Ludo De Witte
‘De waarschuwingen van Hannah Arendt over militarisering, etnische zuivering en de gevaren van een exclusief Joodse staat zijn vandaag pijnlijk actueel’
‘Het werk van de Duits-Joodse filosofe Hannah Arendt herinnert ons eraan dat veiligheid voor een volk nooit gebouwd kan worden op de onderdrukking van andere volkeren’, schrijft socioloog Ludo De Witte.
In het intellectuele discours neemt de Duits-Joodse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) een prominente plaats in. Nogal wat auteurs hebben artikels of essays over politieke vraagstukken op hun naam met een verwijzing naar Arendt.
Veel heeft te maken met de opkomst van uiterst rechts in de afgelopen decennia: als auteur van werk over totalitarisme levert ze inspiratie voor het begrijpen van xenofobe, racistische, rechts-populistische en neofascistische stromingen.
Toch blijft een essentieel aspect van haar denken onderbelicht: haar scherpe kritiek op het zionisme. Uit een analyse van de Vlaamse pers blijkt dat er de afgelopen dertig jaar slechts vier artikelen verschenen over dat thema.
Nochtans zijn haar waarschuwingen over militarisering, etnische zuivering en de gevaren van een exclusief Joodse staat vandaag pijnlijk actueel. Haar stem herontdekken is essentieel om het Israëlisch-Palestijnse conflict beter te begrijpen.
Arendts breuk met het zionisme
Arendt, zelf een Jodin op de vlucht uit nazi-Duitsland, steunde aanvankelijk het zionistische ideaal van een ‘Joods Nationaal Huis’ in Palestina. Tussen 1935 en 1938 werkte ze voor een organisatie die Joodse kinderen naar Palestina bracht. Haar visie verschilde echter fundamenteel van die van de zionisten die een Joodse staat nastreefden: ze pleitte voor een gedeelde samenleving, met gelijke rechten voor Joden en Arabieren, wars van etnische suprematie.
In 1944, toen zionisten openlijk een Joodse staat in geheel Palestina eisten, distantieerde Arendt zich van dit etnocentrisch zionisme. In haar essay ‘Heroverweging van het zionisme’ schreef ze: ‘De Arabieren wordt de keuze gelaten tussen vrijwillige emigratie of tweederangs burgerschap. (…) Het is een doodsklap voor Joodse groeperingen in Palestina die onvermoeibaar voor de noodzaak van een vergelijk tussen de Arabische en de Joodse bevolking hebben geijverd.’
Volgens Arendt zou de gewelddadige stichting van een Joodse staat ‘een onoplosbaar tragisch conflict’ scheppen. Ze vond het ‘naïef’ te denken dat dit zou zorgen voor ‘een duurzame oplossing’, want ‘het is simpelweg bespottelijk om te geloven dat verdere opdeling van zo’n klein gebied (…) het conflict van twee volken kan oplossen’.
‘Hannah Arendt toont ons dat loyaliteit aan het Joodse volk niet hoeft te betekenen dat men het zionistische project moet steunen.’
Ze wees erop dat de afhankelijkheid van een Joodse staat voor zijn overleving van een imperiale macht de antagonismen met de Arabische volkeren zou oppoken: ‘Nationalisme is erg genoeg als het op niets anders vertrouwt dan op de primitieve kracht van de natie. Nationalisme dat noodzakelijkerwijs en openlijk afhankelijk is van de kracht van een vreemde natie is beslist erger.’ Joden zullen ‘genoodzaakt en bereid zijn om iedere macht in het Middellandse Zeegebied te aanvaarden die hun voortbestaan kan garanderen’.
Het zal ertoe leiden dat zionisten als ‘werktuigen’ en ‘agenten van vreemde en vijandelijke belangen’ zullen lijken… Met de affaire-Dreyfus, de pogroms, de antisemitische agitatie en de nazistische oorlog tegen de Joden in de eerste helft van de 20ste eeuw voor ogen, was haar conclusie bedoeld als een mokerslag voor het ‘statelijk’ zionisme: ‘Joden die hun eigen geschiedenis kennen, zouden zich ervan bewust moeten zijn dat een dergelijke toestand onvermijdelijk zal leiden tot een nieuwe golf van Jodenhaat.’
Waarschuwingen voor militarisme en etnische zuivering
In mei 1948, toen het zionistische Jewish Agency eenzijdig de stichting van de Joodse staat had uitgeroepen, maar de uitkomst van de gevechten nog niet duidelijk was, schreef Arendt een essay waarin urgentie en wanhoop doorklinkt. Onder de titel ‘Redding van het Joodse thuisland’ voorzag ze met verbazingwekkende nauwkeurigheid de gevaren van een Joodse staat die zou vervallen tot militarisme. Ze waarschuwde dat Israël zou verworden tot ‘een kleine krijgersstaat’, vergelijkbaar met het oude Sparta, waar cultuur en democratie zouden wijken voor militaire logica.
‘De “zegevierende Joden” zouden gaan leven in een land dat omringd wordt door een geheel vijandige Arabische bevolking, in isolement binnen de grenzen die voortdurend bedreigd worden, zo zeer in beslag genomen door fysieke zelfverdediging dat alle andere belangen en activiteiten er zouden verdrinken. (…) Politiek denken zou zich concentreren op militaire strategie; economische ontwikkeling zou enkel en alleen worden bepaald door oorlogsbehoeften.’ De laatste zin van haar essay klinkt als een noodkreet: ‘Het is nog niet te laat.’
Zionisme en antisemitisme
Arendt bekritiseerde het zionistische idee dat Joden alleen veilig zouden zijn in een eigen staat. Ze citeerde Theodor Herzl, de grondlegger van het moderne zionisme: ‘Een natie is een groep mensen die door een gemeenschappelijke vijand bijeengehouden wordt.’ Arendt merkte op: ‘Veel zionisten waren ervan overtuigd dat zij Joden waren dankzij de vijanden van het Joodse volk. (…) Hieruit trokken deze zionisten de conclusie dat het Joodse volk zonder antisemitisme in de landen van de diaspora niet overleefd zou hebben en waren zij tegen iedere poging om antisemitisme op grote schaal te vernietigen.’
‘In het Westen wordt Israël vaak gezien als een bastion van democratie in het Midden-Oosten, en kritiek wordt al snel bestempeld als antisemitisch.’
Ze citeert dan opnieuw Herzl, die stelde dat antisemieten ‘onze meest betrouwbare vrienden, en de antisemitische landen onze bondgenoten zullen zijn.’ In dat verband verwijst ze naar het feit dat ‘de Zionistische Organisatie zich verlaagde tot de schandelijke positie van zich aan te sluiten bij het deel van de Joden dat bereidwillig onderhandelde met zijn vijand’.
Ze doelde daarmee op de Ha’avara-overeenkomst tussen de Zionistische Organisatie en nazi-Duitsland (1933), waarbij de emigratie van Duitse Joden naar Palestina werd vergemakkelijkt in ruil voor steun aan de Duitse economie. Zo werd van de boycot van Duitsland ‘een aanfluiting gemaakt’.
De morele catastrofe van 1948
Arendt veroordeelde de zionistische terreur waarmee de Joodse staat werd gevestigd. Ze sprak haar afschuw uit voor de slachtpartij onder Palestijnse mannen, vrouwen en kinderen die milities op 9 april 1948 in het Arabische dorp Deir Yassin hadden aangericht. In 1948 ondertekende ze met een reeks andere personaliteiten, waaronder Albert Einstein, een opiniestuk in The New York Times (2/12/1948) waarin ze de Vrijheidsbeweging (Cherutpartij) van Menachem Begin (van 1977 tot 1983 premier van Israël) een partij noemt ‘die in organisatie, methodieken, politieke filosofie en sociale aantrekkingskracht sterke verwantschap vertoont met de nazipartij en met fascistische partijen.’
Arendt verwierp in ongemeen krachtige bewoordingen de staat die niet-Joden waar ook ter wereld, te beginnen met de Arabische medebewoners van Palestina, aanzag als een vijand van alle Joden: ‘Die houding is zonneklaar plat, racistisch chauvinisme en het is al even duidelijk dat deze scheiding tussen Joden en alle andere volken, die als vijanden geclassificeerd moeten worden, niet verschilt van andere Herrenras-theorieën (ook al stellen de aanhangers van het Joodse ‘Herrenras’ zich niet ten doel te veroveren maar zelfmoord te plegen).’ De massale verdrijving van Palestijnen noemde ze ‘een morele catastrofe’. Ze bekritiseerde de Israëlische regering omdat die humanitaire overwegingen negeerde en waarschuwde dat de vluchtelingen een blijvend conflict zouden voeden.
Arendts erfenis
Arendts analyses zijn verrassend profetisch. Haar waarschuwingen over militarisering, etnische zuivering en de afhankelijkheid van een imperialistische macht zijn bewaarheid in het moderne Israël. Het land is uitgegroeid tot een gemilitariseerde etnostaat, met steeds weerkerende oorlogen in en buiten Palestina. Haar werk herinnert ons eraan dat veiligheid voor een volk nooit gebouwd kan worden op de onderdrukking van andere volkeren.
Toch krijgt haar kritiek op het zionisme amper aandacht. In het Westen wordt Israël vaak gezien als een bastion van democratie in het Midden-Oosten, en kritiek wordt al snel bestempeld als antisemitisch. Arendt, een dwarse Joodse denker die stelde dat ‘Onrecht begaan door mijn eigen volk mij dieper treft dan onrecht begaan door andere volkeren’, toont ons evenwel dat loyaliteit aan het Joodse volk niet hoeft te betekenen dat men het zionistische project moet steunen.
(*) Auteur van o.m. De moord op Lumumba en Moord in Burundi. De essays ‘Heroverweging van het zionisme’ en ‘Redding van het Joodse thuisland’ zijn opgenomen in Hannah Arendt, De Joodse essays, Uitg. Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2008.
Israëlisch-Palestijns conflict
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier