Een vloekende papegaai, een wasbeer – de vreemde en niet zo vreemde ‘first pets’ die het Witte Huis bevolkten
In het Witte Huis wonen niet alleen presidenten, maar ook hun huisdieren.. Het waren niet altijd honden of katten die de presidenten meenamen. Het kon ook een haan met één poot zijn, of een olifant.
De Bidens bewoonden het Witte Huis met hun twee Duitse schepers, Champ en Major. Deze twee honden maken een einde aan een zeldzame huisdierloze periode voor het Witte Huis.
De presidentiële huisdieren halen de pers, of het nu om Millie gaat, de hond van vader Bush, om Socks, de hond van de Clintons of Bo, de hond van de Obama’s.
Ze vrolijken foto’s op, bespringen buitenlandse dignitarissen, zorgen af en toe voor een vrolijke noot tussen kommer en kwel. ‘Ze helpen om de president een beetje menselijker te maken’, zegt Witte Huis-historicus Matthew Costello in gesprek met The New York Times.
Enkele bijzondere first pets
Er is minstens één boek verschenen over huisdieren in het Witte Huis, de zogenaamde first pets. Er bestaat een Wikipediapagina met informatie over de dieren. Het Presidential Pet Museum stelt een een interessante, zij het niet altijd betrouwbare website ter beschikking.
De conclusie na het bekijken van de overzichten kan alleen zijn dat het Witte Huis vroeger interessanter was. Thomas Jefferson (1801-1809) had een spotlijster (mockingbird) genaamd Dick als huisdier, naast twee beertjes, zeg maar beren, jonge grizzly’s die hij te gevaarlijk achtte en snel van de hand deed.
John Quincy Adams (1825-1829) kreeg een alligator cadeau, die hij twee maanden in zijn badkamer liet wonen. Het verhaal is ruim verspreid, maar wordt intussen betwijfeld. Zijn echtgenote hield het bij zijderupsen, daar is men wel zeker van.
Opvolger Andrew Jackson (1829-1837), een gruwelijke president die desalniettemin op het bankbiljet van 20 dollar wordt afgebeeld, hield een papegaai, die vooral opzien baarde omdat hij zo baldadig kon vloeken. Polly, de papegaai, overleefde de president. Meer zelfs : hij woonde diens begrafenis bij en verwijderd moest worden wegens luid en onwelvoeglijk taalgebruik.
We springen even doorheen de geschiedenis, vergeten enkele tijdelijke tijgers, twee Amerikaanse zeearenden, nog eens twee betwiste alligators, een circuspony en een varken, en komen terecht bij Theodore ‘Teddy’ Roosevelt (1901-1909). Roosevelt, niet te verwarren met zijn ver familielid Franklin D. Roosevelt, was duidelijk de kampioen van dierenliefde in het Witte Huis. Zijn meest geciteerde huisdier is de éénpotige haan – vooral omdat de Library of Congress een schattige foto van het dier ter beschikking stelt. Roosevelt was op zijn manier een pionier van natuurbehoud. De teddybeer werd naar hem genoemd. Onder zijn bewind hupten, kropen en sprongen behalve de haan (nou ja) ook slangen, een das, meerdere paarden, ontelbare honden, vijf beren, een lachende hyena, een zebra, een leeuw, en nog veel meer dierenpracht in en om het Witte Huis. Alles samen was dat veel leven voor een gebouw van 5000 vierkante meter, met in totaal, tuinen inbegrepen, een oppervlakte van 7 hectaren. De eerder geciteerde Matthew Costello zei aan de Times: ‘Als je je afvraagt welk Witte Huis vrij letterlijk een dierentuin was, dan wellicht dat van Theodore Roosevelt.’
Het kon moeilijk anders: sinds Theodore Roosevelt ging het bergaf. Woodrow Wilson (1913-1921) liet 48 schapen binnen, niet als huisdieren, maar omdat hij zo geen tuinier moest betalen om het gras te maaien. De wol kwam het Rode Kruis ten goede.
Er kwamen nog enkele opflakkeringen. Calvin Coolidge (1923-1929) en zijn echtgenote Grace bekommerden zich om een wasbeer, Rebecca. Rebecca was hen geschonken met de bedoeling dat de presidentiële familie het dier op Thanksgiving 1926 zou verorberen. Er ontstond echter een band tussen dier en president, die zich ontspande door Rebecca aan een leiband door de tuinen te voeren (of, wat waarschijnlijker was, Rebecca te volgen waar ze ging). Ze moest angstvallig in de gaten gehouden worden. Rebecca verdween nogal eens in een boom en was vaak niet geneigd weer naar beneden te komen.
Opvolger Herbert Hoover (1929-1933) huisvestte onder meer een possum en een Belgische politiehond, die hij King Tut noemde. Ze hielpen hem niet om herverkozen te worden.
Weer veel later hield Dwight Eisenhower (1953-1961) even een olifant in het Witte Huis, Dzimbo. Hij kreeg het dier van anticommunistische mandatarissen in Frans-Afrika cadeau, en kon er niet te best mee overweg. Dzimbo werd al gauw aan een dierentuin geschonken.
Amerikaanse geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier