Gaat het Duitse model ons redden?
Minister van Werk Kris Peeters wil tegen 2025 slechts drie procent werkloosheid. Hij doet dit naar eigen zeggen naar voorbeeld van het Duitse model, waar ze al langer bezig zijn met concrete maatregelen om dit streefdoel te bereiken. De vraag is enkel of het Duitse model wel zo goed functioneert als op het eerste gezicht lijkt.
Minister van Werk Kris Peeters kwam vorige week met de ambitie om iedereen in België aan het werk te krijgen tegen 2025. Dat betekent in de praktijk een werkloosheidsgraad van 3%. Om dit doel te bereiken, is er nog wel wat werk aan de winkel. Peeters zoekt de mosterd bij het Duitse model, dat al langer bezig is om de werkloosheid terug te dringen. Vaak wordt naar onze Oostburen gekeken als voorbeeld van hoe de economie zou moeten draaien. Maar gaat alles werkelijk zo goed bij onze Oosterburen?
Werkzaamheidsgraad of werkloosheidsgraad?
In Duitsland bedraagt de werkloosheidgraad volgens de laatste cijfers van de OESO momenteel 3,9%, waarmee ze even goed doet als in 1990, toen het land herenigd werd. In België bedraagt die daarentegen 7,2.
Het is echter geen goed idee om aan de hand van de werkloosheidscijfers te beoordelen of een land al dan niet ‘goed bezig’ is, beargumenteerde Paul de Grauwe anderhalve maand geleden in De Morgen. ‘Werkloosheidsstatistieken geven niet weer dat mensen zich, ontmoedigd, uit de arbeidsmarkt hebben teruggetrokken en geen werkloosheidsuitkeringen krijgen’, schreef hij. Werkloosheidscijfers kunnen dus een vertekend beeld geven. In theorie kan de werkloosheidsgraad 3% bedragen terwijl 15% van 20-64-jarigen niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt.
Dan is het beter om de blik te richten op de werkzaamheidsgraad, die een betrouwbaarder instrument is om de prestaties van verschillende entiteiten met elkaar te vergelijken. Die maatstaf werkt met voltijdse equivalenten, wat wil zeggen dat het omrekent hoeveel mensen er voltijds aan de slag zijn. Twee personen die dus 50% van de tijd werken worden omgerekend tot een voltijds equivalent.
Deze werkzaamheidsgraad bedraagt in België 67,7 % volgens cijfers van Steunpuntwerk Vlaanderen. Daarmee doet België het een stuk minder dan in Duitsland waar 78% volledig arbeidsparticipatief is. Duitsland behaalt daarmee het op een na beste rapport in de Europese Unie, na Zweden. Bovendien kon Berlijn dit jaar rekenen op een begrotingsoverschot van maar liefst 17 miljard Euro, waarmee belastingverlagingen werden gefinancierd.
Armoederisico voor werkenden verdubbelt
Drie mini-jobs? Dan had je maar beter moeten studeren
Secretaris-Generaal Peter Tauber (CDU)
Toch loopt in Duitsland niet alles van een leien dakje. Uit recent onderzoek van het Economisch en Sociaalwetenschappelijk instituut van de Hans-Böckler Stichting blijkt dat momenteel ongeveer vier miljoen van de Duitsers die meer dan zes maanden per jaar werken een armoederisico lopen. Duitsland doet het daarmee in Europees opzicht gemiddeld, maar dit aantal is sinds 2004 wel verdubbeld. Duitsland is in dit opzicht de sterkste stijger van heel Europese Unie.
Secretaris-Generaal van de Christendemocratische CDU Peter Tauber kwam vorige week in het oog van de storm te staan nadat hij tweette dat ‘volledige tewerkstelling belangrijker is dan rechtvaardigheid’. Wanneer iemand daar op reageerde of dat betekende dat die dan maar drie mini-jobs moest doen, reageerde Tauber dat ‘die maar beter had moeten studeren.’
In België bestaat dit risico maar voor een kleine vijf procent van de werkende bevolking, een aandeel dat sinds 2004 toch ook met 15% is toegenomen. Maar België presteert in Europees opzicht wel een stuk beter dan het Europese gemiddelde, al zijn er tal van landen in de Europese Unie die er zijn in geslaagd om het aandeel van werkende mensen die een armoederisico lopen te verminderen.
Werken onder het minimumloon
Hoewel Duitsland in 2015 een minimumloon goedkeurde, dat gestandaariseerd ongeveer even hoog is als het Belgische, geldt er in bepaalde sectoren nog steeds een systeem van wat men een Niedriglohn noemt.
In Duitsland werken nog steeds 750.000 mensen in de land- en tuinbouwsector aan €8,60 bruto per uur. Het minimumloon bedraagt €8,84.
Dat is een brutobedrag dat je per uur ontvangt, maar waarmee je nog steeds in bestaansonzekerheid leeft. Er zijn nog steeds 750.000 mensen actief in de land- en tuinbouw die momenteel werken aan 8,60 euro bruto per uur, wat nog steeds onder het minimumloon van €8,84 ligt.
In 2014 werkte nog maar liefst een op vijf van de Duitsers aan zo’n Niedriglohn.Ondanks de economische groei van de afgelopen jaren, ligt het reëel inkomen van de gemiddelde verdieners in Duitsland lager dan in 1999.
Groeiende inkomensongelijkheid
Nog opvallender is de toename van de inkomensongelijkheid. De rijkste tien procent van het land heeft in dezelfde tijdsspanne haar inkomen met 17% zien stijgen terwijl de armste groep dat zag dalen met 14%. Deze kloof is in vijftien jaar met maar liefst een derde groter geworden. Momenteel werkt ongeveer een op de vijf Duitsers aan minder dan tien euro bruto per uur, wat natuurlijk politieke beslissingen zijn.
Bovendien zorgt het Duitse belastingstelsel niet voor de nodige herverdeling van de welvaart, zo blijkt uit een recent rapport van het Duits instituut voor Economisch Onderzoek(DIW). De tien procent met de hoogste inkomens betalen ongeveer 25% van het bruto-inkomen aan belastingen, in tegenstelling tot het laagste deciel dat slechts 0,2% bedraagt. Op zich een logisch percentage, aangezien het inkomen van die laatste groep zo laag ligt, dat er nauwelijks nog iets op te belasten valt.
Regressieve indirecte belastingen
Als het daarentegen op indirecte belastingen aankomt, zoals meerwaarde- en energiebelasting, betaalt het hoogste deciel slechts 6% van het bruto-inkomen aan deze taksen. En dat in tegenstelling tot het laagste deciel van de inkomens, dat een vierde van haar inkomen aan indirecte belastingen betaalt. Een logisch gevolg van de forfaitaire belastingtarieven die voor lagere inkomens een grotere hap uit het kleinere budget betekenen.
Dat maakt dat het ogenschijnlijk progressieve belastingstelsel door de ongelijke indirecte belastingen terug afvlakt. Het huidig systeem van de indirecte belastingen halveert namelijk het herverdelingseffect van de progressieve directe belastingen en de sociale bijdragen.
Nu zijn de indirecte belastingen in België ook regressief, zo blijkt uit het jaarboek armoede en uitsluiting van 2009 en de ‘Staat van de Welvaartstaat’ van Bea Cantillon uit 2016. Dat wil niet zeggen dat het Duitse model een strevenswaardig doel biedt. De regressiviteit van de indirecte belastingen ligt immers een pak hoger bij onze oosterburen dan in België.
Enorme vermogensongelijkheid
Hoewel Duitsland zich nog in het betere middenveld bevindt wat de belastingen op inkomen betreft, is het een pak erger gesteld met de ongelijkheid van de vermogens. Volgens een studie van de DIW bezit de rijkste tien procent van de Duitse bevolking tot 74% van het totale vermogen.
Duitsland is een enorm rijk land, maar dat geld concentreert zich slechts bij enkelingen. Het is op basis van privaatvermogen het meest ongelijke land in de Eurozone. Volgens de Gini-index heeft 74% van de Duitse huishoudens minder dan het gemiddelde huishouden.
Ondanks haar erg lage werkloosheidsgraad en haar hoge werkzaamheidsgraad kent Duitsland dus best wat problemen.Het feit dat het een hogere werkzaamheidsgraad en een lage werkloosheid heeft, neemt dus niet weg dat het zaligmakend is voor de samenleving in haar geheel. Het uiteindelijke doel van de economie is dat het welvaart en welzijn brengt. De Duitse casus maakt duidelijk dat Duitsland hier ondanks lage werkloosheidscijfers toch niet altijd even goed in slaagt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier