‘Een ruggengraat als een eclair’: waarom William McKinley ineens Trumps favoriete president is
Tijdens de verkiezingscampagne klonk Donald Trump bijwijlen lyrisch over een president die bij weinig Amerikanen ook maar iets oproept: William McKinley. De reden was evident. McKinley was de kampioen van de invoerbelastingen. Hij was, zoals Trump, ook een president die de superrijken liet meeregeren.
De Republikein William McKinley, die president was tussen 1897 en 1901, en werd bij het begin van zijn tweede ambtstermijn neergeschoten door een anarchist. Nog voor hij president werd – in 1890 – had hij vanuit het Huis van Afgevaardigden zijn McKinley-invoertarieven doorgevoerd.
En fors waren ze. Forser dan wat Donald Trump nu in het vooruitzicht stelt. De gemiddelde invoertaksen werden in 1890, in de regeling die McKinley’s naam droeg, opgetrokken van 38 naar 49,5 procent. Deze taksen waren niet populair omdat ze het leven duurder maakten, maar McKinley zag ze als een dubbele winst: ze stelden de overheid in staat minder personen- en bedrijfsbelasting te heffen, en ze beschermden gevoelige delen van de eigen markt, met name de kolen-, ijzer- en staalindustrie.
Donald Trump is in elk geval een bewonderaar van McKinley’s tarieven, en dat liet hij tijdens campagnetoespraken en in interviews weten. ‘In de jaren 1890’, vertelde hij bijvoorbeeld aan kiezers in Michigan, ‘was ons land waarschijnlijk op zijn welvarendst ooit omdat er een systeem van invoertarieven in voege was.’ McKinley ‘maakte dit land zo rijk’, vertelde Trump aan financieel magazine Bloomberg: ‘Al wat hij deed waren tarieven – we hadden geen inkomensbelasting.’
Tijdens een ander campagne-interview opperde Trump dat hij een gelijkaardig initiatief, met afschaffing van inkomstenbelastingen, zou overwegen. En nog, tijdens een toespraak: ‘In de woorden van een grote maar hogelijke onderschatte president, William McKinley: de beschermende tarieven van de Republikeinen maakten de levens van onze landgenoten gemakkelijker en fleuriger.’
De invoerheffingen leverden in de tijd van McKinley ongeveer de helft van de overheidsinkomsten op. Tegenwoordig is dat 2 procent.
Trump dweepte in het verleden vaker met de meer conventionele onder de favoriete presidenten, Abraham Lincoln, of zoals Trump hem steevast noemt, ‘Honest Abe’. Hij voegt daar doorgaans aan toe dat hij, in tegenstelling tot Lincoln, wellicht een compromis zou hebben uitgedokterd om de burgeroorlog te vermijden. Wat het compromis ook moge zijn, in een strijd van tegen- en voorstanders van slavernij.
In de recentste campagne kwam McKinley minstens zo vaak ter sprake als ‘Honest Abe’. Trumps recente liefde voor McKinley is zo groot dat hij de hoogste berg van het land opnieuw naar hem wil noemen. Eerder liet president Barack Obama de naam van de berg veranderen in Denali, wat in een inheemse taal van Alaska ‘de hoge’ of ‘de grote’ betekent. Trump, die ook al in zijn eerste ambtstermijn over de naamsverandering klaagde, stelt voor de McKinleynaam te herstellen. ‘McKinley was een heel goede, misschien een grote president. Ze haalden zijn naam weg van Mount McKinley. Dat is wat ze mensen aandoen.’
In Alaska wordt lauw gereageerd op de geplande terugkeer naar de oude naam.
Uitbreiding van het grondgebied
Los van de invoertarieven (waarover later meer, want McKinley veranderde zelf van idee) zijn er nog parallellen tussen Trump en de door hem geliefde McKinley. Trump mag dan wel de welvaart roemen van de periode McKinley, dat was voornamelijk de welvaart van de héél rijken, zoals Andrew Carnegie en McKinley’s eigen geldschieter, Mark Hanna. Hanna bestuurde een imperium van staal, kool en spoorwegen, en bezat daarnaast onder meer een bank, een krant en een opera. Hem kwamen invoerrechten op buitenlands staal goed uit.
De aanpak van Carnegie was typisch voor de tijd. Tijdens onderhandelingen met de staalvakbond, in een tijd van stijgende winsten, bood hij een loonsverlaging van 22 procent aan. Hij lokte zo een staking uit, en scheidde vervolgens de echt gemotiveerde stakers van de minder enthousiasten. Die laatsten werden individueel, en vermengd met nieuwkomers, teruggelokt naar de fabrieken, terwijl de echt overtuigde stakers op een zwarte lijst kwamen te staan. Zo slaagde Carnegie erin arbeiders liefst 12 uur per dag aan slechte, en soms steeds slechtere, voorwaarden te laten werken, ondanks gestegen winst.
Carnegie was anti-vakbond, en geloofde dat de rijken, door welvaart op te stapelen, uiteindelijk ook de levens van mindergegoeden zouden verbeteren. Zijn hardvochtige aanpak leidde tot een aanslag, niet op Carnegie zelf (die vaak in Europa verbleef), maar op zijn zakenpartner Henry Clay Frick, die zijn kogelwonden overleefde.
In de presidentscampagne van 1896 droegen Amerikaanse bedrijven voor het eerst rechtstreeks uit hun koffers bij tot politieke campagnes, merkte een gewezen Republikeinse partijvoorzitter naderhand op, Geen privébijdragen van bestuurders of rijke eigenaars, maar echt bedrijfsbijdragen. McKinley’s campagne kreeg het gros van deze bijdragen.
McKinley zat in de logica van Hanna en Carnegie. De crisissen en hongerlonen vormden een voedingsbodem voor sociale onrust en groeiend anarchistisch verzet – terwijl hij in zijn herverkiezingscampagne kon uitpakken met inderdaad glorieuze economische statistieken. Maar de piekende economische resultaten gingen voorbij aan desastreuse crisissen en dalen, aan een hongerlijdend deel van de bevolking.
In zijn boek ‘The President and The Assassin’ (2011) toont Scott Miller de tweespalt tussen een McKinley die uiteindelijk uitvoerde wat zijn geldschieters van hem verwachtten, en de armeluis die hem neerschoot. Het ging om de 28-jarige Leon Czolgosz, een van die gemotiveerde stakers die zijn leven vernietigd zag door een industriebaas die hem op een zwarte lijst hadden geplaatst.
De innige band tussen industrie en presidentschap kan ook bij Donald Trump worden ontwaard. In juni sprak hij vertegenwoordigers van de petroleumindustrie toe, en beloofde, in ruil voor bijdragen aan zijn campagne, grotere winsten door beperkende regels af te schaffen.
‘Handelsoorlogen brengen niet op’
De kritiek op McKinley kwam niet alleen van vakbonden en anarchisten. Er was ook kritiek in de schoot van zijn eigen partij. De vicepresident in zijn tweede termijn, Theodore ‘Teddy’ Roosevelt, die McKinley opvolgde, dichtte hem ‘de ruggengraat van een eclair’ toe.
Dat was naar aanleiding van de buitenlandse crisissen, waarin McKinley, eerst erg tegen zijn zin, en zonder het minste plan, verwikkeld geraakte. Onder meer door de gewelddadige Spaanse reactie op een guerrillabeweging in Cuba, kwam het tot een oorlog tussen Spanje en de VS. McKinley, die succesvol ijverde voor de aanhechting van Hawaii bij de VS, breidde het conflict met Spanje om tactische redenen uit naar de Filippijnen. En hoewel het Amerikaans leger nauwelijks was voorbereid op een oorlog, leden de Spanaarden meerdere pijnlijke nederlagen. In het vredesverdrag namen de VS Guam, Puerto Rico en vooral de Filippijnen over. Cuba kwam een tijdlang onder Amerikaanse voogdij. McKinley was na zijn deelname aan de burgeroorlog echt geen fan van oorlog, hij stond eerder op de rem, tegen grote delen van zijn achterban (en tegen Roosevelt) in. Maar uiteindelijk werden de VS onder zijn bewind een wereldmacht.
Donald Trump praatte de voorbije dagen ook over gebiedsuitbreiding, met Groenland, Canada en het Panamakanaal. Of hij daarbij de gebiedswinst van McKinley in gedachten had, is niet duidelijk.
Er zijn ook wel grote verschillen tussen de twee. Zo wordt McKinley algemeen afgeschilderd als bedachtzaam, gemoedelijk en niet opvallend.
En hij liet zijn liefde voor tarieven varen. Zijn grootste probleem was niet langer de bescherming van de eigen markt, maar het vinden van een afzetmarkt voor de Amerikaanse industrie. Zijn rijke geldschieters produceerden meer dan ze verkocht kregen. Het buitenland, dat kampte met Amerikaanse invoertarieven, was niet geneigd die producten braafjes toe te laten.
Op de dag voor hij werd neergeschoten, op de wereldtentoonstelling in Buffalo, gaf McKinley een toespraak over het onderwerp.
‘Wat we produceren bovenop onze binnenlandse consumptie moet in het buitenland een uitlaatklep hebben. We horen overal te verkopen waar we dat kunnen, kopen waar dat onze verkoop en productie ten goede komt, en daarbij de vraag naar arbeid in het binnenland vergroten.’
Hij ging verder: ‘De periode van exclusiviteit is voorbij. De uitbreiding van onze handel is het meest dringende probleem. Handeloorlogen brengen niet op. Een politiek van goede wil en vriendelijke handel zal represailles voorkomen. Handelsverdragen zijn in overeenstemming met deze tijd, vergelding is dat niet. Als sommige van onze invoertarieven niet langer nodig zijn – als inkomen, of om binnenlandse industrieën te beschermen – waarom zouden we ze dan niet gebruiken om markten in het buitenland uit te breiden?’
Dat staat diametraal op wat Donald Trump ooit tweette en nog altijd als stelregel hanteert: ‘Handelsoorlogen zijn goed, en gemakkelijk te winnen.’
Amerikaanse verkiezingen 2024
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier