Front National: waarom het FN ondanks zijn nederlaag populairder is dan ooit
Ook al leed Marine Le Pen een stevige nederlaag in de beslissende ronde van de Franse presidentsverkiezingen, haar Front National is populairder en sterker dan ooit. Het fenomeen doet zich ook voor in Nederland en België: extreemrechts sluit aan bij de mainstream – of probeert dat toch.
Vlaams Belangers als Filip Dewinter of wijlen Karel Dillen hadden in hun hoogdagen alleen maar kunnen dromen van de ontvangst die Toekomst in eigen handen: opstand tegen de elites te beurt is gevallen, het nieuwe boek van Vlaams Belang-voorzitter Tom Van Grieken. Het Laatste Nieuws las er ‘verrassende ideeën’ in. De Standaard merkte op: ‘Het programma blijft radicaal, maar toch gaat Van Grieken met zijn taalgebruik nooit uit de bocht.’ Knack-columnist Jonathan Holslag schreef het voorwoord. En in De Morgen kreeg de voorzitter een uitgebreid weekendinterview: ‘Zet dat maar in de kop: Tom Van Grieken heeft gelijk’, grapte hij. Het wérd ook de kop. Zo welwillend is geen Vlaams Belanger al behandeld in dit land. Tenzij misschien Marie-Rose Morel, maar dan tijdens haar gevecht tegen kanker en na haar dood.
Ook in de buurlanden zit extreemrechts in de lift. In Nederland is het nog altijd een open vraag of PVV-voorzitter Geert Wilders dan wel premier Rutte de belangrijkste politicus is. In Frankrijk heeft Front National-kopstuk Marine Le Pen, ondanks haar verlies, de presidentsverkiezingen bepaald. Zij daagde het politieke systeem uit en zette het onder druk. Vooral als reactie op de dreiging die van haar uitging is Emmanuel Macron in de race gestapt, als ultieme behoeder van het staatsbelang. Zag de Franse goegemeente haar vader Jean-Marie nog als een gevaar voor de democratie, dan is dat met Marine haast verleden tijd. Door haar permanente aanwezigheid op televisie en in de politieke debatten hoort ze als het ware bij de club. De radicaallinkse Jean-Luc Mélenchon weigerde zijn achterban het consigne te geven om in de tweede ronde op de meer gematigde Macron te stemmen: de afkeer voor het politieke centrum is bij de radicale linkerzijde zelfs groter dan hun angst voor extreemrechts. En de praktische afwegingen voor de nakende parlementsverkiezingen primeren ook op de bezorgdheid voor de democratie an sich.
In het gevecht van extreemrechts tegen het mondiale kapitalisme, de ‘asociale’ EU, de euro en de vrijhandel weerklinken telkens weer klassieke vakbondseisen
Rechts levensgevoel
De eerste moderne wegbereider is de Nederlander Pim Fortuyn. Fortuyn maakt naam met het boek Tegen de islamisering van onze cultuur, dat in 1997 verschijnt. Daarin viseert hij niet de gastarbeider, zoals klassiek extreemrechts altijd heeft gedaan, maar ontwikkelt hij een these die gemeengoed zal worden in de brede rechterzijde: het is de islam die haaks staat op de westerse cultuur. Fortuyn noemt de islam ‘achterlijk’ en beweert onomwonden dat Nederland ‘vol’ is. Hij blijkt te zeggen wat een aanzienlijk deel van de bevolking denkt, en wordt mateloos populair. Vandaar ook dat een enkel Nederlands medium erover piekert om hem wegens vermeend racisme in de ban te slaan. Nadat de linkse activist Volkert van der Graaf hem in mei 2002 heeft vermoord, wordt Fortuyn in eigen land ongeveer heilig verklaard. Sindsdien is ook zijn ideeëngoed als het ware onderdeel geworden van het nationale patrimonium.
Ex-VVD’er Geert Wilders neemt de fakkel over. Hij zegt dat hij hoofddoekjes ‘rauw lust’, en ruit zijn achterban op: ‘Meer of minder Marokkanen?’ Hij wordt beschuldigd van én veroordeeld voor racisme. Maar dat glijdt van hem af, als water van een eend. Wilders weet welke grenzen hij kan overschrijden en welke niet. Tegen moskeeën, Marokkanen en sinds kort ook tegen Turken is véél veroorloofd. Tegelijk heeft Wilders geen heimwee naar het Derde Rijk. Integendeel, als goede Hollander is hij gehecht aan goede relaties met de Joodse gemeenschap en met Israël – nog een reden om tégen de Arabieren te zijn. Ogenschijnlijk is er dus niets ‘fout’ aan Wilders.
Ook Marine Le Pen zet zich noodgedwongen af tegen haar vader Jean-Marie. Le Pen senior heeft als jongeman de Tweede Wereldoorlog meegemaakt. Zoals veel van zijn extreemrechtse generatiegenoten dweept hij met het collaborerende Vichy-regime, geleid door de oude maarschalk Philippe Pétain. In interviews vertelt Marine Le Pen hoe ze als meisje last kreeg met haar vader omdat zij als enige in de familie weigerde de traditionele Vichy-gezangen aan te heffen ter nagedachtenis aan Pétain: ‘Maréchal, nous voilà!’ Le Pen junior noemt de Holocaust ‘het summum van barbaarsheid’.
Tegelijk zit haar partij nog vol lieden die net zo denken als haar vader. Dat is vorige maand pijnlijk duidelijk geworden, toen Marine Le Pen het voorzitterschap van het Front National tijdelijk afstond aan Jean-François Jalkh, maar hem al na een paar dagen aan de kant moest schuiven: Jalkh zelf heeft meermaals zijn twijfels geuit over de historiciteit van de Holocaust. Vandaar de titel van een begin dit jaar verschenen biografie: La vraie Marine Le Pen: une bobo chez les fachos.
Ook bij Vlaams Belang worden oude waarheden vandaag anders uitgelegd dan vroeger. Voor Karel Dillen was ‘elite’ nog een nobel woord. Vandaag oreert zijn verre opvolger Tom Van Grieken: ‘De kloof tussen het volk en de elite was nog nooit zo groot’ – hij staat vanzelfsprekend aan de kant van het volk. Terwijl hij vecht tegen de ‘banksters’ (een samentrekking van ‘bankiers’ en ‘gangsters’) haalt Marine Le Pen uit naar de Rothschild-bank, de oud-werkgever van Emmanuel Macron. Macron verklaart dat hij links noch rechts is en voor het algemeen belang gaat. Dat verschilt niet veel van een klassieker uit Jean-Marie Le Pens politieke loopbaan: ‘Ni droite, ni gauche: francais!’ – we zijn niet rechts, niet links maar Frans.
De presidentiële verkiezingscampagne was bijna een illustratie van die stelling. Marine Le Pen koos als leuze ‘Choisir la France’, Emmanuel Macron voor ‘Ensemble, la France!’. Maar of je nu de ene kandidaat zag of de andere, het beeld op tv was haast gelijk: beiden spraken voor een zee van Franse vlaggen. Alsof er inderdaad geen links en geen rechts meer bestaat, alleen een vaag centrum. Zelfs de postcommunistische kandidaat Jean-Luc Mélenchon wisselde tijdens de campagne de socialistische Internationale in voor La Marseillaise. Ook radicaal links zingt niet meer over ‘de verworpenen der aarde’ maar roept: ‘Aux armes citoyens! Formez vos bataillons!’ Alsof in Frankrijk de ultieme beschavingsoorlog inderdaad op uitbreken staat.
Vandaag zeggen extreemrechtse politici te willen vechten voor de ‘kwetsbare’ landgenoten – de harde aanpak van de (autochtone) werkloze is voorbij – en dus tegen het mondiale kapitalisme, de ‘asociale’ Europese Unie, de euro, de vrijhandel: daarin weerklinken telkens weer klassieke vakbondseisen. Ook tegen de islam en ‘de vreemdelingen’ willen ze natuurlijk de strijd aanbinden. Daarbij vinden ze tegenwoordig een deel van de vrouwenbeweging en de georganiseerde vrijzinnigheid aan hun kant.
Zo’n klimaat schept voor de Le Pens en de Van Griekens dankbare omstandigheden om aan politiek te doen. De Vlaams Belang-voorzitter toont zich in zijn interview in De Morgen zelfs dankbaar jegens de hele N-VA en CD&V’ers als Pieter De Crem (gelooft niet in een Europese islam) en Hendrik Bogaert (wil de Turken hun dubbele nationaliteit afnemen): ‘Zij maken het discours van Vlaams Belang mainstream en aanvaardbaar.’ Waarin Van Grieken zich in zijn overmoed overigens vergist: het is juist omdat zijn uiterst rechtse discours nu al op veel goodwill kan rekenen, dat Bogaert en De Crem zich reppen om zich bij die tendens aan te sluiten. Vandaar ook het succes van zeer rechtse partijen en politici: dit zijn de gouden jaren van het rechtse levensgevoel.
Met gestrekte arm
Hoe is het zover kunnen komen?
Na de Tweede Wereldoorlog ligt extreemrechts een paar jaar in de touwen. Maar de radicale rechterzijde krabbelt recht, en al in de late jaren vijftig, ten laatste begin jaren zestig volgt zowat overal in West-Europa de grote heropstanding.
In Vlaanderen is Karel Dillen al in 1947 een centrale figuur van het extreemrechtse reveil. Zijn groep kiest ervoor om een aantal jaren sterker te worden in de schoot van de nieuwe Vlaams-nationalistische partij, de Volksunie. Hoewel Dillen zelf niets te maken heeft gehad met de collaboratie, schrijft hij in zijn boek Wij, marginalen dat ze al in de jaren vijftig op meetings ‘de gewoonte hadden tijdens het zingen van DeVlaamse Leeuw de rechterarm te strekken. Die gestrekte arm van toen was geen verderzetten van een afgesloten verleden, betekende geen Hitler-aanbidding.’ De buitenwereld aanziet dat met andere ogen. Zo groeien grote spanningen met de meer gematigde figuren binnen de Volksunie.
In hun strijd tegen de islam en ‘de vreemdelingen’ vinden extreemrechtse politici een deel van de vrouwenbeweging en de georganiseerde vrijzinnigheid aan hun kant
In 1978 besluit Karel Dillen een eigen koers te varen en sticht het Vlaams Blok (sinds 2004 Vlaams Belang). Die partij is op elk vlak uiterst rechts. Het Vlaams Blok is uitgesproken nationalistisch; hard voor migranten; ethisch conservatief; een partij ook voor de elite; en sociaal-economisch hangt ze het ‘solidarisme’ aan, een harmoniemodel dat Dillen zelf een ‘derde weg’ noemt tussen kapitalisme en socialisme.
Ook in Frankrijk geeft extreemrechts geen krimp. Achter de retoriek van la France als bakermat van de verlichting en de Franse Revolutie schuilt een land met een niet te onderschatten conservatieve, extreemrechtse traditie. Die stroming kan er terugvallen op prominente figuren uit de jaren dertig en veertig als topcollaborateur Philippe Pétain, de katholiek-integristische voorman Charles Maurras en antisemitische of fascistische schrijvers als Louis-Ferdinand Céline of Pierre Drieu la Rochelle. Ook na de oorlog blijft de Franse rechtervleugel markante figuren voortbrengen. De jaren vijftig betekenen de doorbraak van Pierre Poujade en zijn poujadistische middenstandsbeweging. In de jaren zestig gaat de reactionaire aartsbisschop Marcel Lefebvre de confrontatie aan met het Vaticaan en de Katholieke Kerk.
Zulke figuren inspireren geestgenoten in heel Europa. In Liever wolf in het bos …, zijn biografie van Karel Dillen, schrijft Pieter Jan Verstraete dat Dillen zich ‘op religieus gebied een volgeling van de traditionele lijn van Lefebvre’ noemde. Dillen gruwt van het permissieve Holland, van het begrip dat daar bestaat voor drugs, abortus, homoseksualiteit, en van zijn grootstedelijke cultuur van seks- en coffeeshops.
De strijd tegen de soixante-huitards zal vanuit Frankrijk zelf gestart en gevoerd worden, door de nouvelle droite-school. Al kort na het mythische mei 68, die vroege hoogmis van het linkse, kosmopolitische en antiautoritaire denken, voelt extreemrechts de noodzaak om zich politiek te hergroeperen. Dat gebeurt op 5 oktober 1972, wanneer in de schoot van de neofascistische beweging Ordre Nouveau een nieuwe partij ontstaat: het Front National. Haar leider is Jean-Marie Le Pen, een ex-parlementslid van de poujadistische partij, een oud-soldaat ook die meegevochten heeft in de koloniale oorlogen in Indo-China en Noord-Afrika. Frankrijk heeft die allemaal verloren. Veertig jaar voor Donald Trump zal uitpakken met ‘Make America great again’ heeft Le Pen al soortgelijke plannen met Frankrijk. Hij wil dat het opnieuw aanknoopt bij zijn glorieuze verleden.
Door voortdurend aan dat verleden te refereren, ziet Jean-Marie Le Pen niet dat hij obstakels voor zijn eigen partij opwerpt om tot een politieke factor van betekenis uit te groeien. Hij wordt ook niet gecorrigeerd, want ongeveer de hele eerste generatie van het kader van het Front National bestaat uit lieden met heimwee naar foute tijden: het kolonialisme en het Vichy-regime. Jean-Marie Le Pen zelf zal een onverbeterlijke negationist blijven die de gaskamers ‘een detail in de geschiedenis’ noemt. In de beginjaren is het Front National bovendien een besliste tegenstander van … de Franse Revolutie. Le Pen en co. houden de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens verantwoordelijk voor het naderende einde van de Franse beschaving. Zo plaatsen ze zich buiten de nationale consensus.
Nog meer dan Parijs beleeft Amsterdam de jaren zestig als de ‘gouden jaren van het linkse levensgevoel’, zoals journalist John Jansen van Galen die tijd typeert in zijn geschiedenisboek over het tijdschrift Vrij Nederland, toen het clubblad van de progressieve elite. In die jaren ziet Nederland zichzelf als het internationale ‘gidsland’; het is niet te beroerd om met het vingertje te zwaaien naar wat niet correct is. Zeker alles wat van ver of dichtbij met de nazi’s en de jaren dertig en veertig te maken heeft, is ‘fout’. Dat morele vingertje treft ook de leden van de eigen gemeenschap die ‘politiek onaangepast’ gedrag vertonen. Zoals de Nederlandse Volks-Unie, een kleine extreemrechtse partij die in 1974 campagne voert onder het motto: ‘Den Haag moet blank en veilig blijven!’
De Volks-Unie is weinig meer dan een voetnoot in de geschiedenis, de merkwaardige Boerenpartij van ‘boer Koekoek’ is dat allesbehalve. Vanaf 1966 kan stichter-voorzitter Hendrik Koekoek een mooi aantal verkozenen naar de Eerste en Tweede Kamer loodsen: zijn verzet tegen te veel overheidsbemoeienis overtuigt niet alleen zijn landelijke publiek maar ook stedelingen, middenstanders en kleine zelfstandigen. Al in de golden sixties voelt Koekoek intuïtief aan dat het snelle tempo van maatschappelijke veranderingen de mensen onzeker maakt. En dat samen met de ontzuiling ook een kloof groeit tussen ‘de politiek’ en ‘de bevolking.’ In die zin is hij een rechtstreekse voorloper van Fortuyn: hij leidt een ‘algemene protestpartij’. De Boerenpartij is ook de eerste naoorlogse Nederlandse partij die ‘buitenlandse arbeidskrachten’ liever kwijt dan rijk is.
De reactie van de klassieke Nederlandse partijen op die nieuwkomer/’nestbevuiler’ is illustratief voor wat later zal gebeuren, ook in België. In de Tweede Kamer spannen ze samen om de Boerenpartij uit commissies te houden en haar spreektijd te beperken: ‘Ik krijg nooit geen beurt!’ klaagt Koekoek. De term ‘cordon sanitaire’ bestaat nog niet, de praktijk wel.
Toch slaagt Koekoek erin om zijn isolement te doorbreken, door handig in te spelen op de media. In 1974, in volle oliecrisis, neemt hij schlagerzanger Pierre Kartner aka Vader Abraham in de arm. Samen zingen ze de carnavalskraker Den Uyl is in den olie (PvdA’er Joop Den Uyl, Nederlands premier van 1973 tot 1977); de single bereikt de top van de Nationale Hitparade. Diezelfde vader Abraham zal in 2002 nog eenmaal een duet zingen met een politicus: samen met Pim Fortuyn wordt dat Wimmetje gaat, Pimmetje komt (PvdA’er Wim Kok, van 1994 tot 2000 de eerste linkse Nederlandse premier sinds Den Uyl). Toeval? Nee, want Vader Abraham neemt intussen ook ergerlijke liedjes op over Arabieren en werklozen. Het is alsof hij het programma van de Boerenpartij op muziek zet.
Cordon sanitaire
In 1981 verandert de Boerenpartij haar naam in Rechtse Volkspartij, maar ze haalt geen enkele Kamerzetel meer binnen. Op dat moment begint het tij nochtans te keren. Vanaf de jaren tachtig zal de combinatie van niet minder dan víér externe fenomenen (extreem)rechts wind in de zeilen geven, overal in West-Europa.
Eén: de thema’s ‘gastarbeiders’ en ‘migratie’ verschijnen hoog op de politieke agenda. Dat komt natuurlijk door de economische crisis en de plots stijgende werkloosheid: veel getroffen arbeiders blijken vatbaar voor het verhaal dat zij zonder de concurrentie van buitenlanders beter af zouden zijn. Het geeft extreemrechtse partijen overal in West-Europa vleugels. Het Front National breekt door bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1983. Het Vlaams Blok begint zijn opmars bij de Kamerverkiezingen van 1987. Die partijen gaan door op hun elan. In 1991 pakt het Front National uit met 50 maatregelen om het immigratieprobleem op te lossen, in 1992 volgt het Vlaams Blok al met zijn 70 puntenplan. De reactie van de klassieke partijen is dubbelzinnig. Overal doen ze radicaalrechts in de ban en sluiten hun verkozenen uit van machtsdeelname. In België krijgt dat proces zelfs een naam: cordon sanitaire. Het is een formeel, partijpolitiek isolement.
Maar rond het extreemrechtse ideeëngoed valt geen schutkring te leggen: het sijpelt in recordtempo door in de samenleving, en dus ook in het politieke discours. Zeker de centrumpartijen hebben alle moeite om hun rechtervleugel in bedwang te houden. In Duitsland gaan de christendemocraten ver mee in een hard antivreemdelingendiscours. Niemand minder dan top-CSU’er Edmund Stoiber heeft het voortdurend over het gevaar op de ‘Durchmischung’ (vermenging) en ‘Durchrassung’ (rasvermenging) van het Duitse volk.
Twee: in 1989 valt de Berlijnse Muur. Partijen die zich socialistisch noemen, vervellen tot sociaaldemocraten, de Britten van New Labour voorop. Ook links ontdekt zijn ‘Third Way’, zijn middenstroom tussen het liberalisme en de sociaaldemocratie. Het belijdt een sociaal liberalisme, wat de ‘softsocialisten nieuwe stijl’ in een eerste fase een aardige electorale bonus oplevert.
Zo komt alles op losse schroeven te staan. In het nationaliteits- en identiteitsdebat zijn de drie traditionele families al naar rechts opgeschoven, onder druk van extreemrechts. Tegelijk is links een stuk minder links op sociaal-economisch vlak, want na de val van de Muur triomfeert de markteconomie. Links zoekt naar een nieuw unique sellingpoint om zich als ‘progressief’ te profileren, en vindt het in de ethische dossiers. En dus maakt heel West-Europa een ‘paarse passage’ door. Legalisering van het homohuwelijk, abortus, euthanasie, soms van cannabis: er zijn geen beletsels meer, en er zijn amper grenzen.
Drie: dat gevoel van ‘alles kan’ wordt versterkt door een ingrijpende technologische revolutie: de opkomst van internet, mobiele telecommunicatie, sociale media, van de smart-dit-en-dat. Er breekt een tijd aan die tegelijk kosmopolitisch en individualistisch is.
En dan is er de fatale vierde factor: sinds 9/11 is het moslimextremisme publieke vijand nummer één. Op de koop toe wakkert de oorlog in Syrië de vluchtelingencrisis mee aan. Of het nu de Angelsaksische wereld is; Scandinavië; West-, Zuid- of Oost-Europa: het hele ‘vrije Westen’ voelt zich bedreigd.
Wij tegen zij
Door de combinatie van de vier aangestipte factoren staan de sterren extreem goed voor uiterst rechts. Partijen als de PVV, Vlaams Belang en het Front National hebben de angst voor ‘het vreemde’ op de agenda gezet. Die brutale boodschap negeren of doodzwijgen, zoals vroeger is bepleit en geprobeerd, helpt niet meer: de sociale media lijken het ‘wij tegen zij’-discours alleen maar te versterken. Bovendien hoedt de nieuwe generatie extreemrechtse leiders zich te verbranden aan foute thema’s als de Jodenvervolging. Waarschuwen met de Tweede Wereldoorlog maakt steeds minder indruk.
Extreemrechts op sociaal-economisch vlak counteren, is evenmin evident: neorechtse politici nemen veel klassieke syndicale eisen zonder meer over.
Ten slotte heeft extreemrechts de ethische agenda gekaapt, waardoor vooral klassiek links voortdurend in de verdediging wordt gedwongen. Progressieve politici worden afgebekt door ooit zo antifeministische,traditioneel- christelijke en homofobe Vlaams Belangers of Front National’ers: als het op vrouwen- of homorechten aankomt, zijn die tot geen toegeving bereid en tot geen nuance in staat.
Vandaag zijn voormalige ‘zwarten’ de kampioenen van de verlichting. Politici en partijen die besliste tegenstanders van te veel vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid zijn, hebben de mond vol van de Franse Revolutie. Het is de grote paradox van deze tijd.
Franse presidentsverkiezingen 2017
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier