Getuigenis aanslag Brussel: ‘Ik. Ben. Niet. Dood!’
Tatiana Dronjak zat in het metrostel dat stilstond in Maalbeek. Ze vertelt in haar eigen woorden wat ze meemaakte.
Een flits, een schok, een zware ontploffing. Ik hoor de mensen schreeuwen. “Help! Help!” Maar shit… Dat is mijn stem ! Is dat mijn stem !
Het licht is woestijngeel, het stof en de snijdende rook maken alles grijs en hier en daar zie je een toets rood. Mensen bloeden. Overal liggen brokstukken. De knal slingert ons naar voren. Ik voel iets tegen mijn hoofd botsen. Het hoofd van mijn buur ? Een stuk van de ruit die aan diggelen ligt? Een vliegend brokstuk? Ik was naar een vriend aan het schrijven over Zaventem, ik was moedeloos en had pijn aan mijn België.
Brussel is de stad van mijn hart geworden. Hier zijn er parken, comedy clubs, bioscopen, musea, bars, overal duizenden bieren, kerken, moskeeën. Het is een nonchalante en soms vuile stad, soms wat “bobo”. Maar geen stad van ontploffingen, geen stad van aanslagen, geen stad waar mensen met bommen vermoord worden.
‘Ik. Ben. Niet. Dood!’
Deze morgen was ik wat laat naar het werk vertrokken, zoals gewoonlijk ging ik twintig minuten te laat zijn. Ik had een chocoladekoek en vers fruitsap gekocht in metrostation Merode. Ik was van plan op het werk te ontbijten. Ik dwaalde wat Facebook en zag wat er gebeurd was in Zaventem. Dat deed me iets. Ik stuurde een bericht naar een collega die van daar komt om te vragen of het ging. Voor hem wel. Er kwam een plaats vrij en ik ben gaan zitten. We zijn in Schuman. Volgende stop: terror city, maar dat weet ik nog niet.
We zijn in Maalbeek, de metro vertrekt weer…
Dan is er de knal en chaos. Ruiten worden weggeblazen, deuren losgerukt, mensen vallen en we komen in de hel terecht. Ik heb enkele seconden nodig om te beseffen wat er gebeurt. Terwijl ik bekom, is de helft van de mensen al aan het wegvluchten. Het rationele in me zegt dat we tegen een andere metro gebotst zijn maar voortdurend komt het woord aanslag in me op.
Ik sta recht, duw de half afgerukte deur open en vlucht. We stonden nog aan het perron, de metro hangt scheef. Iedereen roept, ik hoest, ik probeer te ademen maar de rook en de weerzinwekkende geur van verbrand plastiek knijpen mijn keel dicht. Hoe kunnen de lichten nog werken?
We rennen allemaal naar links. We zijn vlakbij de roltrap die niet werkt. De mensen lopen naar boven en ik zak door een trap die het onder mij begeeft. Ik snak naar adem! Een vrouw neemt me bij de arm en helpt me naar boven voor ik vertrappeld word. Ik kijk naar boven en zie mensen schreeuwen en uitglijden. De poortjes zijn open. Ik neem mijn GSM om mijn vriend te bellen en ik zie bebloede, strompelende, verwarde, gepanikeerde en verbrande mensen.
We gaan naar buiten en mensen beginnen te hulpdiensten te bellen. Een man, een hulpverlener die daar in de buur werkt, probeert het verkeer onder controle te krijgen en raast tegen de hulpdiensten en de politie die er nog niet zijn. Een vrouwtje naast mij heeft haar schoen verloren. Ze heeft een bloedvlek op haar gericht. Ze wil haar man bellen maar ze kan zich zijn nummer niet herinneren. Een jonge zwarte vrouw is verbrand aan haar gezicht en schiet in paniek. Een oude man heeft een wonde tot op het bot aan zijn been. Hij schreeuwt dat we alle Arabieren moeten buitengooien. De angst maakt ons gek.
Ik ben niet gewond, ik ben enkel geterroriseerd. Ik kan niet stoppen met huilen
Wat verder zie ik een man met een bebloed gezicht. Zijn haar is verbrand, en hij heeft een zeer diepe wond aan het achterhoofd. Ik geef mijn sjaal aan een vrouw en ze wikkelt hem rond zijn hoofd om het bloed te stelpen. Ik hoest onophoudelijk en heb de smaak van de ontploffing in de keel.
De veiligheidsdiensten komen eindelijk toe. Ziekenwagens, politie en gewapende agenten met bivakmutsen. Ik heb daar niets te zoeken, ik kan niet helpen en het bloed op mijn vest is niet het mijne. Ik ben niet gewond, ik ben enkel geterroriseerd. Ik kan niet stoppen met huilen. Ik voel me volledig verloren. Mijn vriend komt eindelijk toe en we gaan naar huis.
In de douche vind ik stukken plastiek en metaal in mijn haar, het water is zwart. Alles stinkt naar verbrand. Ik heb enkele schaafwondes, maar ben niet dood. Ik. Ben. Niet. Dood!
Ik heb alleen geluk gehad. Ik had de laatste wagon kunnen nemen waar alles ontploft is. Ik had enkel nog een samenraapsel van verbrand vlees kunnen zijn, maar ik ben er heelhuids vanaf gekomen.
Toch ben ik gewond. Mentaal.
Ik zal nooit dingen op een hoop gooien en voorbarige conclusies trekken. Ik wil niemand terug naar zijn land sturen. Degene die me vanmorgen probeerde doden en de passagiers van de Brusselse metro vermoordde heeft geen nationaliteit of godsdienst. Hij vertegenwoordigt enkel wreedheid en waanzin.
Hij is in zijn opzet geslaagd. Ik ben bang. Ik huil. Vandaag riep mijn wereld van angst en pijn. Brussel lijdt en we zijn gewond, we zijn geschokt, we zijn dood maar we zullen geen instrument zijn van racistische propaganda. Ik ben geen instrument, ik ben een overlevende. En zelfs nu ik de dood van dichtbij gezien heb zal ik me niet laten doen. Ik heb geen wapens, ik doe niet aan politiek, ik ben niemand. Nadat gekken me als een cijfer beschouwden, zal ik niet als een cijfer gebruikt worden door andere gekken.
Tatiana Dronjak
Aanslagen Brussel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier