De politieke moordzomer: Erzberger en Rathenau, vermoord door extreemrechts
In de jaren twintig van de vorige eeuw probeerde Europa op te staan uit de puinhoop die de Eerste Wereldoorlog had nagelaten. Maar tegelijk smeulde al het vuur van een nieuw, nog verschrikkelijker conflict. Rechts en links stonden met getrokken messen tegenover elkaar.
De politieke moord is een fenomeen van alle tijden – van gisteren en vandaag, en helaas ook van morgen. Want macht doet iets met een mens: als gewone politieke middelen niet meer volstaan, wordt de strijd om de macht dan ook beslist met de loop van een geweer, of het lemmet van een mes. Deze zomer blikken we terug op de meest markante politieke moorden en aanslagen uit de geschiedenis.
Na de Eerste Wereldoorlog dachten de Duitsers er verstandig aan te doen om de leiding van de vredesonderhandelingen aan Duitse kant niet in handen te geven van een militair en zeker niet aan een Pruis. Daarom werd Matthias Erzberger, een katholiek politicus van de Centrumpartij uit Württemberg, aan het hoofd van een delegatie naar het bos van Compiègne gestuurd.
Erzberger was zeker niet de meest rechtlijnige politicus van zijn generatie. Aan het begin van de oorlog had hij nog gepleit voor de aanhechting van België en delen van Frans-Lotharingen bij Duitsland. Pas veel later in de oorlog begon hij aan te dringen op vredesonderhandelingen. Erzberger deed zijn best in Compiègne, maar slaagde er niet in om de geallieerden tot toegevingen te bewegen. Het enige wat de Duitse delegatie bereikte, was meer tijd voor de terugtrekking van de Duitse troepen uit de nog bezette delen van Frankrijk, België en Luxemburg.
Op 26 augustus 1921, een jaar nadat het vredesverdrag van Versailles door het Duitse parlement was goedgekeurd, werd Erzberger tijdens een wandeling in het Zwarte Woud opgewacht door twee gewezen marineofficieren die hem doodschoten.
In de eerste regeringen van de Duitse republiek van Weimar kreeg Erzberger het Ministerie van Financiën, een van de lastigste departementen. Duitsers die de nederlaag niet konden verkroppen en volhielden dat het leger een dolk in de rug was gestoken, zagen in hem het symbool van de gehate Erfüllungspolitiker. Hij was niet alleen verantwoordelijk voor de ondertekening van de wapenstilstand, maar vooral voor de uitvoering van de bikkelharde voorwaarden in de vredesakkoorden. Erzberger zag zich trouwens verplicht om ontslag te nemen als minister en een rechtszaak voor smaad aan te spannen tegen een politicus die hem van corruptie had beschuldigd. Het proces pleitte Erzberger niet helemaal vrij, maar hij voelde zich toch sterk genoeg om zijn terugkeer naar de politiek voor te bereiden. Toen die terugkeer bekend raakte, besloot de extreemrechtse Organisation Consul de politicus uit de weg te ruimen.
Op 26 augustus 1921, een jaar nadat het vredesverdrag van Versailles door het Duitse parlement was goedgekeurd, werd Erzberger tijdens een wandeling in het Zwarte Woud opgewacht door twee gewezen marineofficieren die hem doodschoten. De daders slaagden erin te ontkomen en naar Hongarije te vluchten. Op het einde van de Tweede Wereldoorlog werd een van hen tot een celstraf veroordeeld. Later kreeg hij genade.
Walther Rathenau, zoon van de stichter van het AEG-concern, was van een ander kaliber dan Erzberger. Als minister van Wederopbouw zorgde hij voor de afbetaling van de torenhoge oorlogsschuld. Vanaf begin 1922 zette hij zich als minister van Buitenlandse Zaken in om zijn land weer een leidende rol te laten spelen in de wereldpolitiek. Op een internationale conferentie in Rapallo sloot hij een verdrag met de Sovjet-Unie. Het leek erop alsof de wereld goed drie jaar na het einde van de oorlog weer op het rechte spoor zat.
Het buitenland was vol lof over de verzoeningspolitiek van Rathenau, maar in eigen land werd hij door extreemrechts verketterd als een slippendrager van de communisten. Amper twee maanden na zijn succes in Rapallo reed Rathenau in een open wagen van zijn villa in de Berlijnse voorstad Grunewald naar zijn kabinet in het centrum. De auto werd ingehaald door een ander voertuig. Een van de inzittenden van die wagen, de voormalige marineofficier Erwin Kern, opende het vuur met een machinepistool, een tweede, Hermann Fischer, gooide een handgranaat in het open voertuig van Rathenau. Aan het stuur van de tweede wagen zat Ernst Werner Techow, een student. Rathenau deed nog een vergeefse poging om uit zijn wagen te springen, maar hij stierf ter plekke. Anders dan bij Erzberger kwamen ’s anderendaags enkele honderdduizenden Berlijners op straat om de vermoorde minister eer te bewijzen.
Tussen begin 1919 en juni 1922 werden in Duitsland 376 politiek geïnspireerde moorden gepleegd. Dit betekent één moord om de drie dagen. Het laatste slachtoffer in de rij was minister van Buitenlandse Zaken Walther Rathenau, die net als Erzberger door zijn tegenstanders gebrandmerkt was als een Erfüllungspolitiker. Hij werd vermoord door leden van dezelfde militie die Erzberger had omgebracht.
De politie stelde nu wel alles in het werk om de daders te pakken te krijgen. Techow werd kort na de aanslag aangehouden en verklikte de namen van zijn kompanen. De student kwam er vanaf met een kleine gevangenisstraf en stierf in Russische krijgsgevangenschap, een dag na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Kern en Fischer wilden aanvankelijk uitwijken naar Scandinavië, maar zagen daarvan af omdat de Duitse havens aan de Oostzee streng bewaakt werden. Vervolgens probeerden ze met de fiets München te bereiken. Onderweg werden ze door de politie ontdekt in een van de torens van het kasteel van Saaleck aan de grens tussen Saksen-Anhalt en Thüringen. Tijdens het vuurgevecht dat volgde, kwam Kern om en pleegde Fischer daarna zelfmoord.
Dit artikel verscheen eerder in Knack Historia: 150 politieke moorden en aanslagen. Hier te koop
De politieke moordzomer
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier