Het vrouwenquotum in Noorwegen: wat heeft dat nu opgeleverd?
In Noorwegen werd in 2003 een vrouwenquotum ingevoerd voor het bedrijfsleven. Het resultaat is eerder bedroevend: er zijn nu meer vrouwelijke bestuursleden, maar de sekseongelijkheid werd er nauwelijks minder om.
Hun progressieve reputatie mag dan deels gestoeld zijn op vervlogen successen zoals die van een inmiddels steeds verder uitgeklede welvaartsstaat, wanneer het gaat over de man-vrouwverhoudingen blijven de Scandinavische landen voor velen gidsgebied. De Noren gaan er bijvoorbeeld prat op dat zij de uitvinders zijn van het vrouwenquotum. Dat werd in 2003 ingevoerd voor beursgenoteerde bedrijven. De vraag is: wat heeft het sindsdien opgeleverd?
In 1999 opperde de toenmalige minister van Kinderen en Gezinszaken Valgerd Svarstad Haugland het idee voor genderquota in de bestuursraden van bedrijven. Sinds 1979 kende Noorwegen al een seksegelijkheidswet, maar die had uitsluitend betrekking op de publieke sfeer. Het gevolg daarvan, vertelt Sissel Jensen, hoofddocente aan de Norwegian School of Economics en gespecialiseerd in sekseongelijkheid in het bedrijfsleven, was dat een fors aantal topposities in de politiek en publieke instellingen inmiddels bekleed werd door een vrouw. Maar daar was ook alles mee gezegd: een gebalanceerde man-vrouwverhouding in de bestuurlijke functies van de commerciële sector was nog steeds ver te zoeken: 94 procent van de bestuursraden en 98 procent van alle ceo’s was man.
Bedrijven zouden headhunters al kunnen vragen om hen telkens evenveel mannen als vrouwen voor te stellen voor een bepaalde functie.
Mannenbolwerk
Het aandeel vrouwen aan de top van het bedrijfsleven was sinds 1979 nauwelijks gegroeid. Zonder inmenging van bovenaf, ontstond het vermoeden, zou de private sector tot het einde der tijden een mannenbolwerk blijven. Hoe kon dat, in een land dat op politiek niveau zo goed als evenredig door beide seksen werd bestierd?
Misschien had het quotumvoorstel van Haugland minder opzien gebaard als het uit de koker kwam van, zeg, een Noorse sociaaldemocraat. De centrumrechtse regering had in zo’n geval het idee met een handomdraai kunnen verwerpen als een socialistische maatregel om de vrije markt aan banden te leggen, of iets in die trant. Maar het voorstel werd geopperd door een christendemocraat, en dat maakte dat er van alle kanten werd geluisterd.
De opvolger van Haugland hield het quota-idee warm, maar de doorslaggevende rol was voor de toenmalige minister van Handel en Industrie, de conservatieve Ansgar Gabrielsen. In 2002, in de laatste fase van het politieke debat over het genderquotum, zei hij in een interview met Verdens Gang, de bestgelezen krant van Noorwegen, dat hij ‘misselijk en moe werd van de mannelijke dominantie binnen het bedrijfsleven’. Volgens Mari Teigen, sociologe en hoofdonderzoekster aan het Instituut voor Sociaal Onderzoek te Oslo, trok die uitspraak het merendeel van de sceptici binnen de conservatieve partij over de streep.
‘De nieuwe quotawetgeving werd nota bene geïntroduceerd door een centrumconservatieve coalitie’, zegt Sissel Jensen van de Norwegian School of Economics. Het voorstel werd gesteund door de Arbeiderspartij en socialistisch links. Alleen de rechts-populistische Vooruitgangspartij stemde tegen.
Toch verliep het proces niet zonder slag of stoot. Van meet af aan was het politieke draagvlak groot, maar de belangenbehartigers van de industrie en de werkgeversorganisaties stribbelden flink tegen. Een vrouwenquotum was mannendiscriminatie, vonden ze, er waren niet genoeg capabele vrouwen voor die functies te vinden, door de vervanging van capabele door incapabele bestuurders zouden bedrijven minder interessant worden voor investeerders en het was bovenal ondemocratisch – het stond immers een onbevooroordeeld benoemingsproces in de weg.
Het is maar met welke ogen je tegen de zaken aankijkt. De voorstanders van het vrouwenquotum bepleitten met nagenoeg dezelfde argumenten hún gelijk. De genderdisbalans in het bedrijfsleven, dat was pas discriminatie, veel vrouwelijk talent bleef nu onbenut, waarmee de sector nieuwe inzichten misliep, en de overheid stelde dat economische besluitvorming door een beter sekse-evenwicht juist zou democratiseren.
Enfin, toen het parlement in 2003 vóór een quotumregeling in de bedrijfssector stemde, was de kogel door de kerk. De nieuwe spelregels zouden gelden voor beursgenoteerde bedrijven, staatsbedrijven en coöperaties.
Bij de introductie van het quotum was het niet meer dan een advies; ondernemers die er lak aan hadden, kregen geen sancties opgelegd. Maar die vrijblijvendheid bleek de seksegelijkheid weinig goeds te doen. Het aantal vrouwelijke bestuursleden nam in de paar jaar na 2003 maar amper toe.
Daarom besloot de regering uiteindelijk tot een bindend genderquotum: de bestuursraden van alle nieuwe beursgenoteerde bedrijven moesten vanaf 2006 voor minstens 40 procent bestaan uit vrouwen. Alle andere bedrijven waarvoor het quotum in het leven was geroepen, hadden nog twee jaar de tijd om aan diezelfde eis te voldoen. Haalden ze de deadline niet, dan werden ze verplicht hun zaak op te doeken.
Zover, zegt Sissel Jensen, heeft het nooit hoeven te komen.
Van de beurs af
Wel besloot een aantal bedrijven met de invoering van de nieuwe wetgeving de beurs te verlaten. Daarmee ontsprongen ze de dans, was het vrouwenquotum niet langer op hen van toepassing. De rest voldeed binnen de deadline aan de eis.
Misschien hebben de vrouwen in bestuursraden wel dezelfde male bias als de mannen, kiezen ze ook eerder voor een mannelijke kandidaat.
Al met al had het bijna tien jaar geduurd: vanaf de eerste keer dat het vrouwenquotum was geagendeerd totdat het goed en wel in werking was getreden. Einde verhaal? Nee, nog niet helemaal.
Hoe was het bijvoorbeeld afgelopen met de bedrijven die hadden beweerd dat ze best vrouwen wilden rekruteren, maar dat ze gewoon niet gekwalificeerd genoeg waren?
Die bedrijven kwamen, vertelt Jensen, doorgaans terug op hun kritiek. De vrouwen die na het quotum werden aangenomen, bleken over het algemeen prima gekwalificeerd. Beter gekwalificeerd zelfs dan de vrouwen die daarvoor al onderdeel uitmaakten van een bestuursraad. ‘Het lijkt erop dat op het moment dat die bedrijven niet meer uit hun eigen netwerk konden putten en ze via professionelere wegen nieuwe bestuursleden moesten rekruteren, ze ook aanzienlijk betere kandidaten konden vinden.’
De vrouwelijke bestuursleden die sinds de invoering van het quotum zijn aangenomen, zijn doorgaans hoger opgeleid dan hun mannelijke collega’s. Laatstgenoemden zijn op hun beurt vaker eigenaar van een bedrijf. Maar uit onderzoek van sociologe Mari Teigen blijkt dat de huidige bestuursleden, man of vrouw, over een overeenkomstig rijtje competenties beschikken.
Salariskloof
Goed nieuws dus, al met al. Toch geeft Sissel Jensen geen eenduidig antwoord op de vraag of de wetgeving een succes is geweest. Aan het directe doel van het quotum – 40 procent vrouwen in bestuursraden – is voldaan, maar daar is ook alles mee gezegd. ‘De wet heeft geen enkele invloed gehad op de andere aspecten van de seksedisbalans in het bedrijfsleven.’
De gedachte achter het vrouwenquotum was dat meer gelijkheid boven aan de ladder zou doorwerken naar andere managementposities, maar dat is niet of nauwelijks gebeurd. Slechts 5 procent van de voorzitters van bestuursraden is vrouw en het aandeel vrouwelijke ceo’s ligt in Noorwegen op een schamele 6 procent. Managers zijn nog steeds vrijwel altijd man. De salariskloof, zegt Jensen, is bovendien nog altijd onveranderd groot.
Of, zoals Jensen en twee collega-onderzoekers schrijven in een paper over de effecten van de Noorse hervormingen: het quotum blijkt niets te hebben gedaan ‘om het carrièrevooruitzicht van gekwalificeerde vrouwen onder het bestuursniveau te verbeteren’, noch heeft het beleid ‘geholpen de seksekloof in inkomsten van recent afgestudeerden te dichten’.
Over het waarom tasten Jensen en haar collega’s nog in het duister. ‘De regering had de hoop dat deze wetgeving het hele bedrijfsleven vrouwvriendelijker zou maken.’ Maar tevergeefs. ‘Het merendeel van de bestuursraden bestaat uit vijf leden, van wie meestal twee vrouwen. Mogelijk heeft dat ermee te maken: ze zijn nog steeds in de minderheid.’ Of, zegt Jensen: ‘Misschien hebben de vrouwen in bestuursraden wel dezelfde male bias als de mannen, kiezen ze ook eerder voor een mannelijke kandidaat.’
De echtgenote van de aandeelhouder
In 2011 werd ook in België wetgeving goedgekeurd over vrouwen in de raden van bestuur. Zowel bij overheidsbedrijven als bij beursgenoteerde bedrijven moest een derde van het totaal aantal zetels ingenomen worden door vrouwen. Die beursgenoteerde bedrijven kregen wel tot 2017 – en kleine en middelgrote bedrijven zelfs tot vorig jaar – de tijd om daarmee in orde te raken.
Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen maakt sindsdien regelmatig een evaluatie van de wetgeving. De laatste cijfers dateren uit 2017, en toen bleek dat het aantal vrouwen in raden van bestuur van die bedrijven tussen 2008 en dat jaar was verdrievoudigd: van slechts 8,3 procent naar 26,8 procent. Dat is natuurlijk nog geen derde, dus nog niet alle bedrijven bleken in orde te zijn met de wetgeving. ‘Een heel aantal bedrijven hadden recht op een uitzondering en mochten langer de tijd nemen om genoeg vrouwen te vinden’, zegt Liesbet Stevens, adjunct-directeur van het Instituut. ‘Uiteindelijk voldeden drie bedrijven echt niet aan de verplichting. Wij hebben contact met hen opgenomen, en enkele maanden later hadden ook zij voldoende vrouwen opgenomen in de raad van bestuur.’
Is die positieve evolutie in België echt te danken aan het invoeren van quota? ‘Ik stel vast dat in landen waar zulke quota worden ingevoerd het aantal vrouwen in raden van bestuur veel sneller stijgt dan in landen waar dat niet het geval is’, zegt Stevens. ‘We hebben ook geen spectaculaire achteruitgang gezien van de economische capaciteiten van die raden van bestuur. De doemvoorspellingen zijn duidelijk niet uitgekomen.’
Is het bedrijfsleven ook echt vervrouwelijkt? De raad van bestuur is slechts één orgaan, en over het totaalplaatje is Marcia De Wachter, die tot 2018 directielid van de Nationale Bank was, sceptisch. ‘Soms kiest men ook gewoon voor de echtgenote van een belangrijke aandeelhouder om voldoende vrouwen te hebben in de raad van bestuur’, zegt De Wachter. ‘De echte verantwoordelijkheden in het bedrijfsleven worden trouwens opgenomen in de directiecomités, en daar is de vertegenwoordiging van vrouwen nog altijd teleurstellend. Ik heb twintig jaar tegen de bierkaai gevochten, en in de bankensector zie ik eigenlijk pas sinds vorig jaar iets echt veranderen. De cultuuromslag kan niet anders dan wettelijk opgelegd worden.’
Liesbet Stevens is het daarmee eens. ‘De bestaande quotawetgeving heeft geen doordruppeleffect veroorzaakt’, zegt ze. ‘In de directiecomités, of voor posities als ceo of voorzitter van de raad van bestuur hebben we geen even positief effect gezien. Dat is geen geruststelling. Zeker naarmate de te begeven functies schaarser worden, komen er minder vrouwen aan te pas. Er moet dus worden nagedacht over verdere maatregelen, eventueel zelfs quota voor directiecomités. Bedrijven zouden headhunters al kunnen vragen om hen telkens evenveel mannen als vrouwen voor te stellen voor een bepaalde functie.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier