Waarom het Hongaarse Boedapest een magneet is voor extreemrechtse denkers
Wat ooit de parel aan de Donau was, is nu een trekpleister voor uiterst rechtse denkers. Vanuit de VS, het Verenigd Koninkrijk en de EU stromen ze toe. ‘Dit is een piratenbaai.’
Toen Rod Dreher de Hongaarse premier Viktor Orbán voor het eerst ontmoette, wist hij niet goed wat te verwachten. Dreher, een prominente en uitgesproken stem van christelijk rechts in de Verenigde Staten, was samen met een groepje conservatieve intellectuelen op bezoek in Boedapest. Op een bepaald moment kregen ze te horen dat Orbán hen wenste te zien.
‘Ik ging ervan uit dat we zijn kantoor in zouden gaan, hem de hand zouden schudden, dat er een fotomoment zou zijn en we weer zouden vertrekken’, vertelt Dreher. ‘Maar nee, hij trok anderhalf uur uit voor onze vragen en gaf scherpe antwoorden, in goed Engels. Ik stond versteld. Was deze politicus, een man van rauwe intelligentie, nu het vreeswekkende monster waarvoor we in onze media onophoudelijk werden gewaarschuwd?’
Orbán besloot de ontmoeting in 2019 met de opmerking dat hij van plan was om van Boedapest een intellectueel centrum van conservatisme te maken. ‘Dat klonk aanlokkelijk’, zegt Dreher tijdens een wandeling door het centrum van Boedapest. ‘Maar heel serieus nam ik het niet.’
Vier jaar later moet ook Dreher constateren dat Orbán een eind ver is gekomen. Er is een wirwar van denktankjes en stichtingen met als parel aan de kroon het Danube Institute, zetelend in een enorme villa op de deftige Boedazijde van de stad, met uitzicht over de Donau. Het wordt via een stichting gefinancierd door de Fidesz-regering.
De ark van Orbán
Danube organiseert symposia en gastlezingen en huisvest fellows die er voor kortere of langere termijn verblijven. Een van de actiefste bleek Dreher. Met zijn modieuze ronde bril, zijn grijze baard en warrige haar heeft hij iets weg van een oudere hipster. In Amerika is hij zo bekend dat weekblad The New Yorker meer dan eens een profiel van hem publiceerde – een zeldzaamheid.
Ik zoek hier een alternatief voor de Amerikaanse democratie.
Rod Dreher
Drehers boek The Benedict Option (2017) werd ook in katholiek Europa een beststeller. Het schetst hoe christenen hun geloof kunnen veiligstellen in de ‘vloeibare moderniteit’ (een term van de marxistische socioloog Zygmunt Bauman): door op een spreekwoordelijke ark te stappen en ‘de seculiere zondvloed’ uit te zitten in afwachting van meer religieuze tijden. Met een beetje verbeelding zou je Orbáns Hongarije ook als zo’n ark kunnen zien, maar dan van de witte en christelijke identiteit, existentieel bedreigd als die zou zijn door massa-immigratie en genderideologie.
‘Wat ik aan Hongarije zo interessant vond, was dat het een antwoord zou kunnen zijn op de vraag hoe we kunnen samenleven in het postliberale tijdperk’, zegt Dreher, die zich in 2021 in Boedapest vestigde. Hij verwijst daarmee naar een recent boek van de bekende Amerikaanse conservatief Patrick Deneen, maar ook naar een speech die Orbán in 2014 gaf en waarin hij gewaagde van een ‘illiberale democratie’.
‘Over die term is veel te doen geweest’, zegt Dreher. ‘Maar als je die toespraak zorgvuldig leest, zie je dat Orbán niet de liberale democratie als zodanig bekritiseert, maar wel wat die geworden is in de handen van de wokisten en de globalisten.’ Gevraagd naar wat hij precies met woke bedoelt, appt Dreher ons: ‘een illiberale linkse ideologie die uitgaat van radicaal gelijkheidsdenken, mensen in groepen indeelt, en over rechtvaardigheid denkt in termen van machtsrelaties –in onderdrukkers versus onderdrukten’.
Zelf zegt hij vooral geïnteresseerd te zijn in wat hij ‘alternatieven voor de aangetaste Amerikaanse democratie’ noemt. ‘Dus ik observeer het populistische experiment van Orbán met interesse.’
Romantisch verzet
Een andere fellow aan het Danube Institute is de Nederlandse socioloog Eric C. Hendriks. Wat zoekt hij in Boedapest? ‘Ik ben een avonturier en ga waar het intellectuele experiment leeft, en schuurt’, zegt hij. Hendriks is bekend om barokke opiniestukken. In november 2022 waagde hij de stap naar Boedapest, waar hij werkt aan een boek over Chinese politieke wereldvisies. De ene keer draagt hij een onberispelijk maatpak, de andere de lokale Trachten-mode mét bijpassend hoedje met veer.
Hij zorgde voor enige deining met een essay in het Nederlandse dagblad NRC, waarin hij het intellectuele ecosysteem in Boedapest omschreef als een ‘piratenbaai’: een verfrissende tegencultuur waarin naar alternatieven wordt gezocht voor het linkse-liberale wereldbeeld dat het Westen in zijn greep zou hebben. ‘Hier zetelt het verzet tegen alles wat in de culturele machtscentra van West-Europa als goed geldt,’ schreef Hendriks, ‘van progressieve gelijkheidsidealen tot de transnationalisering van het recht. Dat verzet is romantisch, nostalgisch, counter-cultural. Zoals de hippies hun haar lieten groeien en naar India afreisden, zo dwalen wij door de oude straten van Pest en Boeda, op zoek naar het Europa en de koffiehuiscultuur van weleer. Rebellen, dromers, piraten en pierewaaiers: tezamen afgedwaald van de heersende ideologie, tegen een achtergrond van majestueuze jugendstil uit Europa’s glorietijd, in een tragische, ooit Joods-Duitse stad, die, net als de Europese beschaving, de twintigste eeuw nooit meer te boven gekomen is.’
Ingezondenbriefschrijvers en columnisten vroegen zich af of Hendriks niet door de schoonheid van de plaatselijke Sezession-architectuur bedwelmd was geraakt, en of hij wel weet had van de zich opstapelende rapporten die stellen dat Orbán de Hongaarse rechtsstaat bruuskeert. ‘Ik hoopte op een vrijplaats waar ideologieën elkaar wederzijds verstoren en zo een ruimte openen voor filosofisch denken’, zegt Hendriks. ‘Die plek heb ik gevonden, en ik ben dus heel blij – en opgelucht. Net als veel conservatieve intellectuelen die hier komen, was ik eerst bang dat er een autoritaire sfeer zou heersen. Maar dat valt mee, hoewel ik wel zie waar de kritiek vandaan komt.’
De zweep van Scruton
Een andere pijler van het intellectuele conservatieve bouwwerk dat in Boedapest verrijst, is het Mathias Corvinus Collegium. Het wil ‘een conservatieve elite’ opleiden. Het MCC heeft een hoofdvestiging op de Boedazijde van Boedapest en tientallen antennes in de provincie. Sinds kort is er ook een vestiging in Brussel, geleid door Frank Furedi, geboren Hongaar en lange tijd als socioloog werkzaam aan de universiteit van Kent.
De Brusselse vestiging is bedoeld voor ‘serieus onderzoek’, zegt hij aan de telefoon met Knack, maar ze bouwt ook aan ‘een narratief om aan te vallen wat in de Brusselse bubbel zit: de meer federalistische en antisoevereinistische tendensen.’ Tegelijk engageert MCC-Brussel zich in de cultuuroorlogen. ‘Op school leren kinderen dat ze zich moeten schamen voor het Europese verleden, dat mensen niets goed kunnen doen. Het probleem is het establishment, dat niet langer in zichzelf gelooft en een stille oorlog tegen de eigen beschaving heeft ontketend.’
In Boedapest zelf zijn er de zogeheten scruton cafés, genoemd naar de in 2020 overleden Britse filosoof Roger Scruton, bekend om zijn euroscepsis, zijn diepe afkeer van structuralistische Franse intellectuelen en zijn liefde voor de vossenjacht. ‘Sir Roger’ wordt hij in conservatieve kringen nog altijd liefkozend genoemd. Drie scruton cafés zijn er intussen, al zou je als argeloze toerist niet beter weten dan dat je een wat onbestemde themabar bent binnengestapt. Vanuit de boekenkast in het midden van de zaak worden Hongaarse vertalingen van Scrutons boeken aan de man gebracht, er staat een gipsen buste zoals je die ook hebt van negentiende-eeuwse componisten, en aan de wanden hangen ingelijste foto’s en bekende scrutoniana zoals een rijzweep en een paardrijcap – geschonken door Scrutons weduwe.
De rest van het interieur doet dan weer zeer onscrutoniaans aan: postindustriële lampen, nepfluwelen banken in felle kleuren en een koelkast met stukken veganistische worteltaart en flesjes Fritz Kola. Er is een vriendelijke barista en uit de luidsprekers klinkt loungemuziek. Het heeft iets ironisch: Roger Scruton, dé denker van het Europese particularisme, die wordt geëerd in een decor dat om het even waar ter wereld had kunnen zijn. Als de vloeibare moderniteit zich érgens laat gelden, is het hier wel.
Maar daar laten de fellowtravellers en andere aficionado’s van het Hongaarse project zich niet door van de wijs brengen. Ze wijzen erop hoe veilig het hier is, dat je als vrouw gerust nog om drie uur ‘s nachts over straat kunt, of dat je als Jood met een keppeltje niet lastig gevallen wordt – eraan voorbijgaand dat Orbán al jaren een met antisemitische vooroordelen doorregen lastercampagne voert tegen de Hongaars-Amerikaanse filantroop George Soros.
‘Als ik gasten uit West-Europa rondleid, eindigt het er altijd mee dat ze zeggen hoe normaal en plezierig het hier is’, zegt Dreher. ‘Iemand uit Parijs zei me: “Het voelt alsof ik weer in Europa ben.” Ik denk dat hij bedoelde dat er hier geen grote groepen immigranten zijn, dat er nauwelijks straatcriminaliteit is en dat er niet overal daklozen rondhangen.’
De donkere kant
De met buitenlandse academici volgestopte denktanks, de instituten met glimmende naamplaten, de smetteloze scruton cafés: vormen zij nu de kern van Orbáns politiek-intellectuele project, of zijn ze de feestelijke verpakking ervan? Zeker is dat er ook een rauwere kant aan zit, duisterder ook. Orbán spreekt van ‘omvolking’ en gaat tekeer tegen ‘het virus van het progressieve denken’. Hendriks’ ‘piratenbaai’ trekt heus niet alleen vlinderdasconservatieven zoals hij aan. Europese radicaal-rechtse politici zoals Giorgia Meloni, Marine Le Pen of Tom Van Grieken komen graag in Boedapest. Ook de ultranationalistische uitgeverij Arctos, uitgever van onder meer de Russische neofascist Alexander Dugin, vestigde zich in Boedapest. En er streken extreemrechtse sympathisanten neer: Fransen, Italianen, Zweden en ook Nederlanders, zoals Alexander Wolfheze, auteur van het ultrarechtse traktaat Alba Rosa. ‘Voor de leden van onze beweging is het in Boedapest minder riskant om elkaar te treffen en in het openbaar op te treden’, zei hij ons bij een eerder bezoek. Boedapest noemde hij ‘een broedplaats’.
De gemeenschappelijke noemer waaronder je dit allemaal kunt zetten, is het verzet tegen de westerse moderniteit zoals die werd voortgestuwd door de verlichting. Het is het project van individualisering, secularisering, liberalisering en democratisering dat ten koste ging van de notie van de gemeenschap, de religie en de traditionele, hiërarchische orde. Leiders als Viktor Orbán, Vladimir Poetin en Recep Tayyip Erdogan kregen de afgelopen jaren herhaaldelijk het label ‘autoritair’, maar dat is slechts één aspect van een veel ambitieuzer project. Wat hen verenigt, is het streven naar bezieling in wat zij zien als een door links ontzielde orde.
Zoals de hippies naar India reisden, zo dwalen wij door de oude straten van Boeda en Pest.
Eric C. Hendriks
Occidentalisme
Het komt neer op een vorm van occidentalisme die we kennen uit de niet-westerse wereld, maar die zich in toenemende mate in de westerse wereld zelf manifesteert. De term werd door de Brits-Nederlandse sinoloog en publicist Ian Buruma en de Israëlische filosoof Avishai Margalit in een gelijknamig boek (Occidentalism, 2004) gemunt om de haat jegens de westerse beschaving te duiden. Die zou materialistisch, lichtzinnig, ontzield, individualistisch, kil en berekenend zijn, en in die zin schadelijk voor de eigen cultuur.
In de nasleep van de aanslagen op het World Trade Center op 11 september 2001 onderzochten Buruma en Margalit hoe schrijvers en intellectuelen vanuit niet-westerse landen door de eeuwen heen naar het Westen hadden gekeken. Enerzijds waren die gefascineerd, geïntimideerd zelfs. Maar tegelijk stonden ze er huiverig tegenover. Ze zagen dat de elites de westerse beschaving omarmden, maar dat de lokale gemeenschap werd ontwricht, tradities werden losgelaten, cultuur vermengd raakte met andere gebruiken en de geldigheid van de eigen religie tot het uiterste werd getest.
Op het oog bood de westerse modernisering allerlei voordelen: militaire en bureaucratische efficiëntie, geavanceerde techniek, betere zorg en hygiëne. Maar uiteindelijk was dat een valstrik. De Iraanse intellectueel Jalal Al-e-Ahmad sprak in een gelijknamig boek uit 1962 over Westoxification, een vergiftiging. Hij zag morele verweking, sociale onrechtvaardigheid, veronachtzaming van het geloof, obsessie met geld en materiële zaken. Het eindresultaat was een culturele vervreemding van ongekende omvang.
Ook bij de beroemde Turkse dichter Necip Fazil Kisakürek (1904-1983) was er die notie van een valstrik, van een verraad aan het eigene. Kisakürek, een belangrijk spiritueel leidsman van Erdogan, is vooral bekend van één dichtregel: ‘Wij zijn als een vreemde in ons eigen huis.’ Hij poogde er het sentiment van de traditioneel levende moslim mee te vatten. Het secularisme van de op het Westen georiënteerde Mustafa Kemal Atatürk beschouwde hij als iets wat de moslimbevolking door de strot was geduwd. De kemalisten wilden van Turkije een westers land maken, maar de prijs die ze daarvoor betaalden, zo meende Kisakürek, was dat ze hun ziel verloren.
Wie dat leest, begrijpt ineens beter waarom Orbán en Erdogan het zo goed met elkaar kunnen vinden, ondanks het feit dat de ene christen is en de ander moslim. Ze voelen instinctief aan dat ze een gezamenlijke strijd voeren, een strijd voor ‘het eigene’ te midden van een moderniteit die dat uitholt. Toen Orbán in 2019 namens het Hongaarse volk een hoge onderscheiding aan Scruton uitreikte, was dat omdat die net als Kisakürek begreep dat de dreiging uit het Westen zélf kwam.
Het ware Westen
In 1994 muntte Scruton de term oikophobia, die hij definieerde als ‘de angst voor het eigene’ en die hij vooral bij de contemporaine politieke en intellectuele elites meende te herkennen. Het sloeg op een gevoelde noodzaak om de eigen tradities, cultuur en religie te bezoedelen. Hij wees naar Franse denkers zoals Michel Foucault, maar ook op de cultuur van politieke correctheid aan Amerikaanse universiteiten. De Europese cultuur leek voorbestemd een lege huls te worden, meende Scruton, ‘bijeengehouden door rigide wettelijke en bureaucratische structuren rond de leegte waar kunst en religie ooit in alle luister schitterden’.
De illiberale contrarevolutie die sinds een paar jaar door Europa en de Verenigde Staten raast, en waarvan Hongarije het kloppende hart vormt, moet in dat licht worden gezien. Ze keert zich tegen wat zij ziet als de vergiftiging van de grote Europese cultuur met ‘westerse’ – dat wil zeggen links-liberale – ideeën die sinds de jaren 1960 dominant zijn geworden en die zich hebben genesteld in de media, de scholen, de universiteiten en de culturele sector. Van daaruit zijn de elites geleidelijk aan geïnfecteerd geraakt. Het resultaat is dat het eens zo trotse en zelfbewuste Westen niet langer in staat is om zich te verdedigen. Het staat weerloos tegenover de migratie die de natiestaat uitholt, de feminisering die de mannelijkheid ondermijnt, en de islam die ons zijn waarden oplegt.
Zulke redeneringen vind je ook in boeken zoals De schijn-élite van de valsemunters van PVV-ideoloog Martin Bosma (2010), Le Suïcide français van de radicaal-rechtse publicist Éric Zemmour (2014) en in de latere romans van Michel Houellebecq. Dankzij sociale media hebben die breed ingang gevonden. Wat verslagen moet worden is een doxa, een wereldbeeld dat als dominant of zelfs als totalitair ervaren wordt: internationalistisch, links-liberaal, individualistisch, consumeristisch.
De illiberale contrarevolutie hoopt ‘het ware Westen’ te herstellen. Op het eerste gezicht gaat het over waarden, de natie, het christendom, respect voor tradities en autoriteit. Maar erachter sluimert het behoud van de dominantie van de witte, mannelijke Europeaan. En dan komt Orbán in beeld, die daar als leider ongegeneerd voor opkomt.
‘Orbán is ervan overtuigd dat het Westen in zijn huidige vorm verloren is’, zegt Dreher. ‘Het heeft geen visie of moed om zich te verdedigen tegen massa-immigratie, of tegen andere bedreigingen: genderideologie, bijvoorbeeld, en andere vormen van woke. Tegelijk is Orbán heel erg een man van het Westen en is hij bereid te verdedigen wat Europa ooit was – inclusief de christelijke identiteit.’
Toen kwam Tucker Carlson
Hongarije is al langer een magneet voor radicaal-rechtse politici en conservatieve intellectuelen, maar de aandacht vanuit Amerika is betrekkelijk recent. Dat die er uiteindelijk in overweldigende mate kwam, is voor een belangrijk deel te danken aan Dreher, die talkshowshost Tucker Carlson – op dat moment nog steeds het kijkercijferkanon van Fox News – wist over te halen om naar Hongarije te komen. Uiteindelijk verbleef Carlson een week in het land, kreeg hij Orbán te spreken en maakte hij een reeks juichende items, die zonder tegengeluid in primetime werden uitgezonden.
De impact bleek groot. ‘Als ik voordrachten doe in smalltown America beginnen mensen nu ineens over Orbán’, zegt Dreher. Sindsdien kijken Amerikaanse rechts-conservatieven verlekkerd naar de Hongaarse premier, als alternatief voor Trump want die is te snel afgeleid en te weinig geïnteresseerd in het bestuur van het land. ‘Amerika is Hongarije niet’, erkent Dreher. ‘Maar Republikeinen moeten leren begrijpen wat Orbán begrijpt: dat links een politieke oorlog voert via de culturele instellingen.’
Ondertussen raakt Orbán in de Europese Unie steeds verder geïsoleerd. Er zijn de eerder al genoemde rapporten waarin Hongarije is afgewaardeerd tot een ‘gefaalde democratie’. Corruptieverdenkingen zorgden ervoor dat de EU de geldkraan deels heeft dichtgedraaid. Orbán maakte het er niet beter op met ouvertures richting Poetin en Xi Jinping.
Hendriks is bezorgd over ‘zwaktes van de Hongaarse rechtsstaat’, maar hij denkt niet aan vertrekken. ‘Ik ben meer mijn best gaan doen om een scherp onderscheid te maken tussen de intellectuele experimenten van Boedapestgangers zoals ik en de Hongaarse regeringspartij, die vaak posities inneemt waar ik niet achter sta en zich niet constructief opstelt binnen de EU.’
‘Zelfs mijn rechtse vrienden denken niet dat het onder Orbán een paradijs is’, zegt Dreher. ‘Veel van hen klagen over corrupte praktijken door aan Fidesz gelieerde zakenlieden. Ik denk vaak aan wat een jonge Hongaarse me eens zei. Ze zou op Fidesz stemmen, ondanks de corruptieaantijgingen. “Dan gaat het maar om financiële corruptie”, zei ze. “Maar als links aan de macht zou komen, krijg je morele corruptie en dat is veel erger. Daar kom je nooit meer vanaf.”’
Het tekent een geharnaste culture warrior als Dreher. Als het voortbestaan van de beschaving op het spel staat, moet je kiezen. En als dat is tussen een totalitaire linkse ideologie en een autoritaire leider die zegt zijn land daartegen te beschermen, is de keuze snel gemaakt.