De politieke moordzomer: de 4 vermoorde Amerikaanse presidenten
Zaterdagnamiddag mislukte een moordpoging op Amerikaans ex-president en presidentskandidaat Donald Trump. Helemaal nieuw is dat in de Verenigde Staten niet. Vier Amerikaanse presidenten werden vermoord, drie voor de Eerste Wereldoorlog en één in de woelige jaren 1960.
De politieke moord is een fenomeen van alle tijden – van gisteren en vandaag, en helaas ook van morgen. Want macht doet iets met een mens: als gewone politieke middelen niet meer volstaan, wordt de strijd om de macht dan ook beslist met de loop van een geweer, of het lemmet van een mes. Deze zomer blikken we terug op de meest markante politieke moorden en aanslagen uit de geschiedenis.
De eerste Amerikaanse president op wie een aanslag werd gepleegd, was de zevende in de rij, Andrew Jackson. Jackson zat al aan de helft van zijn tweede ambtstermijn toen hij op 30 januari 1835 in het Capitool, het Amerikaanse parlementsgebouw, een rouwdienst bijwoonde voor een lid van het Huis van Afgevaardigden. Bij het verlaten van de kerk probeerde een man de president neer te schieten. Hoewel hij beschikte over twee pistolen ketsten ze beide, wellicht als gevolg van het regenachtige weer. Jackson, die een lange militaire carrière achter de rug had, was op zijn zevenenzestigste nog mans genoeg om de aanvaller neer te slaan met zijn wandelstok. De dader was Richard Lawrence, een in Engeland geboren huisschilder die dacht koning Richard III te zijn. De man was zo duidelijk gestoord dat het niet tot een rechtszaak kwam; hij bleef tot zijn dood in 1861 opgesloten in een mentale instelling.
Abraham Lincoln
In de Verenigde Staten bereikte de spanning tussen voor- en tegenstanders van de slavernij een hoogtepunt in de aanloop naar de presidentsverkiezing van 1860. De politici discussieerden hard over de vraag of slavernij moest toegelaten of verboden worden in de uitgestrekte territoria ten westen van de Mississippi. Deze gebieden waren nog niet als staten ingedeeld.
De presidentskandidaat van de Republikeinen was Abraham Lincoln, een advocaat, die in 1858 nog naast een Senaatszetel had gegrepen, maar tijdens de campagne naam had gemaakt door zijn bevlogen redevoeringen. De Democraten gingen hopeloos verdeeld naar de presidentiële kiesstrijd met als gevolg dat Lincoln won, hoewel hij nog geen veertig procent van de stemmen achter zijn naam kreeg.
Nog voor Lincoln was ingezworen als president hadden zes zuidelijke staten zich van de Unie afgescheurd. Op 1 februari 1861 proclameerden ze de Geconfedereerde Staten van Amerika met een eigen president. Goed twee maanden later openden de zuidelijke batterijen het vuur op een federaal fort dat de toegang beheerste tot Charleston, de hoofdstad van Zuid-Carolina. De Amerikaanse Burgeroorlog was begonnen. Het Noorden had veel meer inwoners dan het Zuiden en was economisch sterker, maar het Zuiden was militair veel beter voorbereid. De eerste confrontaties verliepen dan ook in het voordeel van het Zuiden.
De driedaagse slag bij Gettysburg in de zomer van 1863 betekende een keerpunt. De zuidelijke opperbevelhebber Robert Lee zette alles op alles om door te breken naar het noorden, maar op het einde van de derde dag moest hij zich met zware verliezen terugtrekken. Toch bleef het Zuiden nog twee jaar doorvechten. Pas op 9 april 1865 gaf Lee zich over. In de loop van deze burgeroorlog hadden de Amerikanen Lincoln leren appreciëren om zijn rechtlijnigheid, waarheidsliefde en geduld. In het najaar van 1864 werd hij dan ook met een grote meerderheid verkozen voor een tweede ambtstermijn.
Op de dag van de inauguratie, toen Lincoln zijn Second Inaugural Address uitsprak, moest de president ontvoerd en wellicht gedood worden, maar Lincoln nam die dag een andere weg.
Lincoln was niet van plan om het verslagen Zuiden te vernederen. Hij dacht er zelfs aan de planters te vergoeden voor de vrijmaking van hun slaven. Hij kreeg niet de gelegenheid om zijn edelmoedige plannen te verwezenlijken. De populaire acteur John Wilkes Booth, die faam had verworven als Shakespearevertolker, haatte de noorderlingen en voor hem was Lincoln, die zelfs de zwarten stemrecht wilden geven, de baarlijke duivel. Samen met enkele gelijkgestemden zette Booth een samenzwering op het getouw om onmiddellijk na het begin van Lincolns tweede ambtstermijn de president en zijn belangrijkste ministers uit te schakelen. Op de dag van de inauguratie, toen Lincoln zijn Second Inaugural Address uitsprak, moest de president ontvoerd en wellicht gedood worden, maar Lincoln nam die dag een andere weg dan de samenzweerders verwacht hadden.
Op 14 april 1865 hoorde Booth dat Lincoln die avond een toneelvoorstelling zou bijwonen in de Fordschouwburg. Omdat hij een vertrouwd gezicht was in theatermiddens legde niemand in de schouwburg hem een strobreed in de weg toen hij zonder een kaartje rustig de trappen opliep in de richting van de presidentiële loge. De man die daar de ingang moest bewaken, had zijn post verlaten. In het midden van de derde akte opende Booth de deur en schoot de president een kogel door het hoofd. Hij mompelde het devies van de grootste zuidelijke staat Virginia ‘Sic semper tyrannis’ (Zo moeten tirannen behandeld worden) en sprong het toneel op. Hoewel hij bij het neerkomen zijn enkel ontwrichtte, slaagde hij erin om van de verwarring gebruik te maken en via een achteruitgang de schouwburg te verlaten.
De gelijktijdige aanslagen op Lincolns vice-president Andrew Johnson en op zijn minister van Oorlog Edwin Stanton mislukten. Lincoln stierf de dag na de aanslag. Zijn dood was een ramp voor het hele land, niet het minst voor het Zuiden. De nieuwe president Johnson had dezelfde ideeën als Lincoln, maar was niet opgewassen tegen een wraakzuchtig congres dat het Zuiden op de knieën wilde.
Booth vluchtte met een van zijn gezellen in zuidelijke richting. Hij kreeg hier en daar hulp en vond zelfs een dokter bereid om zijn been te spalken. Uiteindelijk kwam hij terecht in een schuur in Noord-Virginia, goed vijftig kilometer van Washington. Twee weken na de aanslag ontdekten federale soldaten zijn schuilplaats. Ze probeerden Booth tot overgave te dwingen door het gebouw in brand te steken. Terwijl Booth nog in de brandende schuur aan het rondlopen was, schoot een soldaat hem neer door een plots gecreeerde opening in de muur. Booth stierf vrijwel onmiddellijk.
Verscheidene mensen verdacht van betrokkenheid bij de voorbereiding van de aanslag, werden aangehouden en verhoord. Slechts acht van hen moesten terechtstaan voor een militaire rechtbank, zeven mannen en Mary Suratt, de eigenares van een pension waar de samenzweerders bijeenkwamen. Suratt en drie mannen werden ter dood veroordeeld en stierven aan de galg, drie beschuldigden kregen levenslang en één zes jaar opsluiting.
James Abram Garfield
Ondanks de moord op Lincoln werd geen speciale bewaking voor de presidenten voorzien. De oorzaak van de aanslag was immers terug te voeren tot de burgeroorlog en die was afgelopen. Bijgevolg fronste niemand de wenkbrauwen toen zo’n zestien jaar later president James Abram Garfield op 2 juli 1881 zonder enige bewaking in een station in Washington arriveerde om er de trein naar New Jersey te nemen. Hij was enkel vergezeld van zijn minister van Buitenlandse Zaken James Blaine, die hem in de wachtkamer even alleen liet. Dit was het ogenblik waarop Charles Guiteau gewacht had: hij verliet het damestoilet waar hij zich had verscholen, stapte naar de president toe, richtte zijn pistool en vuurde tweemaal.
Het is zo goed als zeker dat met de huidige medische kennis de president gered had kunnen worden.
Eén kogel bezorgde Garfield een schaafwonde aan de arm, de tweede drong via de rug het onderlichaam binnen en bleef tussen de ingewanden steken. Garfield werd onmiddellijk naar het Witte Huis gebracht waar de beste chirurgen van het land alles in het werk stelden om de kogel te verwijderen. Het is zo goed als zeker dat met de huidige medische kennis de president gered had kunnen worden. Vermoedelijk werd vooral het gebrek aan hygiëne tijdens de operatie Garfield fataal. Om zijn lijden te verzachten werd de president naar een villa aan zee gebracht, waar hij uiteindelijk op 19 september stierf, een goed half jaar na zijn eedaflegging.
Maar wie was Charles Guiteau? Na een mislukte carrière als advocaat toonde Guiteau interesse voor de politiek. Zo was hij aanwezig op de Republikeinse partijconventie van 1880, waar pas na de zesendertigste stembeurt James Garfield als presidentskandidaat werd genomineerd.
De partijconventies, zowel bij de Democraten als bij de Republikeinen, namen wel vaker veel tijd in beslag. De eer van de langste partijconventie gaat naar die van de Democraten in 1924 in Madison Square Garden. De katholieke gouverneur van de staat New York Al Smith begon aan het gebeuren als favoriet, maar een aanzienlijk aantal zuidelijke afgevaardigden, beïnvloed door de Ku Klux Klan, slaagden erin om zijn verkiezing te blokkeren. Meer dan honderd stembeurten waren nodig om uiteindelijk in John W. Davis een compromiskandidaat te vinden.
Guiteau meende dat Garfield die overwinning te danken had aan een speech die hij had geschreven en voorgedragen tijdens de conventie. Na de verkiezing van Garfield tot president dacht de mentaal labiele Guiteau daarom recht te hebben op een gepaste job. Een post als Amerikaans consul in Parijs zag hij wel zitten. Toen zijn verzoek herhaaldelijk werd afgewezen, begon Guiteau de kersverse president te stalken.
Na de aanslag werd Guiteau vrijwel onmiddellijk door omstaanders bij de kraag gevat. Zijn advocaten probeerden hem ontoerekeningsvatbaar te laten verklaren, maar slaagden daar niet in. Na een behoorlijk lang proces werd hij ter dood veroordeeld en terechtgesteld.
William McKinley
William McKinley werd president van de Verenigde Staten in 1897. Het land verkeerde in een zware crisis. Door een gedurfde economische politiek en een agressief buitenlands beleid zorgde McKinley ervoor dat de VS aan het begin van zijn tweede ambtstermijn goed op weg waren om een wereldmacht te worden. Een overwinning in de korte oorlog tegen het onmachtige Spanje leverde de VS de controle over Cuba, Porto Rico, de Filippijnen en Guam op. Om te beklemtonen dat de VS van plan waren om in dezelfde richting verder te gaan, werd er in september 1901 een Pan-Amerikaanse Tentoonstelling gehouden in Buffalo.
De expansionistische politiek van de president werd echter niet door iedereen gesmaakt. Zo waren de veiligheidsdiensten op de hoogte van het bestaan van een kleine maar gevaarlijke groep radicalen in de opkomende arbeidersbeweging. Deze anarchisten werden extra in het oog gehouden in Buffalo. Een gevaarlijk moment deed zich voor op vrijdag 6 september, toen honderden mensen in de rij stonden om na afloop van een receptie de hand te schudden van de president. Volgens een journalist van de Baltimore Sun ging de aandacht van de veiligheidsmensen vooral uit naar een besnorde man die er uitzag als een vreemdeling. Daardoor hadden ze geen oog voor een lange, slanke jongeman met zijn arm in een mitella. Toen het zijn beurt was om de president te groeten, schoof de jongeman de uitgestoken hand van McKinley opzij, haalde een pistool tevoorschijn uit het draagverband en schoot de president twee keer in de buik. Een van de kogels ketste af op een knoop, de tweede drong de buik binnen. Net als bij Garfield werd McKinley het slachtoffer van een door de inslaande kogel veroorzaakte infectie. Zijn doodsstrijd verliep echter veel sneller; hij stierf al op 14 september, een goede week na de aanslag.
De dader was Leon Czolgosz, een jongeman die als vijfjarige samen met zijn ouders vanuit Polen naar de Verenigde Staten was uitgeweken. Emma Goldman, een anarchiste van Russische origine, had hem in Chicago voor de ‘goede zaak’ weten te winnen. Czolgosz wees alle juridische hulp van de hand en verdedigde zichzelf tijdens het proces. Hij verkondigde McKinley te zien als een vijand van de hardwerkende arbeiders en daarom had hij de moord gepleegd. Czolgosz werd ter dood veroordeeld en stierf op de elektrische stoel.
John Fitzgerald Kennedy
De Amerikanen zijn er nog altijd niet uit: is John Fitzgerald Kennedy een van de grootste of een van de meest overschatte presidenten van de VS?
De Amerikanen zijn er nog altijd niet uit: is John Fitzgerald Kennedy een van de grootste of een van de meest overschatte presidenten van de VS? Critici verwijten hem zijn aanpak van de Cubacrisis en zijn mislukking bij het doorvoeren van een lastenverlaging en bij de toekenning van burgerrechten aan Afro-Amerikanen. Aanhangers wijzen erop dat hij de foute inschatting bij de invasie in de Varkensbaai in de lente van 1961 weer goedmaakte door Nikita Chroestsjev anderhalf jaar later te verplichten om de Sovjetraketten uit Cuba weg te halen. Voor de realisatie van zijn binnenlands programma kreeg hij gewoon niet genoeg tijd.
Dankzij zijn jongensachtige charisma is Kennedy erin geslaagd om de tot dan jongste president uit de Amerikaanse geschiedenis te worden en de eerste katholiek in het Witte Huis. In weerwil van zijn blunders zorgden zijn charisma, présence en openheid ervoor dat hij zowel in de VS als in de rest van de westerse wereld gedurende zijn hele regeringsperiode ontzettend geliefd bleef. Vijf maanden voor zijn dood bereikte die populariteit zelfs een hoogtepunt na zijn bezoek aan Berlijn, waar hij voor het stadhuis van Schöneberg in aanwezigheid van 400.000 toeschouwers de historische woorden ‘Ich bin ein Berliner’ sprak.
Als we de negentien meest gezaghebbende peilingen naar de kwaliteiten van de Amerikaanse presidenten naast elkaar leggen komen we uit bij Abraham Lincoln, Franklin Delano Roosevelt en George Washington als de drie beste presidenten uit de geschiedenis. Kennedy wordt in de lijsten maar zes keer in de top tien vermeld en geen enkele keer in de top vijf. Ronald Reagan doet het bijna even goed.
Na zijn terugkeer in Washington begon Kennedy zich voor te bereiden op de verkiezingen van november 1964. Het zag ernaar uit dat hij de Republikeinse senator Barry Goldwater als tegenstander zou krijgen. Niemand twijfelde eraan dat Kennedy een gemakkelijke overwinning tegemoet ging. Enkel in de staat Texas deden zich problemen voor binnen de Democratische Partij. Gouverneur John Connally en senator Ralph Yarborough lagen met elkaar overhoop. Daarom dacht vicepresident én Texaan Lyndon Johnson dat een bezoek van de president aan Texas de twee kemphanen zou kunnen verzoenen.
Op 22 november 1963 arriveerde Kennedy met zijn vrouw Jackie op de luchthaven van Dallas. Samen met gouverneur Connally begon het koppel in een open limousine aan een triomftocht door de stad. Op een kleine vijf kilometer van de bestemming werd Kennedy’s wagen beschoten. De president kreeg twee kogels in de nek en ook de gouverneur werd zwaargewond. De wagen reed onmiddellijk door naar het Park Memorial Ziekenhuis, waar Kennedy een half uur na de aanslag overleed.
Kort na de aanslag werd de 24-jarige Lee Harvey Oswald aangehouden als de vermoedelijke dader. Deze gewezen marinier had drie jaar in de Sovjet-Unie gewoond, was getrouwd met een Russische en stond bekend om zijn sympathie voor het Cuba van Fidel Castro. Tot een proces kwam het echter niet omdat Oswald op weg van het politiebureau naar de gevangenis werd neergeschoten door nachtclubeigenaar Jack Ruby. Ruby had naar eigen zeggen gehandeld uit medeleven met mevrouw Kennedy.
Het onderzoek naar de moord werd dus gevoerd zonder grondig verhoor van de dader. De nieuwe president Lyndon Johnson gaf opperrechter Earl Warren de opdracht om te achterhalen wat er precies was gebeurd in Dallas. In september 1964 kwam de Warren-commissie naar buiten met een rapport waarin stond dat zowel Oswald als Ruby op hun eentje hadden gehandeld. De commissie slaagde er echter lang niet in om alle vragen rond de moord te beantwoorden. Zo waren er aanwijzingen voor de aanwezigheid van een tweede schutter. Binnen het Huis van Afgevaardigden werd daarom een nieuwe onderzoekscommissie in het leven geroepen die in maart 1979 oordeelde dat er wel degelijk sprake was geweest van een samenzwering, hoewel de aanwijzingen daartoe ook nu weer in twijfel werden getrokken. Ruim een halve eeuw na de feiten blijft een sluier van geheimzinnigheid rond de moord op Kennedy hangen.
Ruim een halve eeuw na de feiten blijft een sluier van geheimzinnigheid rond de moord op Kennedy hangen.
De staatsbegrafenis van Kennedy vond plaats op maandag 25 november 1963 in de Saint Matthew’s Cathedral in Washington. Daarna werd de president bijgezet op de militaire begraafplaats van Arlington in de staat Virginia. Tientallen staatshoofden en regeringsleiders woonden de indrukwekkende plechtigheid bij. Amper vijf jaar na de moord op John Kennedy werd zijn jongere broer Robert doodgeschoten tijdens de campagne voor de democratische voorverkiezingen in 1968.
Dit artikel verscheen eerder in Knack Historia: 150 politieke moorden en aanslagen. Hier te koop
Amerikaanse geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier