‘De Nobelprijs Economie wordt vandaag uitgereikt. Ik moet op mijn woorden letten want zoals elk jaar opnieuw hoor je ook nu weer dat economie niet alleen geen ‘echte’ Nobelprijs verdient maar ook dat economie in feite geen wetenschap is’, schrijft Hans Bevers. ‘Bovendien kunnen economen niet voorspellen en zijn ze het zelden eens. Hoe zit dat nu precies?’
Met die eerste bewering heb ik geen moeite. Strikt genomen is er inderdaad geen Nobelprijs Economie. Correcter is de benaming ‘De Prijs van de Zweedse Rijksbank voor Economische Wetenschappen ter nagedachtenis aan Alfred Nobel’. Die werd voor het eerst uitgedeeld in 1969 ter ere van de driehonderdste verjaardag van de Zweedse centrale bank. Maar omdat de uitslag ervan samenvalt met de bekendmaking van de ‘echte’ Nobelprijswinnaars – de fysici, de geneeskundigen, de biologen of de scheikundigen – werd het gemakshalve afgekort tot Nobelprijs Economie. Ik kan dus begrip opbrengen voor het standpunt van Peter Nobel, de achterkleinzoon van de broer van Alfred Nobel, die spreekt van een ‘PR-stunt om de reputatie van economen op te smukken’.
Ceteris paribus
Maar het klopt niet dat economie geen wetenschap is, zoals regelmatig wordt geponeerd. Want de economische discipline omarmt eveneens de wetenschappelijke methode. En ze slaagt er ook effectief in om oppervlakkige impressies te overstijgen en robuuste theorieën op te stellen die vervolgens getoetst kunnen worden aan de werkelijkheid. Het is uiteraard geen exacte wetenschap, dat moet duidelijk zijn. Of het nu pijpenstelen regent of de natuur kampt met langdurige droogte, door de zwaartekracht zal de appel altijd naar beneden vallen. Dat is in de economische wetenschap natuurlijk niet het geval. De introductie van een minimumloon bijvoorbeeld kan leiden tot minder maar ook tot meer werkgelegenheid. Een hoger inkomensniveau kan aangewend worden om meer te sparen of meer te consumeren. Telkens zal de omgevingscontext een bepalende rol spelen. Zorgen kapitaalstromen naar groeilanden voor duurzamere groei of creëren ze juist macro-economische instabiliteit? Leidt een hogere prijs van een bepaald product of dienst tot minder of meer vraag? Wanneer is het effect van overheidsbestedingen op de economische groei het grootst? U begrijpt het. Het hangt er maar van af.
Economie is een wetenschap, en nog geen simpele ook.
Het feit dat er geen onbetwiste wetmatigheden of waarheden bestaan, zoals in de fysica, betekent evenwel niet dat economie geen wetenschap is. Er wordt wel degelijk gestreefd om observeerbare fenomenen te verklaren door observeerbare oorzaken. Het maakt het bovendien tot een heel complexe wetenschap. Het is niet voor niets dat de uitdrukking ‘ceteris paribus’ (al het overige gelijk blijvend) vooral in de economische wetenschap, en veel minder in de exacte wetenschap, wordt gebruikt. De reden is dat het niet evident is om de impact van één variabele (de verklarende variabele) op een andere variabele (de te verklaren variabele) af te zonderen. Concreet, de meubelproducent die de prijs van zijn stoelen verhoogt, kan verwachten dat hij minder stuks verkoopt. Althans, in de veronderstelling dat de omstandigheden dezelfde blijven. Want als de inkomens van zijn klanten plots stijgen, dan kan de uitkomst net het tegenovergestelde zijn.
Altijd oneens?
Naast het aspect van verandering in de omgeving is er ook de dimensie van verandering in de tijd. Natuurwetenschappers kunnen er bijvoorbeeld van uitgaan dat de atoomstructuur door de geschiedenis heen onveranderd is gebleven. Over die luxe beschikken economen niet. Economische verbanden zijn gevoelig voor verandering omdat ook de opvattingen en gedragingen van gezinnen, ondernemingen en overheden wijzigen. Economie is dan ook een sociale gedragswetenschap. De economische wetenschap leent zich bovendien moeilijker tot laboratoriumonderzoek. Chemici kunnen zich vrij ‘eenvoudig’ terugtrekken in hun lab om een chemische reactie te testen. Of nog, biologen die kikkers bestuderen, kunnen er gerust van uitgaan dat die kikkers de wetenschappers niet ’terug bestuderen’ en hun natuurlijke gedrag niet zullen aanpassen. Bij mensen is dat niet (altijd) het geval. Economen kunnen natuurlijk veel leren van financiële crisissen of oorlogssituaties bijvoorbeeld, of van zogenaamde tweelinglanden zoals voormalig Oost- en West-Duitsland of Noord- en Zuid-Korea. Maar het is ook waar dat die kansen zich niet zomaar op een presenteerblaadje aandienen.
Tegelijk is het zeker niet zo dat laboratorium- en veldexperimenten in de economie niet mogelijk zijn. Er wordt hoe langer hoe meer werk verricht met zogenaamde gerandomiseerde controleproeven, voornamelijk in de ontwikkelingseconomie. Daarbij wordt een behandeling uitgevoerd op een interventiegroep en die resultaten worden vervolgens vergeleken met een controlegroep. De Nobelprijs Economie (excuses voor deze benaming) ging vorig jaar trouwens naar dit soort experimenteel onderzoek.
Natuurwetenschappers kunnen ervan uitgaan dat de atoomstructuur door de geschiedenis heen onveranderd is gebleven. Over die luxe beschikken economen niet.
Tot slot, wat dan met het aloude verwijt dat economen het nooit eens zijn? ‘Vraag advies aan twee economen en je krijgt drie verschillende antwoorden’, zo luidt een boutade. Er zijn inderdaad meningsverschillen onder economen. Het tegenovergestelde zou verbazen voor een niet-exacte sociale gedragswetenschap. Een belangrijke reden, zoals hierboven al geïllustreerd, is dat soortgelijke economische modellen kunnen uitgaan van verschillende veronderstellingen. Hét economische model bestaat immers niet. Vraag een econoom dus altijd naar zijn onderliggende assumpties wanneer hij (straffe) uitspraken doet. Een andere reden kan zijn dat sommige economen vooral de effecten op korte termijn benadrukken terwijl anderen zich focussen op de lange termijn.
En ook natuurlijk: het feit dat economie een wetenschap is, betekent daarom niet dat iedereen die zich econoom noemt ook op een wetenschappelijke manier te werk gaat. Maar laat ons die meningsverschillen zeker niet overdrijven. Over vele belangrijke economische vraagstukken bestaat wel degelijk consensus (in mindere of meerdere mate). Dat is vooral zo wanneer er over het onderwerp in kwestie veel economische literatuur is gepubliceerd. Als u geïnteresseerd bent, ga dan eens te rade bij het IGM-economenpanel van de universiteit van Chicago. Op regelmatige basis krijgt een veertigtal internationale topeconomen een nieuwe stelling of vraag voorgelegd over een relevante en actuele beleidskwestie. U zal merken dat ze het heel vaak in belangrijke mate eens zijn. Lang leve de economische wetenschap.
Lees ook:
– Knacks grote geldenquête: hoe diep tast corona in uw portemonnee?
– ‘Virussen hebben geen economische impact. Wat telt, is wat de samenleving ermee doet’
– ‘Het economie-onderwijs is aan hervorming toe’
– Econoom Nout Wellink: ‘Er is nog nooit een probleem echt opgelost door de geldpers te laten draaien’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier