Honderd jaar geleden werd België al eens gesplitst
1917 was voor België een kanteljaar binnen de Eerste Wereldoorlog. In januari 1915 was de Flamenpolitik ingezet door gouverneur-generaal Moritz von Bissing. Twee jaar later draaide ze op volle toeren en volgt het tweede luik, de Wallonenpolitik.
Flamenpolitik en Wallonenpolitik worden op dezelfde manier uitgevoerd. Er gaat veel Duits geld naar propaganda in Belgische en Nederlandse kranten die gefantaseerde berichten publiceren over de Belgische regering in Le Havre en de slechte behandeling van Vlaamse soldaten. Vlaamse en Waalse politici die vanuit het buitenland protesteren tegen de Duitse maatregelen, worden verdacht gemaakt. De Duitsers krijgen daarbij de steun van de Belgicistische krant Le XXe Siècle, die alle Vlamingen afschildert als Duitse handlangers en landverraders.
Vijf procent
Vlaanderen is voor de Duitsers belangrijk omwille van zijn havens en dicht spoorwegnet. De bezetter haakt met succes in op een bestaand ongenoegen. De Vlaamse Beweging wil al decennia – via wettelijke weg – volledig onderwijs in de volkstaal, een eentalig Vlaanderen en échte toepassing van de reeds ingevoerde taalwetten. Die eisen worden gerealiseerd tijdens de bezetting. De Duitsers verplichten lager onderwijs in de volkstaal, richten Vlaamse normaalscholen op in Brussel en vernederlandsen de Gentse universiteit, ondanks het protest van kardinaal Mercier, van alle Vlaamse en Waalse parlementariërs, van de leiders van de Vlaamse Beweging en van Gentse professoren. Een kleine groep, activisten genoemd, ziet in de Duitse maatregelen de realisatie van hun jarenlange strijd voor Vlaamse rechten. Dat ze worden uitgespuwd door de Vlamingen die alle strijd opschorten tot na de oorlog – de passivisten – en door de meerderheid van de Vlamingen, is normaal, vertelt activistenkopstuk August Borms in Duitsland: ‘Negentig procent van ons volk is onbewust, van de tien andere procent is de helft tegen ons.’
(Tekst gaat verder onder de afbeelding.
Die vijf procent medestanders is bovendien verdeeld. De voorstanders van een totaal onafhankelijk Vlaanderen worden gesteund door de Duitse legertop. Degenen die een autonoom Vlaanderen binnen België willen, krijgen de steun van gouverneur-generaal Moritz von Bissing. In beide gevallen willen ze de Vlaamse kwestie op het internationale forum krijgen. Die kans wordt groter als de Amerikaanse president Woodrow Wilson het zelfbeschikkingsrecht der volkeren lanceert. Op 7 januari 1917 eisen de activisten volledige onafhankelijkheid en een eigen regering op. Zo kunnen ze de toekomst van Vlaanderen zelf verdedigen. Een maand later, op 4 februari, richten 128 activisten de Raad van Vlaanderen op. Tegenstanders herdopen die al snel in het ‘Verraad van Vlaanderen’.
Voor de activisten is die Raad een parlement met wetgevende bevoegdheid en zelfs de regering van een onafhankelijk Vlaanderen. Zelfstandig optreden kan die Raad niet: dat laat de bezetter niet toe. Die heeft de echte macht, want zonder (veel) Duits geld bestaat het activisme niet. Op 3 maart gaan zeven Raadsleden naar Berlijn om subsidies te vragen. Duitsland publiceert een foto van de leden samen met een Duits officier: de wereld mag weten dat de Vlamingen de Duitsers om hulp vragen. Het maakt de activisten nog meer gehaat. Terwijl het land wordt leeggeplunderd en arbeiders naar Duitsland worden gedeporteerd, amuseren de leden van de Raad zich in Berlijn? Het doel is bereikt voor de bezetter: bij eventuele vredesonderhandelingen kunnen de Duitsers zich opwerpen als verdedigers van de verdrukte Vlamingen. Zelfs van de Walen.
In het Duitse plan is Wallonië plotseling belangrijk geworden. Bij vredesonderhandelingen kan Wallonië, zonder de ‘Duitse’ gebieden boven de Maas en de Luikse forten, als pasmunt dienen. Het zou onder Duitse bescherming onafhankelijk worden of ingeruild voor Elzas-Lotharingen.
In Wallonië haakt de Duitse bezetter met succes in op de angst dat Vlaanderen zijn demografische meerderheid uitspeelt. Dan liever een bestuurlijke scheiding, schreef de socialistische voorman Jules Destrée al in augustus 1912 in zijn ‘Lettre au Roi’. Volgens het Waalse Congres van 1912 moeten Vlaanderen en Wallonië een eigen parlement en een eigen regering krijgen. Brussel wordt dan de hoofdstad van België. Daarin gaat de Waalse Beweging veel verder dan de Vlaamse, die helemaal geen opsplitsing van België wil. Op het ogenbik dat de Gentse universiteit vernederlandst wordt, start de Waalse journalist Franz Foulon met Duitse hulp het weekblad L’Avenir wallon waarin hij de bestuurlijke scheiding propageert. De Duitsers hebben volgens hem de oorlog gewonnen en ‘de Walen moeten de toekomst voorbereiden’. Hij wordt enthousiast gesteund door de Waalse collaboratiekranten.
In Wallonië haakt de Duitse bezetter met succes in op de angst dat Vlaanderen zijn demografische meerderheid uitspeelt. Dan liever een bestuurlijke scheiding, schreef de socialistische voorman Jules Destrée al in augustus 1912 in zijn ‘Lettre au Roi’.
Vervorming van de instellingen
Op 21 maart 1917 wordt België officieel opgesplitst: Vlaanderen en Wallonië krijgen aparte ministeries, uiteraard onder bevel van de Duitse gouverneur-generaal. Namen wordt de hoofdstad van Wallonië en Brussel wordt de Vlaamse hoofdstad. Dat is toch wat de Belgen willen volgens de Duitsers, die op de nationale feestdag de brief van Jules Destrée over de bestuurlijke scheiding op duizenden exemplaren verspreiden.
Voor de Belgische ambtenaren is de zaak niet zo duidelijk. De regering in Le Havre vaardigt op 8 april 1917 een besluitwet uit die ‘medewerking aan de vervorming van de instellingen door de vijand’ strafbaar maakt met 15 tot 20 jaar dwangarbeid. In mei laat ze clandestien weten dat de ambtenaren beter op post blijven omdat anders enkel separatisten benoemd worden. Toch geven veel ambtenaren hun ontslag, ondanks de dreigementen van de Duitsers. De nieuwe gouverneur-generaal Alexander von Falkenhausen laat Berlijn weten dat hij wel een paar van die lastpakken kan opsluiten of deporteren, maar honderden?
De splitsing is voor velen in Vlaanderen en in Wallonië de gedroomde kans om in de barre oorlogsjaren een baan als ambtenaar te krijgen en veel beter betaald te worden dan de bestaande ambtenarij. Ernest Claes die in Frankrijk werkt bij het Belgisch Comiteit van Hulpbetoon aan Vluchtelingen veroordeelt dat als ‘gemene plaatsjesjagerij’. Het doet hem denken aan ‘dertig zilverlingen’.
Ondertussen groeit het protest. In Nederland wordt op 30 april 1917 het Vlaams-Belgisch Verbond opgericht. Het is een vereniging van Vlaamse vluchtelingen onder leiding van de liberaal Julius Hoste en de christendemocraat Frans Van Cauwelaert. Zij zijn al maanden bezig om de invloed van het activisme in te dijken. Ze waarschuwen de regering in Le Havre dat de Vlamingen onder steeds grotere druk staan. Ze adviseren te beloven dat na de oorlog werk wordt gemaakt van de gelijkstelling van Walen en Vlamingen. Op 27 november maakt regeringsleider Charles de Broqueville die belofte publiekelijk. Het Verbond werkt tegelijkertijd een programma uit voor na de oorlog en de bevrijding van België. Dat zogenaamde minimumprogramma omvat de volledige gelijkheid in rechte en in feite van Walen en Vlamingen en de eentaligheid van Vlaanderen maar wijst ook alle Duitse en internationale hulp af bij de uitvoering van dat programma.
Denken over Vlaamse eisen is voor Le XXe Siècle landverraad. Vreemd want in Wallonië gebeurt op dat moment hetzelfde: Waalse politici bereiden de naoorlog voor. De liberaal Charles Magnette, stafhouder van de Luikse balie, grootmeester van het Grootoosten, laat de regering in Le Havre weten dat het afgelopen moet zijn met al die taalwetten: ‘Het kan niet dat drie miljoen Walen verder moeten leven onder het juk van vier en een half miljoen Vlamingen.’
De meeste Vlamingen weigeren de Duitse ‘gunsten’. Eentaligheid in Vlaanderen? Burgers gebruiken clandestien gedrukte Franstalige formulieren.
Dan liever aansluiting bij Frankrijk. In Parijs geeft de journalist Raymond Colleye sinds september 1916 L’Opinion wallonne uit. In de zomer van 1917 publiceert hij zijn programma: onderwijs in de eigen taal, een federaal België met eentalige regio’s en eentalige regimenten onder commando van eigen officieren. Geen wonder: het is een afspraak met dokter Frans Daels, een van de leiders van de Frontbeweging.
Streven naar zelfstandigheid
De meeste Vlamingen weigeren de Duitse ‘gunsten’. Eentaligheid in Vlaanderen? Burgers gebruiken clandestien gedrukte Franstalige formulieren. Activisten worden aangevallen en moeten politiebescherming krijgen. August Borms forceert de hele zaak: op 21 december roept de Raad van Vlaanderen de politieke zelfstandigheid van Vlaanderen uit. Dat is naar de zin van de legertop, maar von Falkenhausen wil dat niet. Hij geeft het nieuws pas op 19 januari 1918 vrij. Volgens hem ‘streeft de Raad naar de zelfstandigheid van Vlaanderen.’
In de lange oorlogsjaren groeit de ontevredenheid aan het front. De primitieve loopgraven, het slechte voedsel, alles is reden tot klachten.
De Duitse bezetter verplicht de Raad zich te ontbinden en verkiezingen uit te schrijven. Van januari tot maart 1918 mogen enkel die mensen die de Raad accepteren, kiezen door te applaudisseren. Er komen minder dan vijftigduizend mensen opdagen, overal zijn tegenbetogingen en gevechten en de Duitsers zetten de verkiezingen stop. De tweede Raad ontstaat en stelt lijsten van ‘verraders’ op. Paul van Ostaijen zet daar onder meer Ary Delen op, de vriend van de schilderbeeldhouwer Rik Wouters.
In Wallonië wordt in maart 1918 het Comité de Défense de la Wallonie opgericht als tegenhanger van de Raad. Dat comité pleit voor twee taalregio’s met een eigen regering en parlement. De leden van het comité willen onderhandelen met de Raad van Vlaanderen, maar die reageert niet. De Raad leeft totaal buiten de realiteit. In zijn kranten heeft het het over 125.000 aanhangers, over de grote successen die het boekt bij de arbeiders en krijgsgevangenen in Duitsland. Het ontwerpt zelfs grootse plannen voor een eigen Vlaams leger.
Maar als in de zomer van 1918 de oorlogskansen keren, laten de Duitsers de activisten vallen. Op 26 september 1918 wordt de Raad op Duits bevel ontbonden. Het Vlaamse archief wordt naar Duitsland gebracht, het Waalse wordt verbrand. De activisten krijgen de raad naar Duitsland of Nederland te vluchten. Na de oorlog zullen Vlaamse en Waalse activisten hun acties verdedigen: voor het heil van het volk, verleid door de macht of uit financiële noodzaak. De Vlaamse Beweging leidt enorme schade.
Hier ons bloed!
In de lange oorlogsjaren groeit de ontevredenheid aan het front. De primitieve loopgraven, het slechte voedsel, de bezorgdheid om de familie in het bezette land, waarmee geen of amper briefwisseling mogelijk is, de verveling, de minachting waarmee beroepsofficieren op dienstplichtigen en vrijwilligers neerkijken: alles is reden tot klachten. Vanaf 1915 komen allerlei initiatieven. De socialistische minister Emile Vandervelde haalt in Engeland geld op om boeken te sturen naar het front. In totaal stuurt hij 191.000 Franstalige en 39.000 Nederlandstalige boeken. Soldaten kunnen nu ook met vakantie, maar niet naar huis, zoals de Franse en Britse soldaten. Voor de Vlamingen komt daar het taalprobleem bij. Niet enkel binnen het leger, ook op vakantie waar de Fransen hen als demi-boches beschouwen.
De legerleiding werkt de Vlaamse initiatieven ook tegen. De in januari 1915 gestichte krant De Belgische Standaard kan pas na maanden wachten op toestemming aan het front verkocht worden. Le XXe Siècle, opgericht met geld van premier en minister van Oorlog Charles de Broqueville, mag wel verdeeld worden. Haar patriottische getoeter dat elke Vlaamse actie als landverraad betitelt, komt daardoor nog harder aan.
Het zijn in de eerste plaats de Vlaamse intellectuelen – artsen, aalmoezeniers, priester-brancardiers en studenten – die in het verzet gaan. Zij zijn jong en katholiek en velen komen voor het eerst in contact met ongeletterde volksmensen. Ze zoeken steun bij Marie Belpaire in De Panne en bij priester Cyriel Verschaeve in Alveringem. Belpaire is Belgicist maar steunt de Vlaamse Beweging. Verschaeve evolueert naar het activisme.
Op 6 maart 1915 klaagt aalmoezenier Victor Van Gramberen over de ‘jammerlijke toestanden in ’t leger, hoe Waalse dokters en officieren de mannen niet verstonden’. De klacht wordt publiek als volksvertegenwoordiger Frans Van Cauwelaert in een Nederlandse vluchtelingenkrant op 11 juli schrijft over het ‘hemeltergende onrecht dat onze Vlaams jongens wordt aangedaan als ze in de dood worden gevoerd door officieren die hun taal niet verstaan’. Van Cauwelaert krijgt indirect antwoord: koning Albert stuurt 1500 gulden naar de Commissie ter verzending van Boeken naar het Leger. Die staat onder leiding van Van Cauwelaert en Cyriel Buysse en stuurt 50.000 Nederlandstalige boeken naar het front. Tegelijk vraagt de koning aan de regering erop toe te zien dat de legerwet van 1913 wordt toegepast. Die voorziet dat vanaf 1914 de opleiding in beide landstalen moet zijn. Dat gebeurt niet.
Vlaamse vrijwilligers die zich in 1914 nog enthousiast voor vorst en vaderland aanmeldden, schrijven nu in hun dagboeken over de pesterijen. Franstalige officieren straffen Vlaamse soldaten omdat ze sommige bevelen niet begrijpen: ‘même les nègres au Congo comprennent ça.’ Er wordt gemopperd dat een Franstalige generaal kan worden, maar een korporaal tweetalig moet zijn. ‘En dat terwijl tachtig procent van de soldaten Vlaming zijn’, wordt er gezegd. Die 80 procent is overdreven, maar tijdens de oorlog gaan ook koning Albert en De Broqueville uit van dat cijfer. Dat aalmoezeniers dat herhalen, is logisch. Velen van hen zitten in de frontlinie bij de infanterie waar 76 procent van de soldaten Vlamingen zijn en waar ook de meeste doden vallen.
De Antwerpenaar Jean Marinis, secretaris van kardinaal Mercier, wordt de eerste hoofdaalmoezenier en schrijft voor dat de preek in het Nederlands én het Frans moet zijn. Sommige officieren negeren de instructies. Aalmoezenier Robrecht Mortier mag enkel in het Frans preken, ook bij de begrafenis van Vlaamse soldaten.
De wortel en de stok
Waalse en Vlaamse soldaten beginnen ruzie te maken over de taalkwestie en eisen eentalige regimenten met eigen officieren. De Antwerpenaar Jean Marinis, secretaris van kardinaal Mercier, wordt de eerste hoofdaalmoezenier en schrijft voor dat de preek in het Nederlands én het Frans moet zijn. Sommige officieren negeren de instructies. Aalmoezenier Robrecht Mortier mag enkel in het Frans preken, ook bij de begrafenis van Vlaamse soldaten. Op 12 november 1915 verschijnt in de Londense vluchtelingenkrant De Stem uit België een artikel van de dominicaan Jules Callewaert waarin hij de schandelijke taaltoestanden aan het front beschrijft. Het blad wordt twee maanden verboden.
Legerleiding en regering kunnen die klachten missen. Vooral de Vlaamse eisen zijn verdacht omdat activisten in het bezette land collaboreren. De regering voert een tweesporenbeleid: repressie bij elke Vlaamsgezinde eis én maatregelen om de taaltoestand te verbeteren. De Broqueville blijft bij de officieren aandringen om Nederlands te leren. Koning Albert doet zijn best om Nederlandse toespraken te houden. Op 18 januari 1916 herschikt hij de regering. De socialist Vandervelde, de Franstalige liberaal Paul Hymans en de ook al Franstalige logeman Goblet d’Alviella worden minister. Zij zijn helemaal niet gevoelig voor Vlaamse eisen, die vooral door katholieken worden geformuleerd, ook aan het front.
De eerste zes maanden van 1916 zijn uiterst rustig in de Belgische sector. Vlaamse intellectuelen onder leiding van dokter Paul Daels beginnen met Vlaamse én Waalse godsdienstige kringen om de zedenverwildering en de venerische ziekten bij soldaten tegen te gaan. Ze stichten frontblaadjes, geven les, zorgen voor ‘beschaafd’ toneel, maken een Mis- en Gebedenboek van den Vlaamschen Soldaat. De kunstenaar Joe English illustreert, kardinaal Mercier schrijft de inleiding.
In augustus 1916 stichten ze de Vereniging Heldenhulde. Die wil de Vlaamse gesneuvelden een eigen Vlaamse grafzerk geven, te betalen door de kameraden van de doden. Het wordt een door English ontworpen Keltisch kruis, met de letters AVV-VVK: Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus. Dat moet het houten zwarte soldatenkruis vervangen waarover de 19-jarige oorlogsvrijwilliger Renaat De Rudder schrijft: ‘Op ons kruis, belijdenis van ons offer, staat alles in het Frans. Mijn hart bloedt als de verachting van onze oversten op onbewaakte ogenblikken naar boven welt: Sales Flamands.’ De regering reageert met een grafzerk met de Belgische kroon en de woorden ‘Mort pour la patrie’.
Vlaamse kandidaten voor de officiersopleiding worden afgewezen. Tegelijk komen er minder Vlaamse onderofficieren. Het activisme in het bezette land versterkt het wantrouwen tegen de Vlamingen, er is geen promotie voor mogelijke landverraders. Het flamingantisme wordt hierdoor aangewakkert. Op 4 mei 1916 klaagt Marie Belpaire ‘dat de oude ultra-flamingantische strekking wakker wordt’.
Vlaamse stokerij
De studiekringen stappen langzaam over naar politieke acties. Wat later de Frontbeweging gaat heten, wordt sterk antiregering, maar wijst het activisme af. Frontbeweging en activisme staan immers loodrecht tegenover elkaar: de fronters vechten tegen de bezetter waarmee de activisten collaboreren. Toch zal een deel van hen na een tijd het activisme vergoelijken, Verschaeve speelt daarin een rol.
Niet alle soldaten zijn opgezet met die nieuwe richting: de Vlaamse eisen, hoe rechtvaardig ook, leiden tot confrontaties tussen soldaten en officieren. Aan beide kanten.
Niet alle soldaten zijn opgezet met die nieuwe richting: de Vlaamse eisen, hoe rechtvaardig ook, leiden tot confrontaties tussen soldaten en officieren. Aan beide kanten. Vlaamse soldaten bedreigen Franstalige officieren, een Waalse soldaat roept ‘Je me fous pas mal de ton ordre, sale Flamin’ tegen een Vlaamse onderofficier. Op 24 oktober 1916 wordt, ondanks het protest van zowat alle Vlaamse leiders, de Nederlandstalige universiteit in Gent geopend. De legerleiding voert de repressie op. De nieuwe militaire Veiligheidsdienst censureert frontblaadjes en eist dat elke vereniging doorgelicht wordt.
Een van de slachtoffers is het Werk der Vlaamse Oorlogsmeters. Dat is het antwoord op de sinds 1915 bestaande Marraines de Guerre, Franstalige vrouwen die brieven schrijven naar de Belgische frontsoldaten. Voor de Vlamingen helpt dat weinig en dus komt in Nederland een Nederlandstalig initiatief, geleid door Anna De Vos, de vrouw van de Vlaamse componist Emiel Hullebroeck. Zo’n initiatief is voor de Veiligheidsdienst Vlaamsgezind, onbetrouwbaar en pro-Duits. Enkel de tussenkomst van premier de Broqueville kan voorkomen dat alle post wordt tegengehouden.
Aan beide kanten verharden de posities. Op 11 februari 1917 worden alle verenigingen binnen het leger verboden. Zelfs de Franstalige Brugse arts Joseph De Cuyper schrijft over een ‘oekaze’ die de toestand enkel verergerd. De Frontbeweging gaat ondergronds, vormt een eigen bestuur, de Legervergadering, en ronselt soldaten voor protesten. Dat is niet moeilijk. Alle soldaten zijn de oorlog beu en desertie en insubordinatie nemen toe. In 1917 deserteren 5630 Belgische soldaten, bijna vijftig keer meer dan in 1916. In het Franse en Britse leger zijn muiterijen aan de orde van de dag.
(Tekst gaat verder onder de afbeelding.)
Ondertussen groeien de mythes: Vlaamse soldaten sneuvelen omdat ze de bevelen niet begrijpen. Ze brengen ongelooflijke offers, opgeklopt door de frontblaadjes. Als op 27 maart 1917 twee broers, Edward en Frans Van Raemdonck, sneuvelen, ontstaat de mythe van de opperste broederliefde: ze zouden in elkaars armen gestorven zijn.
Om alles te sussen belooft De Broqueville echte gelijkheid van Vlamingen en Walen. De Cuyper, die in zijn dagboek plotseling Nederlands schrijft, is niet onder de indruk: ‘De verklaring is goed, maar ze had vroeger moeten komen, niet onder druk van wat nu gebeurt.’ Tegelijk komt een sterke repressie, schrijft hij. Soldaten die schuldig zijn aan ‘Vlaamse stokerij’ worden naar strafkampen gestuurd, officieren worden gedegradeerd. ‘Dat versterkt enkel de beweging.’
Brief aan de koning
Op 11 juli 1917 verschijnt de eerste open brief van de Frontbeweging. De brief is gericht aan koning Albert, ‘de enige in wie we nog vertrouwen hebben’. Verder uiten ze een groot wantrouwen tegenover de militaire leiding en de regering en overlopen ze de oude eisen: eentalige regimenten en zelfbestuur voor Vlaanderen én Wallonië. Frans Daels contacteert in Parijs de wallingant Raymond Colleye die de eisen via zijn krant steunt. De repressie is hevig: iedereen die zo’n brief heeft, wordt gestraft. Tegelijk houdt De Broqueville een officieuze talentelling bij de zware artillerie. Daaruit blijkt dat maar 23 procent van de Franstalige officieren Nederlands kent. Bij de Vlamingen – die in het Frans studeren – kent 97 procent Frans.
De fronters verliezen contact met elkaar en ontdekken na 11 november hoe gehaat de activisten zijn. Maar de mythes blijven: tachtig procent Vlamingen, Vlaamse slachtoffers omdat ze de bevelen niet begrijpen, een massale Frontbeweging die meedogenloos vervolgd wordt.
Als De Broqueville bij de volgende regeringsherschikking als minister van Oorlog vervangen wordt door generaal Armand De Ceuninck, neemt de repressie toe en het verzet ook. Overal worden leuzen gekalkt: ‘Hier ons bloed, wanneer ons recht’ of ‘Vlaamse officieren’. Zogenaamde ‘vliegtochten’ lokken honderden soldaten die door de straten hollen, de Vlaamse Leeuw zingen en weer verdwijnen. Aalmoezeniers worden van het front weggestuurd, wat alweer verzet uitlokt. Hoofdaalmoezenier Marinis verbiedt geestelijken zich nog met de Vlaamse Beweging te bemoeien. De regering belooft nog maar eens de taalwet streng toe te passen, maar er komen geen sancties voor officieren die enkel Frans spreken.
Een nieuwe ‘open brief’ toont aan dat de eisen verharden: de activisten mogen niet gestraft worden, België moet een federale staat worden en de Gentse universiteit blijft Nederlandstalig. Ondertekend door tweehonderd Vlaamse katholieken die ‘spreken in naam van 50.000 soldaten’. Daarmee overschat de Frontbeweging haar aanhang: hoogstens 5000 soldaten zijn echt betrokken.
De regering in Le Havre ziet het eenvoudig. Nu vanuit Franstalig België de dreiging komt om Wallonië bij Frankrijk aan te hechten als de gelijkheid in rechte en in feite realiteit wordt, is het beter niet toe te geven aan de Vlaamse eisen. Dat maakt de Franstaligen boos. Als in de nacht van 9 op 10 februari 1918 heldenzerkjes worden beschadigd, gaat een geloei van verontwaardiging op. De geradicaliseerde basis onder leiding van Verschaeve zet de Legervergadering onder druk. Sommigen dreigen met een staatsgreep nà de oorlog.
Op 21 maart beginnen de Duitsers met een enorm offensief, dat duurt tot 29 april. De nacht erna lopen zeven Vlaamse soldaten over naar de Duitsers. Ze moeten contact maken met gematigde activisten, maar worden als ‘sublieme deserteurs’ een propagandainstrument voor de Duitsers. Op 8 augustus begint het eindoffensief. De fronters verliezen contact met elkaar en ontdekken na 11 november hoe gehaat de activisten zijn. Maar de mythes blijven: tachtig procent Vlamingen, Vlaamse slachtoffers omdat ze de bevelen niet begrijpen, een massale Frontbeweging die meedogenloos vervolgd wordt. De ideologie voor een strijdend flamingantisme ligt klaar.
1917, toen de Groote Oorlog een Wereldoorlog werd
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier