5 miljard omzet: offshore windindustrie brengt Denemarken heel wat geld op
43 procent van de elektriciteit uit wind? 13 offshore windparken? Denemarken ligt ver voor op de rest van de wereld. Knack ging kijken in havenstad Esbjerg, het kloppende hart van de Deense en Europese offshore windindustrie.
Het waait in Esbjerg. Het Deense havenstadje, op zo’n drie uur treinen van hoofdstad Kopenhagen, oogt bij aankomst guur en grijs. De stad ontstond als een aanhangsel van de bedrijvige haven even verderop. Ooit had Esbjerg een bloeiende visindustrie, die geleidelijk verdween en vervangen werd door de fossiele industrie.
Nu steunt de economie van de stad op hernieuwbare energiebronnen. Esbjerg is het kloppende hart van de Deense offshore windindustrie geworden, en bij uitbreiding van Europa. De belangrijkste internationale windenergiebedrijven, zoals het Deense windturbinebedrijf Vestas, het Duits-Spaanse Siemens Gamesa, het Deense energiebedrijf Ørsted en het Zweedse Vattenfall hebben zich gevestigd in de haven. Hun kantoren zitten weggestopt tussen gigantische magazijnen en werkplaatsen, waar volop wordt gelast. ‘We hebben onze haven aangepast aan de nieuwe realiteit op energievlak’, zegt havendirecteur Jesper Bank.
Lees ook: Europese energie-eilanden: duur maar dringend
Oliecrisis
Denemarken is de internationale koploper voor windenergie. Het land begon al in de jaren zeventig te investeren in de sector, naar aanleiding van de oliecrisis. ‘Denemarken was toen voor zijn energievraag voor 99 procent afhankelijk van import’, zegt Iver Høj Nielsen van de Deense groene lobbygroep State of Green. Van die afhankelijkheid wilden de Denen af. ‘We beseften dat energieveiligheid een kwestie is van nationale veiligheid. Dat heeft heel Europa vorig jaar mogen ervaren, na de inval van Rusland in Oekraïne.’
Experimenteren met windenergie lag geografisch gezien voor de hand. Het land grenst aan de Noordzee, waar meestal veel wind staat, en dankzij het ondiepe water is het makkelijk om er windmolens te plaatsen. ‘Net als de rest van Europa zijn we beperkt in onze ruimte op land. Daarom zijn we het steeds meer op zee gaan zoeken’, verduidelijkt Nielsen. In 1991 verscheen het eerste offshore windpark ter wereld voor de Deense kust. Ondertussen telt het land er dertien, meer dan welk land ook. ‘43,8 procent van de Deense elektriciteitsconsumptie wordt gedekt door windenergie, veruit het hoogste percentage in de Europese Unie’, zegt Nielsen.
Europa is momenteel niet in staat om zijn eigen ambities waar te maken.
En Denemarken wil nog verder gaan. In 2012 stemde het Deense parlement in met de doelstelling om tegen 2050 volledig fossielvrij te zijn. Koolproductie wordt tegen 2035 stopgezet. In 2020 beslisten de Denen om hun CO2-uitstoot tegen 2030 met 70 procent terug te schroeven. Tegen dan wil het land ook volledig op hernieuwbare energie draaien, en zijn geïnstalleerde offshore windenergiecapaciteit verdrievoudigen. Volgens schattingen zal die capaciteit het binnenlandse verbruik met zo’n 40 procent overstijgen. Dat overschot willen de Denen verkopen aan Duitsland, Nederland en België. Denemarken als groene batterij voor Europa. Of zoals Hanne Storm Edlefsen, directeur van het Deense energiebedrijf Energinet, het omschrijft: ‘Wij willen de zijderoute voor de groene energievoorziening zijn.’ De transitie brengt het land ook geld op: de omzet van de Deense windenergiesector bedroeg in 2020 zo’n 5 miljard euro.
Noordzeecoalitie
Ook binnen de EU groeit het belang van windenergie. Europa wil dat windenergie in 2030 voor 43 procent van het Europese elektriciteitsverbruik instaat, tegenover 17 procent nu. Momenteel heeft het continent een capaciteit van 200 gigawatt windenergie. Die moet groeien tot 1300 gigawatt tegen 2050. Offshore windenergie op de Noordzee maakt een aanzienlijk deel uit van de plannen. Op vraag van Belgisch premier Alexander De Croo (Open VLD) en minister van Energie Tinne Van der Straeten (Groen) kwamen eind april de negen staatshoofden en regeringsleiders van de landen die grenzen aan de Noordzee samen in Oostende. De zogenaamde Noordzeecoalitie die in 2022 in Esbjerg het levenslicht zag, ondertekende daar de Ostend Declaration. Daarin legde de coalitie vast om tegen 2030 120 gigawatt aan offshore windcapaciteit bij te plaatsen. Tegen 2050 moet die capaciteit uitbreiden tot 300 gigawatt, om in de energiebehoefte van 300 miljoen huishoudens te voorzien. Een onderzees elektriciteitsnet en energie-eilanden moeten de stroom in Europa verdelen. ‘Hoe beter we onderling verbonden zijn, hoe interessanter voor iedereen’, zo vat Edlefsen van Energinet het samen. ‘Consumenten zullen lagere prijzen betalen en er kan meer hernieuwbare energie geïntegreerd worden.’
Maar om die ambities te kunnen waarmaken, moet er meer in capaciteit geïnvesteerd worden. Want alles aan offshore windenergie is groot. Overal in de haven van Esbjerg liggen wieken van zo’n honderd meter klaar om naar andere Europese landen vervoerd te worden. Meer dan 80 procent van de geïnstalleerde offshore windcapaciteit in Europa komt uit de haven van Esbjerg. ‘Wij hebben het geluk dat we kunnen uitbreiden, in tegenstelling tot veel andere Europese havens’, zegt havendirecteur Bank. Hij krijgt daarbij hulp uit onverwachte hoek. Sinds vorig jaar is de haven een NAVO-hub. ‘De NAVO investeert in de uitbreiding van onze haven. Die extra capaciteit kunnen we dan weer gebruiken voor onze andere activiteiten.’
Investeringen
Maar een havenuitbreiding kan tot tien jaar duren, en de tijd dringt. ‘Er is zo veel interesse in offshore wind dat we niet genoeg havencapaciteit hebben’, waarschuwt Bank. ‘De meeste windenergiebedrijven kunnen ook geen nieuwe projecten meer aannemen. Hun agenda zit vol.’ Jakob Østergaard, professor windenergie aan de Technische Universiteit van Roskilde, valt Bank bij: ‘Zo’n grote opschaling vereist een stabiele toeleveringsketen. Daarin ontbreekt het nu aan opgeleid personeel en degelijke infrastructuur. We hebben meer en grotere fabrieken, havens, schepen en kranen nodig.’ Havendirecteur Bank is duidelijk: ‘Europa is momenteel niet in staat om zijn eigen ambities waar te maken. Daar is niet genoeg debat over.’
Østergaard wijst ook op het economische belang en potentieel van de windenergiesector. ‘De markt van de zonnepanelen hebben we volledig aan China verloren. Ook op het vlak van batterijtechnologie zijn de Chinezen de strijd aan het winnen. Dit is een van de weinige gebieden waar Europa globaal een voortrekkersrol kan spelen. Maar om die leidersrol te kunnen behouden, moeten we meer investeren in innovatie.’
Bovendien zijn er Chinese en Amerikaanse kapers op de kust. In juni waarschuwde Wind Europe, de Europese belangenvereniging voor de windindustrie, dat Europa meer investeringen kan gebruiken. ‘Door beperkingen in de toeleveringsketen voor windturbines beginnen Chinese fabrikanten hier nu orders binnen te halen. Ze zijn goedkoper, en ze stellen minder eisen en financiële voorwaarden. Er is een reëel risico dat de uitbreiding van windenergie in China zal plaatsvinden en niet in Europa’, klonk het toen in een persbericht.
Daarnaast zijn de Verenigde Staten onder president Joe Biden ook bezig aan een inhaalbeweging. Østergaard: ‘We dreigen in een wedloop terecht te komen. De VS hebben een heel voordelig investeringsklimaat gecreëerd om zo Europese windenergiebedrijven aan te trekken. Voor de planeet is dat goed nieuws, voor Europa minder.’
Wat Denemarken betreft is er geen weg terug, meent Østergaard. ‘Met de faculteit hebben we ooit de oefening gedaan: wat als nucleaire energie extreem goedkoop wordt en zakt tot pakweg een vierde van de prijs die het Internationaal Atoomagentschap realistisch acht? Voor het merendeel van de Europese landen zou kernenergie dan het goedkoopst zijn. Behalve voor twee plaatsen: Zuid-Spanje, waar zonnepanelen de goedkoopste optie zijn, en Denemarken. Onze wind is onklopbaar.’