Expo ‘From Kraftwerk to Techno’ toont hoe electro de wereld even samenbracht

© WireImage

Van de eerste analoge synthesizers via de hitmachines van Jean-Michel Jarre en Daft Punk tot kolkende clubs: de expo Electro: From Kraftwerk to Techno in Düsseldorf toont hoe elektronische muziek de popcultuur veroverde.

Was het Autobahn, de legendarische plaat van Kraftwerk, die voor de definitieve doorbraak van de elektronische muziek zorgde? Waren het de licht- en klankspektakels waarmee synthpionier Jean-Michel Jarre de massa in extase bracht? Was het de ravecultuur die vanuit het Verenigd Koninkrijk het oude continent binnen kwam gewaaid? Of was het de Love Parade, die op haar hoogtepunt ruim anderhalf miljoen mensen door Berlijn liet dansen? Hoe, waar en wanneer de ‘elektronische revolutie’ zich precies voltrok hangt, zoals met zoveel revoluties, voornamelijk af van de chroniqueurs in kwestie. Maar wat zeker is, is dat de impact van elektronische muziek op de hedendaagse popcultuur, op het nachtleven, op architectuur en design, nauwelijks kan worden overschat. Nee, zelfs niet door mensen die de opzwepende discodeunen van Giorgio Moroder of de draaitafelacrobatieën van house-dj’s uit Chicago maar boenke-boenke vinden.

De expo heeft iets euforisch en melancholisch tegelijk. Ze evoceert wat we momenteel zo missen: de vrijheid om samen uit de bol te gaan.

Hoe het diverse fenomeen na de Tweede Wereldoorlog uitgroeide van modernistisch experiment met nieuwe instrumenten en opnametechnieken tot een wereldwijde rage die onze manier van uitgaan, muziek opnemen en consumeren op zijn kop zette. Hoe sequencers, synthesizers en samplers wereldwijd hun weg naar de dansvloer en miljoenen huiskamers vonden en zo de rockmuziek van de troon stootten. De tentoonstelling Electro: From Kraftwerk to Techno in Kunstpalast Düsseldorf, een statig museum waar normaal alleen klassieke meesters thuis zijn, illustreert het aan de hand van ruim 500 attributen. Een parcours gidst u door de themazalen, vaak gerelateerd aan invloedrijke steden of legendarische discotheken, die stuk voor stuk een donker clubsfeertje ademen. En natuurlijk krijgt u er een begeleidende soundtrack bij, die aan elkaar werd gemixt door de Franse super-dj Laurent Garnier.

Eerder deed de expo al de Philharmonie de Paris en het Londense Design Museum aan, maar dat men nu neerstrijkt in Düsseldorf voelt aan als thuiskomen. De Duitse Rijnstad is de heimat van Kraftwerk, de krautrockpioniers die in de jaren zeventig vanuit hun Kling Klang Studio volledig elektronisch gefabriceerde muziek in de hitparades wisten te krijgen. Düsseldorf bracht ook Neu!, Deutsch Amerikanische Freundschaft, La Düsseldorf, Mouse on Mars en tal van andere elektronische acts voort. Een poppatrimonium waarmee de wat grijzige zakenstad gerust naast Detroit, Chicago, Londen en Parijs kan worden gezet.

Dat Kraftwerk een van de onbetwiste headliners is van de tentoonstelling is dan ook niet meer dan logisch. U vindt er een van hun vroege Moog-synthesizers, waarmee ze baanbrekende albums als Autobahn (1974), Trans-Europe-Express (1977) en Die Mensch-Maschine (1978) opnamen. Er zijn hun androïde robotten, die met hun blitse fluopakjes een verdonkerde zaal laten oplichten en af en toe hun kop en armen bewegen alsof ze willen dansen op de beats van Laurent Garnier, die ondertussen uit de speakers vloeien. En wie niet kan wachten tot hun passage op de Lokerse Feesten deze zomer – ze staan geprogrammeerd op 12 augustus – kan al een voorproefje krijgen van hun spectaculaire 3D-show.

Studio Jean-Michel Jarre
Studio Jean-Michel Jarre

Als de expo één ding duidelijk maakt, dan is het wel dat Kraftwerk de invloedrijkste band na The Beatles noemen geen bit overdreven is. De Duitsers stonden aan de wieg van de synthpop en de new wave, maar wezen ook rock- en popreuzen als David Bowie en Michael Jackson de weg naar de synthesizer en het computertijdperk. Het is en blijft tijdloze pop en visionaire conceptuele kunst ineen, een retro-futuristisch gesamtkunstwerk dat na vijftig jaar nog altijd aan de lopende band ‘Musique Non Stop’ fabriceert (ook al brengen ze al jaren geen nieuw materiaal meer uit), ongeacht wie of wat er achter de knoppen staat. Het is alsof stichtend lid Ralf Hütter – de laatste overlevende van de originele line-up – en zijn musicerende ‘mens-machines’ in de jaren zeventig al akelig precies aanvoelden waar het met de muziek en de geglobaliseerde massaconsumptiemaatschappij, met haar uniformisering, digitalisering en artificiële intelligentie, naartoe ging. Als een doorgedreven viering ervan en een melancholische kritiek erop tegelijk, onder het motto: ‘We are programmed just to do/ Anything you want us to.

Twee werelden

De expo volgt min of meer een chronologisch parcours, en begint bij de eerste instrumenten die elektronisch gegenereerde klanken voortbrachten. Er is de theremin, genoemd naar de Russische uitvinder Leon Theremin, die in 1919 een instrument bouwde dat wordt bespeeld door met je handen tussen twee antennes te bewegen, en dat in de jaren 1950 op zowat elke soundtrack van sciencefictionfilms te horen was. Er is een ondes-Martenot, een elektrofoon die gebruikmaakt van een elektronenbuis om een geluidsgolf op te wekken, in 1928 voor het eerst gepresenteerd door de Franse muziekpedagoog Maurice Martenot.

De impact van elektronische muziek op de hedendaagse popcultuur, op het nachtleven, op architectuur en design, kan nauwelijks worden overschat.

Verder vindt u een in 1929 door de Berlijnse elektroakoesticus Friedrich Trautwein ontworpen trautonium, die geen toetsen maar draden heeft waaraan je moet trekken. Met een beetje goede wil zou je het ’s werelds eerste synthesizer kunnen noemen, en bij zijn introductie maakte het toestel zo’n indruk dat componist Paul Hindemith er meteen verschillende werken voor schreef. Daarnaast is er ook een Hammondorgel, een elektromechanisch alternatief voor een kerkorgel, dat vanaf 1935 vaak werd gebruikt in jazz, blues en rock. Het is alsof je een tijdcapsule binnenstapt die eeuwen verwijderd is van de Tomorrowlands van deze wereld, maar toch zijn het deze, door klassiek geschoolde ingenieurs en musici ontworpen prototypes die de eerste geluiden van de toekomst lieten horen.

Even verderop, alsof het een controlekamer van een kerncentrale betreft, staat een batterij analoge synths waar avant-gardist Karlheinz Stockhausen in de jaren 1950 en 1960 zijn grillige geluidsexperimenten mee uitvoerde, en daarmee ook het brein wist te prikkelen van popartiesten als Frank Zappa en Paul McCartney. Nog wat verder vindt u een reconstructie van de productiestudio van Jean-Michel Jarre, de Franse synthesizerster die eind jaren 1970 de hitlijsten veroverde met Oxygène en Equinoxe, en die voor de tentoonstelling enkele van zijn favoriete instrumenten uitleende, waaronder zijn befaamde laserharp.

Het lijken twee totaal verschillende werelden – hoge tegenover lage kunst, uniek geluidsexperiment tegenover serieel vervaardigd popproduct – maar toch staan ze dicht bij elkaar. Letterlijk en figuurlijk. Het illustreert in welke korte tijdspanne, zeg maar goed twintig jaar, de elektronische muziek uit haar avant- gardebubbel brak en de populaire cultuur overnam. Met dank aan technologie die almaar beter en betaalbaarder werd, maar vooral: met dank aan het toegankelijke en vaak dansbare karakter van de muziek. Wat begon als een exclusief onderonsje voor avontuurlijk aangelegde klassieke componisten, werd in geen tijd een universele vorm van (zelf)expressie, een cultus in vierkwartsmaat.

Daft Punk
Daft Punk

Voelen en beleven

Muziekhistorici zullen opwerpen dat de expo de pioniersjaren – zeg maar alles voor de commerciële doorbraak in de jaren tachtig – wel heel snel afhaspelt. Vrouwelijke wegbereiders als Wendy Carlos, Delia Derbyshire en Daphne Oram moeten het stellen met pancartes en platenhoezen. Idem voor Giorgio Moroder, de Duitse discokoning die in 1977 met de Donna Summer-knaller I Feel Love een van de invloedrijkste dancehits aller tijden afleverde. Ook herleid tot een figurantenrol is Brian Eno, de Britse überproducer en grondlegger van de ambient en de soundscape – omgevingsmuziek die het van haar verstilling en minimalistische architectuur moet hebben.

Toch valt de keuze te begrijpen en te verdedigen. Met zijn focus op de hedendaagse dj- en clubcultuur – met attributen, foto’s, flyers en blitse videoprojecties die je het gevoel geven dat je ergens backstage bent beland – maakt de tentoonstelling duidelijk dat electro geen stoffig museummateriaal is. Het is een fysiek en geografisch onbegrensd fenomeen dat je, ondanks de cerebrale en machinale roots, ook moet voelen en beleven. Bij voorkeur in gezelschap. Het is een hedonistische vorm van verbondenheid in een geseculariseerde netwerkmaatschappij – ‘God is a DJ’, ‘This is My Church’: u kent de dogma’s wel. Vooral in deze kille coronatijden, waarin dansclubs dicht en raves verboden zijn, komt het des te harder aan. De tentoonstelling, die geconcipieerd werd voor de coronapandemie uitbrak, heeft dan ook iets euforisch en melancholisch tegelijk. Ze evoceert wat we momenteel zo missen: de vrijheid om samen uit de bol te gaan.

In die zin kan Electro: From Kraftwerk to Techno niet beter eindigen dan met de monumentale feestfoto’s van Andreas Gursky, de wereldvermaarde kunstfotograaf die opgroeide in Düsseldorf, en een technoliefhebber is. Het zijn metersgrote beelden van dansende massa’s, en van een afstand lijkt het alsof je naar een trog met lillend vlees staat te kijken, naar een veelkoppig monster dat wild om zich heen slaat, naar een schilderij van Jackson Pollock maar dan met menselijke figuurtjes. Alleen blijken de gezichten van de dansers bij nader toezien haarscherp, hun bewegingen apart en hun expressie individueel. Het is alsof ook Gursky vanachter zijn lens wil zeggen: ja, elektronische muziek wordt vaak geassocieerd met uniform klinkende huisvlijt en zombies die stijf staan van de pillen, maar het kan ook kunst zijn voor en door het volk waar voor elk individu een bevrijdende kracht van uitgaat.

Anonimiteit

De politiek-maatschappelijke dimensie van de muziek wordt dan ook niet vergeten. Opvallend is hoe vaak electro eerst voet aan de grond kreeg bij minderheden en subculturen, en daarna de mainstream in gleed. Nachtclubs als Studio 54 in New York, Taboo in Londen, The Haçienda in Manchester of Berghain in Berlijn boden van bij hun begin safe spaces voor de lgbtq-gemeenschap, en het is geen toeval dat de emancipatie van de clubcultuur nauw verbonden is met de gay- en queerculture. De Britse rave-rage van de late jaren tachtig, met haar illegale fuiven en al even illegale substanties, had dan weer haar roots in demonstraties tegen het conservatieve beleid van premier Margaret Thatcher. En techno en house? Die ontkiemden in de zwarte gemeenschappen van Detroit en Chicago, met dank aan dj’s en producers die de blanke muziek van Kraftwerk en Tangerine Dream koppelden aan de opzwepende ritmes van zwarte funk en soul, en met hun drumcomputers en draaitafels het afrofuturisme propageerden. Dat is een culturele filosofie die toekomst met traditie vermengt, en technologie met sciencefictionmythologie, om zo een hypertechnologische en gedekoloniseerde wereld te creëren waarin racisme niet eens bestaat. Vandaar de term ’techno’.

Niet het individu stond centraal, maar de beweging, – figuurlijk én fysiek. Tenminste: tot de mainstream geld rook en het subversieve feestje voorbij was.

Om maar te zeggen: elektronische muziek is méér dan Regi die je handen wil zien. Ze omarmt hoog en laag, festivalweides én installatiekunst, en gaat voorbij aan verschillen in kleur, klasse en geaardheid. Aangezien ze lange tijd scheef bekeken werd door het rock- en popestablishment had ze ook een subversieve en/of emancipatorische kant. Electro bood mensen die nooit aan de knoppen van de cultuurindustrie zaten de kans om hun stem, en vooral hun beats, te laten horen. Het verklaart waarom gemeenschapsdenken en anonimiteit vaak cruciale kenmerken waren, toch in de beginjaren, als verzet tegen de popidolatrie en als viering van een virtuele wereld waarin iedereen gelijk is. Kraftwerk liet zich vervangen door robotten, en het Franse duo Daft Punk trad enkel op met helmen – ze staan netjes te glimmen op de expo. Bovendien brachten veel dj’s en producenten hun snel en goedkoop op vinyl geperste platen uit onder een pseudoniem, bij een onafhankelijk label, of binnen een los-vast collectief. Niet het individu stond centraal, maar de beweging, figuurlijk én fysiek. Tenminste: tot de mainstream geld rook en het subversieve feestje alweer voorbij was.

‘Ik voorspel een muziek van de hele wereld’, orakelde Stockhausen al in 1960. Hij kreeg gelijk – al was het niet zijn radicaal abstracte muziek op basis van sinusvormige golven en witte ruis. Electro heeft zich pandemisch verspreid dankzij zijn universalisme, zijn simpele melodieën, instrumentale karakter en dansbare ritmes. In Europa, de States en alles daarbuiten. Daarin speelde ook België een kleurrijke rol, al blijft die op de expo onderbelicht. Ergens in een uithoekje wordt gewag gemaakt van de voortrekkersrol die de vele Belgische clubs en discotheken in de jaren tachtig en negentig speelden – herinner u de Boccaccio of de Cherry Moon -, maar daar blijft het verder bij. Nochtans heeft België veel meer boeiends, en met internationale allure, voortgebracht op het vlak van elektronische muziek dan in de rock of pop. Er is Karel Goeyvaerts, naast Stockhausen een van de belangrijkste, klassieke wegbereiders van de elektronische muziek. Er zijn de electropoppioniers van Telex en er is Front 242, het beatcommando dat de Electronic Body Music op de kaart beukte. Uiteraard is er de new beat, met zijn trage, verslavende ritmes, smileys en Confetti’s. Er is Technotronic, het project van Aalstenaar Jo Bogaert, dat tot in de VS de hitlijsten aanvoerde met Pump Up the Jam. Je hebt R&S Records, het Gentse platenlabel dat Aphex Twin, Joey Beltram en Ken Ishii mee lanceerde. En dan wilde Regi nog die handen zien.

Giorgio Moroder
Giorgio Moroder

Verstarring

Wie de expo overschouwt, moet toegeven dat het een lange en opwindende weg is die de elektronische muziek heeft afgelegd. Het is het resultaat van de constante nieuwsgierigheid naar het geluid van de toekomst. Alleen kun je niet om de vaststelling heen dat er sinds de jaren tachtig en negentig, toen electro ook bovengronds kwam, weinig evolutie hoorbaar is. Niet dat er geen goede muziek meer wordt gemaakt (denk aan Burial, Animal Collective, The Knife of de crossovers tussen rock en electronica van Radiohead, Portishead of Scott Walker), of dat er vroeger geen rommel te horen was. Maar het vocabularium, de ideeën en zelfs de technologie, de verpakking en de verspreiding liggen na de grote digitale sprong voorwaarts grotendeels vast.

Wat we sinds de millenniumwissel te horen krijgen, zijn neo-vormen en post-ismen, met dezelfde hard- en software gefabriceerd, samples van samples, recyclage van recyclage. Het is het muzikale SOS van een uitgeraasde cultuur die zichzelf opvreet uit nostalgie en amper nog naar de toekomst durft te kijken. Het is alsof de westerse cultuur liever nog eens de greatest hits van Moby afspeelt dan in de slipstream van Stockhausen en Kraftwerk verder op zoek te gaan naar het geluid van overmorgen.

Eén object uit de expo vat die schizofrenie mooi samen: de stalen deur van de Tresor-club. Ooit was dit de toegangspoort tot nachten vol exces en extase in een ondertussen allang gesloopte voormalige supermarkt in Berlijn. Nu is het een museumstuk in een Pruisisch paleis dat werd gebouwd door keizer Wilhelm II. Wat ooit de toekomst was, is geschiedenis geworden. Nieuwe geluiden en concepten lijken er in de heerlijke nieuwe wereld niet te bespeuren. Of toch niet meteen. De robotten van Kraftwerk wisten het al: we are programmed just to do, anything you want us to.

Electro: From Kraftwerk to Techno, tot 15/05 in Museum Kunstpalast, Düsseldorf.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content