Duitse democratie onder druk: ‘Gelijkenissen met Weimarrepubliek zijn soms schrikbarend groot’
Nauwelijks vijftien jaar na haar geboorte in 1918 schafte de Duitse democratie zichzelf alweer af. Met Hoogteroes schreef historicus Harald Jähner een briljant en soms akelig herkenbaar portret van dat fascinerende tijdperk.
Democratie onder druk: lees hier ons volledige dossier
Halfweg Harald Jähners Höhenrausch (zopas vertaald als Hoogteroes) staat een hoofdstuk over ‘gendertwijfels’. Het gaat over Duitse ‘influencers’ aan het eind van de jaren twintig van de vorige eeuw, vaak vrouwen, die openlijk vragen stelden bij de genderrollen, het thema genderfluïditeit op de kaart zetten en daarmee rechts-conservatieve mannen op stang joegen. ‘Natuurlijk verschilt onze tijd op veel punten met de Weimarrepubliek (1918-1933)’, zegt Jähner. ‘Maar de parallellen waar ik tijdens de research voor dit boek op stootte, zijn soms schrikbarend groot. Vrouwen gingen hun genderrol eind jaren twintig openlijk ter discussie stellen en waren niet bang om ermee te spelen. En inderdaad: ook toen kwam er een bijzonder agressieve tegenreactie uit rechts-conservatieve, reactionaire hoek. Maar niet alleen uit die hoek. De “nieuwe vrouw” maakte ook bij links-liberale mannen angsten los. In het grafische werk van George Grosz of de literatuur van Erich Kästner verschijnen plots buitenmaatse manwijven die de man geweld aandoen. Daaraan zie je: het was, behalve een periode van groot vrijheidsverlangen, ook een angstige tijd.’
Het was ook een enorm gepolariseerd tijdperk.
Harald Jähner: De jonge Duitse republiek werd gekenmerkt door een groot verlangen om zich van het verleden te bevrijden. Het wemelde er van de utopieën. Er werd hardop gedroomd over ‘de nieuwe mens’ of ‘de nieuwe vrouw’. Letterlijk alles moest op de schop, tradities waren er om je ervan te bevrijden. Die grote vernieuwingsdrang bracht, zowel aan de linker- als aan de rechterzijde, een hang naar dramatiek en radicaliteit mee. Een mooi voorbeeld is Bauhaus, de toen toonaangevende kunst- en architectenschool. Als je naar hun ontwerpen kijkt, zou je denken dat Bauhaus een verzamelplaats was van rationele geesten. Het tegendeel is waar. Uit hun geschriften spreekt een religieus, haast sektarisch geloof in een nieuwe mens, en de rol die hun ontwerpen in de geboorte van die mens hadden te spelen. Die radicaliteit stuitte op weerstand in meer conservatieve kringen, waardoor architectuur al snel gepolariseerd raakte. Zo kwam het bijvoorbeeld tot een hoogoplopende strijd tussen de aanhangers van het platte dak en die van het puntdak. Dat soort absurde polemieken was typisch voor die tijd. Al heel snel na de Eerste Wereldoorlog kreeg je in zowat alle domeinen van het leven een sterke polarisering.
De Weimarrepubliek heeft me dit geleerd: het meningsverschil moet je zo veel mogelijk koesteren.
Die polarisering is er vandaag ook. De ‘hoogteroes’ veel minder.
Jähner: Ja, en dat stelt me enigszins gerust. In veel opzichten lijkt onze tijd op die van de Weimarrepubliek. Maar er is een fundamenteel verschil. Noch aan rechtse, noch aan linkse kant zie ik grote groepen mensen die iets helemaal nieuws willen. Ten gronde is dit een conservatieve tijd, we dromen ervan dat alles min of meer blijft zoals het is. Dat is het tegendeel van extremisme, en meteen de reden waarom ik niet geloof dat een nieuwe NSDAP veel kans maakt om de macht te grijpen.
De eerste Duitse president, de gematigde sociaaldemocraat Friedrich Ebert, oogstte bij de extremisten vooral misprijzen. Ten onrechte, schrijft u.
Jähner: Ebert paste niet in de tijdgeest. Het was een periode die gekenmerkt werd door een verlangen naar heldhaftigheid en utopieën, terwijl Ebert een realist was. Hij was iemand die het compromis zocht. Bovendien was hij weinig charismatisch en niet scherp. In die zin belichaamt hij ook wel de tragiek van deze tijd. Op verbindende centrumfiguren als Ebert werd neergekeken, terwijl het verdeelde Duitsland zo’n figuur net heel erg nodig had.
Latere geschiedschrijvers lieten zich ook laatdunkend over Ebert uit.
Jähner: Ook historici voelen zich eerder aangetrokken tot heldhaftige, charismatische figuren. En dat was Ebert allemaal niet. Maar dat maakt hem voor mij niet minder interessant. Misschien wel in tegendeel. Zijn wat vertwijfelde pogingen om in die overspannen, naar de extremen razende samenleving het evenwicht te zoeken, maken van hem net zo’n opwindende figuur.
Aan de extreemlinkse kant had je iemand als Rosa Luxemburg, samen met Karl Liebknecht de oprichter van de Duitse communistische partij KPD. Zij had wél charisma en wordt in bepaalde kringen nog altijd als heldin vereerd.
Jähner: Ik behoor niet tot die kringen. Natuurlijk is ze een fascinerende persoonlijkheid. Ze was extreem intelligent, en voor die tijd wonderlijk geëmancipeerd. Maar haar gebrek aan realisme en haar utopisme heeft de Weimarrepubliek weinig goeds gebracht. Ze heeft ook deerlijk overschat hoe groot de aanhang van de KPD was. Voor de meerderheid van de Duitse bevolking was haar ‘dictatuur van het proletariaat’ een ijzingwekkende gedachte.
Om nog even terug te komen op Ebert: schrijver Thomas Mann bewonderde hem wél. Hij dichtte hem vaderlijke kwaliteiten toe.
Jähner: Dat is geen toeval. Thomas Mann besefte heel goed dat het zoeken naar consensus de básis is van de democratie, en niet ‘het verraad aan’ die democratie. Natuurlijk waren er nog wel meer mensen die dat beseften. Alleen: in de loop van de jaren twintig werden dat er, helaas, steeds minder.
U laat uw boek eindigen met een populair liedje uit 1930, geschreven door de componist Friedrich Hollaender en gezongen door Marlene Dietrich. Hierin is geen sprake meer van ‘hoogteroes’, wél van het verlangen naar ‘etwas glücklich sein’.
Jähner: Je zou het een anti-utopisch lied kunnen noemen, en zo was het volgens mij ook bedoeld. Hollaender was een scherpe chroniqueur van zijn tijd. Hij begreep heel goed hoe de extremistische tijdgeest een bedreiging vormde voor de democratie.
Om de tijdgeest te vatten gaat u uitgebreid te rade bij de toen razendsnel groeiende ‘popcultuur’. Die cultuur diende volgens u veel meer dan alleen het verlangen naar escapisme.
Jähner: De amusementscultuur had nooit zo groot kunnen worden als ze niet meer te bieden had dan mensen van de ware problemen af te leiden. Ik geef in mijn boek het voorbeeld Schöner Gigolo, armer Gigolo, een schlager over een toen bijzonder actuele problematiek. Met die gigolo’s worden de ontslagen officieren van het keizerrijk bedoeld. Jonge mannen die nergens meer aan de bak kwamen, en hun brood proberen te verdienen als ‘indansers’ in de vele danspaleizen van toen. Het is een treurig, actueel lied, dat de problemen en fenomenen van toen heel precies verwoordt. Het is maar een voorbeeld van hoe populaire cultuur de historicus vandaag meer kan vertellen dan de hoge cultuur.
Hoe bedoelt u?
Jähner: Een literaire schrijver probeert origineel te zijn, en zich te onderscheiden door een bijzondere, individuele stijl. Populaire cultuur verbloemt minder, is directer en daardoor vaak een meer precieze historische bron.
De populaire cultuur van de Weimarrepubliek vertelt in elk geval veel over de veranderde plek van de vrouw. Ze speelde niet langer een bijrol.
Jähner: Omdat meer en meer vrouwen gingen werken, verdienden ze zelf geld. Dus werden ze ook klanten, die zelf konden beslissen welke film ze wilden zien en welke plaat ze wilden kopen. Die grotere autonomie zie je ook in de cultuur zelf. Vrouwen stonden niet langer alleen voor de camera. Ze gingen zelf regisseren. Het zou nog decennia duren voor vrouwen die rol ook konden opeisen in de politiek. Maar in de cultuur werd de emancipatiestrijd toen al volop gevoerd. Het verlangen naar autonomie wordt misschien wel het sterkst weerspiegeld in het beeld van de vrouw als automobilist. Dat beeld – een ideaal dat uiteraard alleen voor rijke vrouwen weggelegd was – wordt in de Weimarrepublik enorm populair, en zou oneindig veel keer worden verspreid.
Het was ook een tijd van grote, door technologie gedreven versnelling. Niet alle ouderen waren mee.
Jähner: Dat veroorzaakte een belangrijke verschuiving op de werkvloer. Snel zijn – jong zijn dus – werd belangrijker dan werkervaring. Duizenden jonge vrouwen namen plaats achter de schrijf- en rekenmachine. Ze waren zo snel dat de klassieke boekhouders werden uitgerangeerd. Het tempo regeerde, in alle domeinen van het leven. Voor een deel kan dat ook verklaren waar die obsessie met het lichaam plots vandaan kwam – nog zo’n gelijkenis met onze tijd. Net als vandaag was er een fitnesshype. Het ideale lichaam moest slank zijn, vetvrij. Je moest ‘op je qui vive’ zijn. In de ateliers van Bauhaus werd de bijpassende, niet al te comfortabele stoel ontworpen: de Freischwinger. Het is een stoel die als het ware gemaakt is om snel te reageren op de impulsen van de tijd.
Een andere verklaring voor die fitnessobsessie kan liggen in de Eerste Wereldoorlog. De gevolgen daarvan waren zichtbaar in het straatbeeld: tienduizenden kreupele mensen, die duidelijk maakten hoe kwetsbaar het menselijke lichaam wel is. Misschien wilden mensen zich daartegen wapenen met een harnas van spieren.
Hitler was, daar ben ik van overtuigd, niet onvermijdelijk.
Die lichaamscultus bereikt misschien wel zijn climax in Olympia (1936), een door de nazi’s bestelde film van Leni Riefenstahl. Tegelijk waren ook linkse kunstenaars als Bertolt Brecht erdoor bezeten. Was de lichaamscultuur een van de weinige domeinen die de polarisatie overstegen?
Jähner: Vanuit de burgerlijke, conservatieve hoek was er veel voorbehoud tegenover die fitnesshype. Maar bij de jonge, rechts-radicale groeperingen in de buurt van de NSDAP bestond, zeker tegenover sport die in massa’s werd bedreven, dezelfde fascinatie. De grootste aanhangers vond je bij de links-liberale intellectuelen. U noemde al Bertolt Brecht, maar hij was beslist niet die enige. Bijzonder interessant was ook Frieda Riess, een fotografe die jonge sportlui naakt en kwetsbaar voor de camera bracht. Ze maakte van die jongens een esthetisch object, zoals voorheen alleen mannen vrouwen tot een esthetisch object hadden gemaakt.
Misschien was de verdeeldheid wel nergens zo groot als in de media. De linkse intellectuelen verschansten zich in Die Weltbühne, een blad met kleine oplage waarin andersdenkenden werden bespot. Omgekeerd troepte de rechts-conservatieve bubbel samen in Die Tat. De pers, zo laat u uitschijnen, was mee schuldig aan de afschaffing van de democratie.
Jähner: Ja, en wel om verschillende redenen. Een eerste tekortkoming: ze heeft verzuimd om aan haar lezers uit te leggen waarom partijen inhoudelijk van mening verschillen, en de complexiteit van de dilemma’s niet uitgelegd. Ze focusten zich op de politieke strijd en het geruzie. Zo ontstond het beeld van het parlement als een zinloos forum van wederzijdse haat en niet als een instrument dat problemen kon oplossen. Aan het eind van de republiek was de politiek daar inderdaad niet meer toe in staat, maar dat lag ook aan de manier waarop er over de politiek was bericht.
En een tweede fout: de pers schreef wat haar lezers wilden horen. Elke politieke strekking, hoe klein ook, had haar eigen krantje dat de lezer vooral bevestigde in zijn eigen overtuiging en een andere mening geen kans gaf. Dat lag natuurlijk ook aan die lezers. De media die nog een beetje moeite deden om de discussie open te houden, verloren in snel tempo oplages. De media die hun bubbels bedienden bleven daar min of meer van bespaard. Dat lijkt mij een symptoom van een samenleving met een groot democratisch probleem. Het is een ontwikkeling die me ook vandaag – zacht gezegd – irriteert. Uit mijn studie van de Weimarrepubliek heb ik dit wel geleerd: het meningsverschil, de openheid voor andere opinies, moet je zo veel mogelijk koesteren.
(Lees verder onder de preview)
De Weimarrepubliek leek in dat opzicht nog het meest op de Verenigde Staten vandaag.
Jähner: Ja, daar is het al veel erger dan in Duitsland en naar ik vermoed ook in België. Maar je ziet het ook hier: een gebrek aan belangstelling en respect voor de beweegredenen en de motivaties van mensen met een andere opinie. Het leidt tot een intellectuele stilstand die waanzinnig gevaarlijk is.
Had meer intellectuele openheid de Weimardemocratie kunnen redden?
Jähner: Ik beschouw dat als een grote vergissing van de toenmalige links-liberale stemmen, onder wie een grote schrijver als Kurt Tucholsky. Tucholsky was een begenadigde stilist en satiricus, maar heeft nooit begrepen hoezeer hij bijdroeg aan het ondermijnen van de democratie. Hij was bijzonder gul met spot en hoon voor de politieke elite. Zijn voortdurende misprijzen over het ‘geknoei van die daarboven’ heeft er mee toe geleid dat ook mensen die niet naar radicalisme neigden, de democratische waarden niet langer wilden verdedigen. Ik denk dat we hun aandeel in dit drama niet mogen onderschatten. Al mag je natuurlijk niet vergeten hoe moeilijk de omstandigheden toen waren. Het vergde toen, nog veel meer dan vandaag, moed om de democratische principes te verdedigen. Het was in 1932 ook bijna ondenkbaar hoe gruwelijk alles zou aflopen.
Het klinkt als een waarschuwing voor deze tijd.
Jähner: Journalisten moeten natuurlijk altijd kritisch zijn, maar ik zie ook vandaag weer hoe ingewikkelde dilemma’s worden beschreven als een probleem van een individuele politicus. Denk aan de klimaatverandering of de oorlog in Oekraïne. In de media worden die problemen vaak herleid tot het falen van een politiek individu. Het wordt niet meer uitgelegd waar het echt over gaat. De genadeloze hardheid waarmee dat gebeurt, leidt tot misprijzen voor de politiek, eerder dan tot een begrip van wat voor ons allen belangrijk is.
Het beeld dat u van de Weimarrepubliek schetst is dat van een verdeelde samenleving. Cynisch genoeg zou je kunnen zeggen dat Hitler met ‘ein Volk, ein Reich, ein Führer’ het volk van die verdeling probeerde te verlossen. En dat die boodschap aansloeg.
Jähner: Exact. Dat was de perfide verleiding van de NSDAP-retoriek: die partij was de grote verdeler, maar wierp zich tegelijk op als de belichaming van de eenheid. En dat werkte. Een groot deel van de bevolking zag Hitler als de man die hen zou verlossen van die verdeeldheid. Terwijl hij er natuurlijk alles aan deed om die bevolking te verdelen.
De media waren mee verantwoordelijk, schrijft u. Maar wat dan met de politiek? Waar was de politicus, die met overtuiging en moed het belang van het midden kon verdedigen?
Jähner: Die was er niet. Het centrum heeft vooral moeite gedaan om zichzelf af te schaffen. Voor rechts-conservatieve kringen was het belangrijkste doel de sociaaldemocraten van de macht houden. Dat was voor hen nog belangrijker dan Hitler stoppen. Een centrumpoliticus met meer overtuiging en moed had geholpen, ja. Hitler was, daar ben ik van overtuigd, niet onvermijdelijk. Het drama is dat de Duitse economie het, net voor Hitlers machtsovername, beter begon te doen. De economie klom uit een diep dal. De mensen waren uitgeput, bang voor een nieuwe financiële crisis. Maar het begon beter te gaan. Een paar maanden later was Hitler niet verkozen. Het tijdvenster was waanzinnig kort. Helaas is Hitler erin geslaagd zijn laatste kans nog te grijpen.
Tot slot nog even naar het Duitsland van vandaag. Decennialang was het land een toonbeeld van politieke stabiliteit. Vandaag haalt de rechts-radicale AfD in de peilingen meer dan 20 procent. Wat is er gaande?
Jähner: Ik zie veel oorzaken, maar de media zijn er één van. Naar aanleiding van de grote migratiegolf in 2015 ontstond in Duitsland die fameuze Willkommenskultur, waarbij de pers zich grotendeels achter het overheidsbeleid schaarde. Dat heeft een zeker wantrouwen aangewakkerd: men kreeg het gevoel dat er een entente was tussen pers en politiek. Over problemen werd niet gesproken en de pers ging een pedagogische rol spelen. Nu zijn mensen in Oost-Duitsland – waar de AfD veel hogere scores behaalt – bijzonder allergisch voor dit soort ententes. Ze hebben het 30 jaar lang meegemaakt en voelen het sneller dan om het even wie aan als het opnieuw gebeurt. Als hun problemen en angsten dan ook nog eens gebagatelliseerd worden, drijf je hen in de armen van de radicalen. Gelukkig zie ik dat veel van mijn collega’s die problemen vandaag wél ernstig beginnen te nemen. Migratie is een belangrijk thema. Daar moeten we open over praten, uiteraard altijd op basis van de feiten.
Harald Jähner, Hoogteroes, De Arbeiderspers, 624 blz., 37,5 euro.
Harald Jähner
1953: Geboren in Duisburg, Duitsland.
1973-1978: Studie geschiedenis, politieke wetenschappen en filosofie.
1994-1997: Literatuurcriticus Frankfurter Allgemeine Zeitung.
2003-2015: Redacteur en chef Berliner Zeitung.
2011-nu: Gastprofessor cultuurjournalistiek aan de Universität der Künste in Berlijn.
2019: Wolfszeit, zijn boek over Duitsland na de Tweede Wereldoorlog krijgt de Preis der Leipziger Buchmesse.
2022: Publiceert Höhenrausch over ‘het korte leven’ tussen de twee wereldoorlogen.
Democratie onder druk
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier