er geen enkele consensus. Maar op 15 september komt Karoui als tweede uit de stembusslag, ook al kon hij geen campagne meer voeren. Op kop, nog een grotere verrassing: Kaïs Saïed, een zeer conservatieve jurist en grondwetspecialist, voor de doodstraf en tegen gelijke vrouwenrechten. Maar vooral: zonder middelen en zonder partij achter zich. Zelfs de Ennahda-kandidaat haalt de tweede ronde niet, en premier Chahed wordt afgetroefd. De kandidaat van de Franse ambassadeur eindigt vijfde met 7,4%.
Ik vind het prima zo: laat de civiele samenleving maar vechten voor haar verworvenheden.
16 september 2019 – the day after
Op het hoofdkwartier van Dream City lopen de reacties wijd uiteen. Er wordt gehuild, omdat er in de tweede ronde op 13 oktober tussen ‘een bandiet’ en ‘een fascist’ zal moeten worden gekozen. Er wordt gevloekt, omdat meer dan de helft van alle stemgerechtigde Tunesiërs niet ging stemmen. Ongeveer iedereen is het ermee eens dat de regering-Chahed deze ‘populistische golf’ heeft veroorzaakt. Wanneer ik ’s middags in de medina iets eet ‘Chez Slah’, ontspint er zich een discussie tussen de restauranteigenaar, fan van Saïed, omdat die de boel ‘zal opkuisen’, en een artiest van Dream City, fan van Karoui, voor hem effectief een ‘Robin Hood’ die eindelijk het zuiden van het land naar waarde schat. Over één ding zijn ze het eens: al bij al is dit een terechte uitslag, die toont dat de democratie leeft en die een cruciaal nieuw Tunesisch hoofdstuk opent. Na Bourguiba, na ‘Béji’, en na de hypocriete restauratie van Chahed. Ook definitief ‘na’ Ben Ali: de voormalige dictator sterft op 19 september op 83-jarige leeftijd in Saudi-Arabië.
Enkele dagen later, als het stof een beetje is gaan liggen, breng ik een avond door met de briljante jonge activiste Chaima Bouhlel, een Tunesische met twee Harvarddiploma’s, die opgroeide in Saudi-Arabië en vandaag Human Rights Watch Tunis leidt. ‘Ik vind dit prima’, stelt ze. ‘We zijn nog geen decennium ver in ons democratische traject en het zou een ramp zijn geweest als iemand als Chahed verkozen zou zijn geraakt. Dan zou alles ongetwijfeld weer voor vele tientallen jaren op slot zijn gegaan. Dat het maar over en weer gaat, laat de civiele samenleving maar vechten voor haar verworvenheden, of het nu een ‘fascist’ of ‘bandiet’ wordt. Verder moeten we ook een beetje relativeren. Uiteindelijk geloof ik niet dat het Tunesië van morgen in het Paleis van Carthago, of zelfs in het parlement, zal worden vormgegeven. De regionale en lokale verkiezingen van de volgende jaren zullen veel doorslaggevender zijn. Daar zullen de nieuwe, jonge en ongebonden politieke leiders opstaan.’
www.dreamcity.tn / 4 tot 13 oktober / Medina van Tunis p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier