In al zijn tolerantie begint het publieke debat bepaald onverdraagzaam te worden
Wie nog begaan is met de vraag hoe een tolerante samenleving het open debat organiseert, is stilaan toe aan een wake-upcall, vindt Walter Pauli.
Tot vorige week stond de Nederlands-Britse wetenschapper en publicist Ian Buruma bekend als een ‘publieke topintellectueel’, een man van het niveau van Timothy Garton Ash of wijlen Tony Judt. Die reputatie zorgde ervoor dat Buruma in september 2017 aangesteld werd tot hoofdredacteur van The New York Review of Books. Al in 1970 noemde Tom Wolfe dat prestigieuze blad ‘ the chief theoretical organ of Radical Chic’. Dat heeft Buruma mogen ondervinden. Vorige week, één jaar na zijn aanstelling, werd hem al de deur gewezen. Omdat hij gedaan had wat Wolfe voorspelde: Buruma was in ongenade gevallen bij the radical chic.
In al zijn tolerantie begint het publieke debat bepaald onverdraagzaam te worden.
Buruma had namelijk een themanummer gemaakt, The Fall of Men, over de #MeToo-beweging. Een van drie essays die hij publiceerde, was geschreven door Jian Ghomeshi, een Canadese dj van Brits-Iraanse afkomst. Die man was door 24 vrouwen beschuldigd van onverdraaglijk seksueel geweld. Als het beest in Ghomesi los was, begon de man zijn vrouwelijke partners – zijn prooien – te slaan, te schudden, te bijten en de keel dicht te knijpen. Hij werd gearresteerd en voor de rechtbank gebracht. Het hof sprak Ghomesi vrij van vijf aanklachten, een laatste zaak werd via een dading geregeld. Ondanks die vrijspraak stelde Ghomesi vast dat hij intussen al veroordeeld was in de media, en dat ook bleef.
Buruma vond zijn verhaal ‘een nodig correctief’ bij de #MeToo-beweging, die hij verder alle steun toezegde. Het mocht niet baten. De publicatie van de larmoyante en als irrelevant ervaren uiting van zelfmedelijden van een man die zich schandelijk had gedragen tegen vrouwen maakte ineens ook de positie van Buruma ‘onhoudbaar’. Nee, dat was niet de mening van een aantal links-feministische trollen op sociale media. Het was het weloverwogen oordeel van eminente opiniemakers in de liberale kwaliteitspers van de VS, zoals Mia Tolentino in The New Yorker en Margaret Sullivan in The Washington Post. Zij vonden Buruma meer begaan met het (kleine) leed van een schuldig bevonden man (vrijspraak doet er niet toe) dan met de diepe pijn van de seksueel belaagde vrouwen. Buruma had zich schuldig gemaakt aan het geven van een ’toondoof antwoord op #MeToo’, schreef Sullivan. Ze prees het ontslag aan als ‘een kleine overwinning waarover we blij kunnen zijn’.
Nuance lijkt niet meer van deze tijd. Had Ian Buruma een inschattingsfout gemaakt? Wellicht wel: in plaats van Ghomesi een podium te bieden, had hij hem ook kritisch kunnen laten interviewen. Maar moest hij daarom meteen opstappen? Dat lijkt het lot van zoveel verantwoordelijken die daden stellen waarvoor ze tot begin deze eeuw applaus zouden krijgen: voorbij de tegenstellingen willen kijken, het eigen publiek (in het geval van uitgevers) of de eigen achterban (in het geval van politici of leiders van sociale bewegingen) verplichten of uitnodigen om kritisch na te denken over de eigen sympathieën en meningen. Dat wordt steeds minder geapprecieerd.
In plaats van Ghomesi een podium te bieden, had hij hem ook kritisch kunnen laten interviewen. Maar moest hij daarom meteen opstappen?
Ook dat deed Buruma de das om: op de vraag of hij ook een zelfverdediging van Harvey Weinstein zou hebben gepubliceerd, antwoordde hij dat er toch een verschil was tussen een man die talloze vrouwen had verkracht en iemand die beschuldigd werd van gewelddadige seks. Dat antwoord werd door zijn critici tegen hem gebruikt: wie zo snel solidair is met een foute man, heeft werkelijk niets begrepen van het leed dat zoveel vrouwen hebben ondergaan. Het is zwart of wit. Grijs bestaat niet meer.
Het ontslag van Ian Buruma en de mechanismen die daartoe leidden, zijn een illustratie van wat er vandaag honderdvoudig gebeurt. In al zijn tolerantie begint het publieke debat in het zo vrije Westen bepaald onverdraagzaam te worden. Of het nu gaat om links tegen rechts, man tegen vrouw, culturo versus mainstream, identitair versus multiculti, vegan tegen vlees, wit tegen zwart, vrijdenkend tegen gelovig: de ander heeft opnieuw ongelijk.
Twee voorbeelden, om het af te leren. Op 9 december zal het vernieuwde Africamuseum (jawel, met een c) eindelijk opnieuw de deuren openen. Toen Albert I in 1910 het oude ‘Museum voor Belgisch Congo’ opende, diende dat de koloniale politiek van die tijd. In brede kring werd de kolonisatie toen begrepen en verdedigd als een humanitair en modern project, noodzakelijk om onze beschaving uit te dragen bij alle volkeren ter wereld. In die zin was de kolonisatie een vroege en zeer brutale vertaling van het inmiddels weer hippe inzicht dat ‘de westerse cultuur superieur is’ en ‘de verlichting een universele waarde heeft’.
Maar zal het vernieuwde museum ooit nog door iedereen ‘goed genoeg’ bevonden worden? Sommige kringen (en heus niet alleen ex-kolonialen en hun kinderen) vinden het fout om al te schuldbewust terug te kijken op de Belgische aanwezigheid in Congo. Voor anderen kan de ‘ontwitting’ niet ver genoeg gaan. Directeur Guido Gryseels gaf al aan in De Standaard hoe moeilijk het is om het evenwicht te bewaren: ‘Het debat radicaliseert. De bitterheid neemt toe. Jongeren tonen zich vaak veel militanter dan de oudere generaties. En dat militante wordt almaar militanter.’ Gryseels gaf daarbij zelfs de grenzen aan van het functioneren van blanke Belgen zoals hij: ‘De dag dat het Africamseum een zwarte directeur krijgt, zal een goede dag zijn.’
Vandaag rolt de kop van wie een middenpositie inneemt – of het nu Ian Buruma is of de paus.
De vraag is stilaan hoogst incorrect, maar ze blijft interessant: hoeveel ‘wit’ mag er nog in het Africamuseum? Uiteindelijk gaat het over kolonialisme, over een lange machtsrelatie tussen Europeanen en Afrikanen. Dat betekent met een waaier aan zwarte én witte verhalen, insteken en perspectieven. Wetenschappelijk commissaris Bambi Ceuppens heeft het woord ‘hut’ gewraakt: zij vindt het beter het kleinerende ‘hut’ te vervangen door het generalistische ‘huis’. De vraag is hoever men daarin kan, moet of mag gaan. Ongetwijfeld waren niet alle Afrikaanse huizen ‘hutten’. Maar er waren ook hutten – niet alleen in Afrika, trouwens: ook op de Limburgse heide woonden arme mensen tot begin vorige eeuw nog in hutten. Technisch zijn huizen met lemen muren, houten staketsel, aangestampte aarden vloer en strodaken wel degelijk ‘hutten’. Het gebruik van het woord ‘hut’ confronteert ons veel directer met de schrijnende armoede en te vlug vergeten ongelijkheid dan het ietwat romantische beeld dat wordt opgeroepen bij de gedachte aan de ‘huisjes’ van Bokrijk. Zou het dus niet beter zijn om méér over ‘hut’ te spreken, in plaats van minder?
Over naar een bijzondere ‘witte man’. Ook de paus kan niet meer de missionaris zijn die hij wil zijn. Franciscus is in korte tijd een tragisch figuur geworden. In 2013 begon hij zijn pontificaat met enkele historische gebaren van goodwill, onder meer tegenover homo’s. In het begin kreeg hij daar veel waardering voor. Vijf jaar later ligt Franciscus onder vuur omdat zijn standpunten steeds verder achterop liggen op de (terecht) nieuw verworven plaats van de lgbtx’s. Hoe meer Franciscus zijn best doet om de moderne samenleving de hand te reiken, hoe zwaarder hij daardoor onder vuur ligt van de extreem-conservatieve stemmen in de kerkelijke structuren en in de katholieke opinie, én hoe minder waardering hij desondanks krijgt vanuit de mainstreammedia en brede lagen van de westerse publieke opinie. ‘Seks is een geschenk van God’, zei Franciscus vorige week tegen Franse jongeren. Nooit had een paus zich in zo’n begrijpelijke taal zo positief uitgesproken over seksualiteit. Toch werd hij op sociale media afgemaakt met verwijzingen naar de talloze kerkelijke seksschandalen: ‘You are a liar and a fraud and you serve satan!’
Zo gaat dat in tijden van maagdelijk wit versus gitzwart: vandaag rolt de kop van wie een middenpositie inneemt – of het Ian Buruma is of de paus. En afhankelijk van het feit of de critici hun gelijk zoeken in naam van de joods-christelijke traditie, dan wel de idealen van de Franse Revolutie, belandt hun slachtoffer aan het kruis of op het schavot. Wat de nieuwe scherprechters bindt, is hun afkeer voor de gematigde middenpositie. Het is een hoogst cynische erfenis van de verlichting: de dood van de redelijkheid.
Café Treurenberg
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier