Victor De Decker
‘Groen protectionisme zal plaats moeten ruimen voor groene partnerschappen’
Onderzoeker Victor De Decker (Egmont) staat stil bij de geopolitieke implicaties van een Europese Green Deal. ‘Europese investeringen en subsidies in groene technologie en infrastructuur mogen niet stoppen aan de grenzen van Europa: ze moeten globaal zijn.’
Met een finaal akkoord in de Raad en dinsdag de instemming van de Commissie voor Juridische Zaken, is de zorgplichtwet maar één plenaire stemming verwijderd van goedkeuring door het Europees parlement. Deze richtlijn zal bedrijven op termijn verantwoordelijk stellen voor sociale wantoestanden, maar ook voor milieu- en klimaatschade binnen hun gehele waardeketen. Voortaan zullen grote bedrijven aansprakelijk worden geacht voor wanpraktijken van al hun toeleveranciers, ook al bevinden deze zich aan de andere kant van de wereld.
Deze zorgplichtwet zal voortaan een essentiële rol spelen binnen de Green Deal. In eerste instantie is de Green Deal een poging om van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken, maar wie tussen de lijnen leest, zal al langer hebben gezien dat de Europese klimaatambities niet stoppen aan de grenzen van het continent. Net zoals de klimaatopwarming geen onderscheid maakt tussen Europese of Aziatische uitstoot, kan een succesvol klimaatbeleid zich niet beperken tot uitstootvermindering binnen haar grenzen: de hele wereld moet worden meegetrokken in het verhaal.
Zo werden klimaatdoelstellingen reeds een essentieel onderdeel van vrijhandelsakkoorden. Het laatstafgesloten Europese vrijhandelsakkoord met Nieuw-Zeeland ging zelfs zo ver door een sanctiemechanisme in voege te stellen bij het niet navolgen van het Akkoord van Parijs. Het EU-Mercosur vrijhandelsakkoord liep dan weer op de klippen door Frans verzet door een vermeend gebrek aan wederkerigheid in klimaat- en milieudoelstellingen.
Hoewel het op klimaatconferenties mogelijk is akkoorden te bereiken over wat er moet gebeuren om klimaatverandering tegen te gaan, blijft het bijster moeilijk om overeen te komen hoe dit zou gebeuren. De laatste poging om het thema voor te leggen binnen de Wereldhandelsorganisatie (WHO) bracht evenmin zoden aan de tijd, aangezien India het thema daar blokkeert.
Uit vrees dat Europa het concurrentievermogen van haar eigen bedrijven zou aantasten door stringent klimaatbeleid, voerde de EU een koolstofgrenstaks in op koolstofintense importproducten, om zo oneerlijke concurrentie te vermijden. Deze maatregel is verre van populair in het Globale Zuiden, waar men in deze grenstaks een verholen vorm van groen protectionisme ziet.
De twee olifanten in de kamer van een globale klimaataanpak bevinden zich in het Oosten. Naast India blijft de Volksrepubliek China een ambigue speler in het klimaatverhaal: hoewel er in China iedere week nog gemiddeld twee koolcentrales openen, heeft het land zich in sneltempo kunnen opwerken als de groene technologie producent bij uitstek. Zo richtte Xi Jinping het Chinese groeimodel in naar de “nieuwe drie”: zonnepanelen, lithium-batterijen en elektrische wagens.
Ook blijft China een dominante positie behouden in de export van zeldzame aardmetalen. Terwijl China meer dan de helft van de globale productie van deze zeldzame aardmetalen beheert, heeft het een quasi-monopolie over de verwerking hiervan bewerkstelligd. Het is nu al duidelijk China er niet om verlegen zal zitten om die dominante positie zelf uit te spelen met behulp van handelsrestricties.
Dit bemoeilijkt de EU stellig in haar stellingname in het klimaatdebat wanneer het gaat over China. Ontegensprekelijk moet het China betrekken in een globaal antwoord op de klimaatopwarming. Demografische argumenten daar gelaten, heeft China zich ook op technologisch en geografisch vlak onmisbaar gemaak. Zeker als het erom gaat een antwoord te formuleren op het globale klimaatvraagstuk. Deze tendensen zorgen er tegelijk ook voor dat Europa er in toenemende mate ondergeschikt en zelfs afhankelijk van wordt.
Dit gevaar lokte alvast reactie uit. Europa probeert de rood-groene technologiedominantie in te dijken met WHO-conforme antidumping– en antisubsidiemaatregelen. De VS is dan weer opgeschoven naar een actief industrieel subsidie- en tarievenbeleid volgens het principe “eigen industrie eerst”, met name in de Inflation Reduction Act: een eventuele uitspraak van een tandeloze WHO zal hen worst wezen.
Indien het Europa menens is met het klimaatverandering en de bijhorende geopolitieke uitdagingen, zal het evenzeer verder moeten gaan dan handelsrestricties, tarieven, belastingen en verplichtingen voor bedrijven rond groene boekhoudingen: het moet actief op zoek naar een grootschalig investeringsprogramma voor de energietransitie.
Zonder mee te gaan in de manicheïstische wereldvisie van de Amerikanen, dringt een strategisch industrieel investeringsbeleid zich op. In tijden van hogere rentes, krappe budgettaire marges en noodzakelijke heropbouw van onze defensiecapaciteiten, lijken voorstellen tot investeringen in de groene transitie stilaan naar de achtergrond te verdwijnen – onterecht. Toegeven aan deze mistroostige redenering en bijgevolg niet inzetten op hernieuwbare technologieën zou – ironisch genoeg – van eenzelfde strategisch verzuim getuigen als het jarenlange verzaken van investeringen in defensiecapaciteiten voorgaande de oorlog in Oekraïne.
Eerder dan een vorm van blind idealisme, zijn de woorden van Keynes in deze een blijk van nuchter realisme: alles wat we kunnen doen, kunnen we ons veroorloven. In tegenstelling tot wat de doemdenkers beweren, heeft Europa alle kaarten in handen om de transitie binnen de eigen grenzen te bewerkstelligen.
De echte uitdaging blijft de rest van de wereld mee te trekken in het verhaal. Vandaar dat Europese investeringen en subsidies in groene technologie en infrastructuur niet mogen stoppen aan de grenzen van Europa: ze moeten globaal zijn. Zo zou Europa zich niet alleen moeten focussen op uitbouw van industriële capaciteiten binnen de 27 lidstaten, maar evenzeer met een grootschalig buitenlands financieringsbeleid voor de dag moeten komen voor lokale meerwaardeproductie in het Globale Zuiden. Groen protectionisme zal plaats moeten ruimen voor groene partnerschappen.
Afzien van een strategisch investeringsbeleid in groene technologieën zou ons economisch, maar op termijn evenzeer geopolitiek zuur opbreken. De conclusie blijft: de Green Deal zal geopolitiek zijn, of het zal niet zijn.
Victor De Decker werkt als onderzoeker geoeconomie bij het Egmont Instituut, daarnaast werk ik aan een doctoraat aan de UGent en de Koninklijke Militaire School (KMS).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier