Montasser AlDe'emeh en Pieter Stockmans
‘Deradicalisering Syriëstrijders: Hoe Jan Jambon wél succesvol kan zijn als minister van Veiligheid’
Als het beleid tegen islamitische radicalisering niet wordt bijgestuurd, dan is het gedoemd om te mislukken. Dat vinden Pieter Stockmans en Montasser AlDe’emeh. Zij doen ‘minister van Veiligheid’ Jan Jambon een aantal suggesties voor een aanpak die wel zijn vruchten kan afwerpen.
Minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon (N-VA) lichtte vorige week zijn beleidsverklaring toe in de Kamer. ‘De aanpak van radicalisering is een topprioriteit voor het veiligheidsbeleid van de komende legislatuur’, zo begon het onderdeel ‘Radicalisering’ in zijn beleidsnota. Het beslaat maar liefst vier van de veertien bladzijden. Daarnaast is Jambon ook de allereerste Belgische ‘Minister van Veiligheid’. Hieronder formuleren we een aantal suggesties aan de hand van zeven citaten van de minister.
Citaat 1: ‘Daarnaast wordt er werk gemaakt van een breed gedragen maatschappelijke mobilisatie in de strijd tegen het gewelddadig jihadisme, onder meer door een intensieve dialoog met religieuze verantwoordelijken en het middenveld.’
De minister erkent terecht de nood aan een draagvlak voor de strijd tegen radicalisering. We raden daarom aan om moslims niet langer op te roepen uitdrukkelijk afstand te nemen van IS, terwijl de meerderheid er weinig tot niets mee te maken heeft. Die oproep duwt moslims enkel omwille van hun geloof in een hoek, druist in tegen het democratische beginsel ‘onschuldig tot het tegendeel is bewezen’ en zaait wantrouwen tussen burgers. Dat is zeker niet de aanpak die zal leiden tot het draagvlak waar de minister naar op zoek is.
We willen er bij de regering ook op wijzen dat ze een wezenlijke stap overslaat. Vooraleer je religieuze verantwoordelijken kan mobiliseren die tegelijk ook voldoende gezag hebben bij de moslimjongeren en binnen de hele Belgische moslimgemeenschap, moet die gemeenschap eerst worden gestructureerd. Na 50 jaar islam in België is dat nog steeds niet het geval en dat is een gedeelde verantwoordelijkheid van de moslimgemeenschap en de staat.
Moskeeën in het duister
In 2009 erkende Vlaams minister van Binnenlands Bestuur Marino Keulen (OpenVLD) acht moskeeën, wat het totaal aantal erkende moskeeën in Vlaanderen op 15 bracht. 15 gebedshuizen voor bijna 300.000 gelovigen. In totaal zijn er 200 moskeeën in Vlaanderen, waarvan, in de woorden van Marino Keulen, ‘niet geweten is wie ze financiert, wat er gebeurt of wat er gezegd wordt, en die imams importeren die in veel gevallen onze taal noch onze samenleving begrijpen’.
Onze primaire angst voor de islamisering van België maakt dat we moskeeën liever in het duister laten werken, dan ze regulariseren. Nochtans zou dat net in het belang van ons allemaal zijn, want dan zouden ze mee oplossingen kunnen bieden voor maatschappelijke problemen die de veiligheid in gevaar brengen.
Kritische imams
We moeten dus dringend de realiteit onder ogen zien dat er een grote Belgische moslimgemeenschap bestaat, en en organiseren. Want nu minister Jambon imams nodig heeft, blijkt dat ze er niet zijn. Althans niet de imams die nodig zijn: kritische imams en jihad-deskundigen.
En als ze er al zijn, dan wil de minister hen eerder bannen dan omarmen. Zo weigerde hij begin deze maand Tareq Al-Suwaidan, een prediker uit Koeweit, de toegang tot ons land. Zijn aanwezigheid zou een reëel gevaar voor de openbare orde en de nationale veiligheid geweest zijn. Dat de man bekend staat als een fervente tegenstander van IS, en dat hij daar op de Moslimbeurs in Brussel misschien over zou spreken, werd over het hoofd gezien.
Suwaidan is nochtans het soort moslimgeleerde die we in het kader van deradicaliseringsprogramma’s nodig hebben. Want hij zou zeggen dat de gewapende jihad een recht is in de islam, maar dat dat niet betekent dat Belgische moslimjongeren nu in Syrië moeten gaan vechten. Hij had uitgelegd dat de verantwoordelijkheid van moslims die ver van het ‘land van jihad’ zijn, minder zwaar weegt. Hij had misschien gezegd dat het vandaag in Syrië zo onduidelijk is wie de onderdrukker is en wie de onderdrukte, dat de gewapende jihad zelfs af te raden is. Kortom: hij had de complexe jihadideologie kunnen uitleggen.
‘Westerse buikgevoelens’
In de stakeholdersvergaderingen die de minister aankondigt, is geen nood aan imams die onze ‘Westerse’ buikgevoelens naar de mond praten, die beweren dat de islam één en al peis en vree is, en de gewapende jihad doodzwijgen. De gewapende jihad is immers een essentieel concept in de islam en het onrechtvaardigheidsgevoel dat moslimjongeren aanzet tot de gewelddadige jihad is reëel. Beide ontkennen brengt ons geen stap verder. De wapens opnemen als verzet tegen onrecht, is legitiem in de islam. Net zoals dat legitiem is volgens het internationale oorlogsrecht dat we allemaal erkennen.
Daarom deze raad aan imams en de regering: erken het bestaan van een complexe jihadideologie, bestudeer ze en leg de voorwaarden uit. Dan sla je twee vliegen in één klap: je krijgt toegang tot de leefwereld van de jongeren en je brengt nuance aan in hun simplistisch denkkader. Want de leefwereld van die jongeren is er niet één van de veilige seculiere democratie en de sociale verzorgingsstaat, maar één van kolonisatie, onderdrukking en onrecht in het Midden-Oosten met de islamitische identiteit als bindingsmiddel voor solidariteit en verzet. Het heeft geen enkele zin een verhaal te vertellen dat misschien mooi klinkt in “onze” oren, maar in “hun” leefwereld geen zoden aan de dijk legt. In die richting moet ook het wetenschappelijk onderzoek gaan dat de minister aankondigt.
Citaat 2: ‘Knowledge en evidence based beleid vormen de pijlers van het actieprogramma preventie gewelddadige radicalisering. Daartoe zal verder ingezet worden in het stimuleren en faciliteren van wetenschappelijk onderzoek, evenals het lanceren van praktijkgericht contractonderzoek van beperkte duur ten behoeve van beleid en praktijk.’
Het gevaar dat in deze stelling schuilt, is dat de onderzoeksresultaten dienen om een vooraf bepaald beleid te legitimeren. Als we echt een evidence based beleid willen voeren, dan zoeken we eerst het bewijs en maken we dan het beleid? Welk bewijs zoeken we? Dat sommige jongeren islamitische doctrines op een radicale manier interpreteren en dat we dan kunnen zeggen dat de doctrines afwijken van de ‘normale’ islam? Bestudeer eerder alle nuances van de islamitische jihad-theorie en de verschillende gradaties in gewelddadige radicalisering. Zodat signalering én aanpak daarop afgestemd worden.
Citaat 3: ‘Voorts zal er ook de mogelijkheid worden geboden voor de lokale overheden om zich verder te verdiepen en uitdragen van de verworven kennis inzake gewelddadige radicalisering (…) om partners en belanghebbenden te ondersteunen in hun kennisbehoefte om zelf tot een adequate oplossing te komen voor de vraagstukken rond polarisering en gewelddadige radicalisering (…) dan ook optimaal benutten om zelf aan de slag te gaan (…)’
We gaan er niet komen met enkel de tips van de federale politie om ‘beginnend moslimradicalisme’ bij tieners te herkennen. Dat is niet de enige opleiding die stadsmedewerkers en agenten moeten krijgen, of de enige kennis die ze als ’trainers’ moeten doorgeven. Veel effectiever is om kennis bij te brengen over de jihad en over wat er in Syrië gebeurt. Het gaat dan onder meer over hoe verschillende concepten binnen de jihad-ideologie op meerdere manieren worden geïnterpreteerd, bijvoorbeeld het concept van ‘ongelovig verklaren’. Daarnaast gaat het ook over kennis over de gelijkenissen met bewegingen als het anarchisme. Als die kennis niet gedeeld wordt, dan dreigen de peperdure deradicaliseringsprogramma’s een maat voor niets te worden.
Jihad in de klas
Want wat zou jij als leraar doen: beginnende radicalisering onmiddellijk melden zodat de jongeren gestigmatiseerd worden, of een les organiseren die de jongeren omkadering biedt zodat ze net niet verder radicaliseren? Wij krijgen allebei regelmatig vragen van leraars ‘om in de klas eens te komen uitleggen wat jihad nu juist en is en wat in Syrië gebeurt’. Leerkrachten beschikken zelf niet over de kennis om antwoorden te bieden op vragen van jongeren. Het is beter dat jongeren van een jihad-deskundige en een Syrië-expert het volledige verhaal leren, dan dat ze ooit op hun eentje radicaliseren en dan op internet hun eigen knip-en-plak jihad samenstellen.
‘Richt een kenniscentrum op’
Wij doen een heel concreet aanbod: de oprichting van een laagdrempelig kenniscentrum waar moslimjongeren en andere betrokkenen (leraars, leerlingenbegeleiders, buurt- en straathoekwerkers, OCMW-medewerkers, politieagenten, stadsmedewerkers, ouders van Syriëstrijders,…) terecht kunnen met al hun vragen. Het moet duidelijk zijn dat we voor een maatschappelijke uitdaging staan waar vele mensen bij betrokken zijn, daarom is zo’n kenniscentrum dringend nodig.
Montasser beheerst de jihad-ideologie en is afkomstig uit het Palestijnse vluchtelingenkamp in Jordanië waar de jihad-ideologie zich al jaren vastbijt in de harten van gefrustreerde moslimjongeren. In dezelfde wijken woonden “Peetvader van de jihad” Abu Muhammad al-Maqdisi, en Abu Mus’ab al-Zarqawi, de meedogenloze leider van al-Qaeda in Irak, de organisatie die zich uiteindelijk transformeerde tot de Islamitische Staat. Wij trokken al samen naar deze wijken en haalden er kennis van onschatbare waarde, die iedereen hier kan raadplegen.
Pijn en frustratie kanaliseren
Net door deze kennis en contacten kon Montasser twee weken bij het aan al-Qaeda gelieerde Nusra Front in Aleppo verblijven. En ja, dat is waardevol. Laten we niet vergeten hoe belangrijk het is om contact met de Belgische Syriëstrijders te onderhouden. Dat bleek toen Montasser via een Syriëstrijder contact kon leggen met de religieuze politie van Raqqa om Monique, een Nederlandse moeder, te helpen haar dochter terug te vinden. Dat contactpunt voor diep bedroefde ouders is ook belangrijk om potentiële vertrekkers te overtuigen van het nut van hun aanwezigheid in België. Ervaringsdeskundigen zijn nodig om de pijn en frustratie te kanaliseren én de onwetendheid weg te werken.
Citaat 4: ‘De toekenning van een paspoort kan worden geweigerd of een paspoort of reisdocument kan worden ingetrokken wanneer er gegronde en zeer ernstige vermoedens bestaan dat de betrokken persoon handelingen zal verrichten die een bedreiging vormen voor onze veiligheid.’
Zijn deze jongeren vertrokken om een oorlog tegen België te voeren? Neen. Ze zijn vertrokken om in Syrië te vechten en daar het kalifaat te herstellen. Je kan best tegen het herstel van een kalifaat zijn, dan nog is het niet meteen duidelijk hoe de reis van deze jongeren naar Syrië de veiligheid van België rechtstreeks bedreigt. Nog geen enkele Belgische Syriëstrijder heeft in België een aanslag gepleegd.
Criminaliseren is contraproductief
Opvolging is absoluut nodig, maar criminaliseren is contraproductief. Want – en ook daar is kennis van de jihad-ideologie belangrijk – vanaf dan wordt België een partij bij het conflict en volgens extremistische invullingen van de ideologie zelfs een doelwit. Zo creëert het veiligheidsbeleid dat ons moet beschermen zelf gevaren die er anders nooit waren geweest.
Citaat 5: ‘De deelname aan een gewapend conflict in bepaalde gebieden wordt tegengegaan. Dit betreft zowel de uitreis naar, het verblijf in als de terugkeer uit deze regio’s.’
‘De uitreis naar‘: mogen ze ook niet leven in het zogenaamde kalifaat? De voorzitter van de Syrië Taskforce van het vorige kabinet Binnenlandse Zaken vertelde ons nochtans: ‘Niet iedereen gaat daar strijden. Sommigen emigreren om onder de islamitische wetgeving te leven. Daar hebben wij eigenlijk geen zaken mee. Dat mogen wij niet beletten. Onze bezorgdheid is dat mensen er gaan vechten, andere mensen vermoorden en dan terugkeren.’
Het verblijf in‘: betekent dit dat ook het verblijf in Syrië wordt gecriminaliseerd en dat dit bombardementen op de Syriëstrijders verantwoordt? In Irak bombarderen Belgen andere Belgen, onze jongens bestoken onze jongens. Spijtig genoeg zijn de ene ‘onze jongens’ de andere niet, want in de War in Terror is het us vs. them. Maar er is geen excuus om de achtergebleven families, die trauma’s doorstaan, niet te beschouwen als ‘onze families’. Vandaag tasten zij in het duister, worden zij soms zelfs behandeld als daders, of worden pogingen ondernomen om hen in te zetten als informanten. Zonder dat hen tegelijk slachtofferhulp wordt aangeboden. Dat weten wij uit contacten met verschillende families van Syriëstrijders. Daarom een dringende oproep: voorzie in elke betrokken stad een dienst voor slachtofferhulp, en zorg ervoor dat de families kunnen worden bijgestaan. Ook dat is veiligheidsbeleid.
‘De terugkeer uit‘: wat betekent het dat de terugkeer uit Syrië wordt tegengegaan? Wat als ze willen terugkeren omdat ze spijt hebben en zich willen re-integreren in de Belgische samenleving, ook al zijn ze verbonden geweest met extreem gewelddadige milities zoals IS? Wat als ze niet terugkeren omdat ze een onmiddellijke aanhouding in België vrezen, met verdere radicalisering of levensgevaar tot gevolg? En opnieuw zwaar psychologisch lijden voor hun achtergebleven familie in België? Wij kennen verschillende Belgische Syriëstrijders en families die zich in deze tweestrijd bevinden.
Oorlogstaal
Zij kunnen natuurlijk gestraft worden voor misdaden als daar bewijzen voor zijn, maar hun de Belgische nationaliteit afnemen is hetzelfde als zeggen: ‘Eenmaal je de keuze maakt om je van ons af te keren, kan je kan nooit meer opnieuw deel worden van ons, en zullen wij jou blijven bestrijden.’ Oorlogstaal hoort bij de functie van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie, maar als de minister van Binnenlandse Zaken ook zo gaat klinken, dan wordt het gevaarlijk.
‘Onze jongens’
IS demoniseert hun vijand, wij demoniseren de onze. Het verschil is dat IS de vijand fysiek doodt, en dat wij hem mentaal doden door hem uit onze gemeenschap te verbannen. Het zijn niet ‘onze jongens’, maar onze vijanden, want België wil deel uitmaken van de Amerikaanse War on Terror. Dat is een politieke keuze die ingebed is in de historische context. Want stel je maar eens voor dat België dezelfde vijand als de jihadisten zou hebben. We zijn er vrij zeker van dat de strijders dan als helden zouden worden afgeschilderd.
We hoeven daarvoor maar terug te keren naar een tijdperk waarin de geopolitieke kaarten anders geschud waren. In 1982 droeg de Amerikaanse president Ronald Reagan de Space Shuttle Columbia zelfs op aan de Afghaanse ‘verzetsstrijders’ die tegen de Sovjet-Unie streden ‘voor de hoogste menselijke aspiraties van vrijheid’. Hij doelde op de moedjahedien, de jihadisten. Ook toen begingen zij gruweldaden, maar was er daarover geen verontwaardiging in het Westen.
Voor de Vlaamse beweging waar onze minister uit stamt, waren nog andere strijders ooit helden. Tot vandaag vraagt hij zelfs begrip voor hen: de Oostfronters.
Citaat 6: ‘De collaboratie was fout, maar die mensen hadden hun redenen’
Dit zei de minister in een interview met La Libre Belgique in oktober. Er had ook kunnen staan: ‘Syriëstrijders zijn fout, maar die mensen hebben hun redenen.’ Zonder enig cynisme roepen wij de minister op om zijn gevoeligheid voor en inzichten in de sociaaleconomische, psychologische en politieke voedingsbodem voor bepaalde extreme keuzes door te trekken naar zijn beleid ten aanzien van Syriëstrijders. Want zijn woorden houden steek: de wegen van de mens zijn ondoorgrondelijk, en het is nooit alleen maar zwart of wit. Dat gold voor collaborators tijdens WOII, en dat geldt voor Syriëstrijders vandaag.
Oorverdovende stilte
In zijn beleidsnota lezen wij niets over het onrecht dat de voedingsbodem vormt voor het vertrek van de jongeren. Toch gaan ze niet zomaar en hebben ook zij ‘hun redenen’. Tegenover het luide debat over radicalisering staat een oorverdovende stilte over werkloosheid, discriminatie, gebrek aan gelijke onderwijskansen, het onrecht in het Midden-Oosten en de slachtoffers in die landen waarmee onze moslims zich identificeren. Maar de regering gelooft vandaag eerder in de individuele verantwoordelijkheid en minder in het feit dat omgevingsfactoren aan de basis kunnen liggen van menselijk gedrag of keuzes.
Consequente houding
Een consequente houding is: als je begrip opwekt voor de beweegredenen van collaborateurs, dan ook een minder eenzijdig repressieve aanpak van Syriëstrijders nastreven. En omgekeerd geldt: als je een repressieve aanpak van Syriëstrijders nastreeft, dan ook geen poging ondernemen om begrip op te wekken voor beweegredenen van collaborators.
Het is immers niet consequent dat een minister begrip vraagt voor die ene buitenlandse strijders (“Oostfronters”) én in één adem belooft om tegen die andere buitenlandse strijders (“Syriëstrijders”) alle repressieve instrumenten van de staat in te zetten. Want waren de Vlamingen die in de jaren ’40 om diverse redenen met de Duitsers gingen strijden aan het Oostfront, dan niet “geradicaliseerd”? Dat de ene radicalisering niet de andere is, blijkt ook uit het feit dat deelname aan niet alle buitenlandse conflicten strafbaar wordt gesteld, maar slechts aan ‘bepaalde’.
Citaat 7: ‘De wet van 1 augustus 1979 betreffende diensten bij een vreemde leger- of troepenmacht die zich op het grondgebied van een vreemde Staat bevindt zal worden herzien en uitgevoerd, met de bedoeling de deelname aan bepaalde buitenlandse conflicten strafbaar te stellen en de voorziene straffen op te trekken.’
Volgens ons is deze oude ‘huurlingenwet’ niet de enige die we nieuw leven moeten inblazen. We moeten ook het internationaal oorlogsrecht van onder het stof halen. De ‘huurlingenwet’ staat immers niet toe dat deelname in elk buitenlands leger dat oorlogsmisdaden begaat strafbaar wordt gesteld.
Belgische joden
Naast Belgische moslims die voor Islamitische Staat gaan vechten, zijn er ook Belgische joden die voor de Joodse Staat gaan strijden. Zo was de eerste gedode Israëlische soldaat afgelopen zomer in Gaza een Belg. Ook zij nemen deel aan een buitenlands conflict bij een vreemde troepenmacht, maar zijn volgens de wet niet strafbaar omdat Israël hier gewoon zijn eigen onderdanen aanwerft (Belgen die voor het Israëlische leger gaan vechten, zijn ook Israëli’s).
Oorlogsmisdaden
Maar als zij verdacht worden van oorlogsmisdaden en naar België terugkeren, dan kan en moet België hen vervolgen in toepassing van artikel 146 van de Vierde Conventie van Genève, die bindend is voor België. Verschillende VN onderzoekscommissies hebben de Israëlische oorlogsmisdaden de laatste jaren veelvuldig en omstandig gedocumenteerd.
Wij stellen ons dus de vraag waarom de ‘huurlingenwet’ wordt geactiveerd, maar het oorlogsrecht niet. Of de huurlingenwet niet wordt gewijzigd om er de volgende bepaling aan toe te voegen: ‘Als een Staat Belgische onderdanen aanwerft om in hun leger deel te nemen, dan wordt dat beschouwd als misdrijf onder Belgisch recht indien dat leger oorlogsmisdaden begaat?’
Schijn van partijdigheid
We beseffen dat deze suggestie naïef klinkt: de geopolitieke kaarten (de VS houden Israël een hand boven het hoofd en België volgt de VS) liggen niet gunstig. Maar veel minder naïef is deze waarschuwing: zolang België niet helpt om Israëlische oorlogsmisdaden tegen te gaan en tegelijkertijd enkel actie onderneemt ’tegen moslims’, wekt België op zijn minst een schijn van partijdigheid in het Israëlisch-Arabisch conflict. En laat die partijdigheid net één van de krachtigste elementen zijn in de radicalisering van onze moslimjongeren.
Dit stuk is het vervolg van “Terugkerende Syriëstrijders: angst moet plaats ruimen voor verstandig beleid”. Montasser AlDe’emeh voert aan de UA onderzoek naar islamitische radicalisering, Belgische Syriëstrijders en de internationale jihad. Pieter Stockmans volgt als freelance journalist het Midden-Oosten op.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier