De politieke moordzomer: afrekeningen met de vrede als slachtoffer
Talrijk zijn de slachtoffers van moordaanslagen die het vredesproces in Palestina probeerden vooruit te helpen. De Zweedse graaf en diplomaat Folke Bernadotte, de Egyptische president Mohammed Anwar al-Sadat en de Israëlische premier Yitzhak Rabin zijn maar enkele van de vele doden die te betreuren vielen.
De politieke moord is een fenomeen van alle tijden – van gisteren en vandaag, en helaas ook van morgen. Want macht doet iets met een mens: als gewone politieke middelen niet meer volstaan, wordt de strijd om de macht dan ook beslist met de loop van een geweer, of het lemmet van een mes. Deze zomer blikken we terug op de meest markante politieke moorden en aanslagen uit de geschiedenis.
Folke Bernadotte was een kleinzoon van de Zweedse koning Oscar II. In de laatste weken van de Tweede Wereldoorlog was hij de spil van een opmerkelijke actie. Hij wist zo’n 15.000 mensen uit naziconcentratiekampen vrij te krijgen. Het was dan ook geen verrassing dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties hem op 20 mei 1948 als diplomaat uit het neutrale Zweden aanwees om te bemiddelen tussen Joden en Arabieren.
Bernadotte slaagde er niet in de standpunten van de twee partijen dichter bij elkaar te brengen. Slechts twee keer wist hij voldoende overeenstemming te bereiken voor een staakt-het-vuren. Maar die onderbrekingen werden door de twee kampen niet gebruikt om naar een akkoord toe te werken. Ze werden enkel gezien als adempauzes die moest dienen om de wederzijdse stellingen te versterken en om de wapenvoorraden aan te vullen in het vooruitzicht van nieuwe gevechten.
Naar het einde de tweede rustpauze toe begonnen vooral de aanhangers van de extremistische Joodse organisaties kritiek te leveren op Bernadotte. Ze beschuldigden hem ervan te weinig oog te hebben voor de Arabische schendingen van het bestand. Hun bedoeling was ook een duidelijk signaal te geven aan de Israëlische premier Ben-Goerion: Bernadottes bemiddelingsvoorstellen zijn absoluut onaanvaardbaar.
Op 17 september 1948 legden leden van het paramilitaire Lechi zich in een hinderlaag in de wijk Katamon, gelegen in het bijna uitsluitend door Joden bewoonde deel van West-Jeruzalem. Toen de wagen van Bernadotte, de eerste in de rij van het konvooi, de hinderlaag naderde, zette Lechi een Israëlische jeep dwars over de weg. De inzittenden, uitgedost in Israëlische legeruniformen, brachten de wagen van de bemiddelaar tot stand. Door de open ramen vuurden ze verscheidene kogels af. Bernadotte en een Franse officier die naast hem zat, maakten geen kans en vonden onmiddellijk de dood.
De Israëlische regering veroordeelde de aanslag, maar toonde weinig enthousiasme om de daders van de aanslag op te sporen, laat staan voor een rechtbank te brengen. De Zweden waren niet te spreken over de gang van zaken, en in de jaren die volgden waren de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen zeer koel.
De opvolger van Bernadotte, de Amerikaan Ralph Bunche, stond voor dezelfde onoverkomelijke moeilijkheden. Het enige wat ook hij kon bereiken was een wapenstilstand, begin 1949.
Sadat liet zich als eerste Arabische leider naar Jeruzalem uitnodigen,
Anwar Sadat was de eerste Arabische leider die erin slaagde om beperkte successen te boeken in de oorlog van zijn land Egypte met Israël. Hoewel Egypte uiteindelijk het onderspit zou delven in de Jom Kippoeroorlog van 1973, waren de Egyptische soldaten erin geslaagd om tijdens de eerste oorlogsdagen het Suezkanaal over te steken. Gesterkt door die prestatie en het prestige dat dit voor hem opleverde, stelde Sadat een daad die niemand voor mogelijk had gehouden. Hij liet zich als eerste Arabische leider naar Jeruzalem uitnodigen, uitgerekend door Menahem Begin, de voormalige terrorist die nog altijd de reputatie van havik met zich meedroeg. De historische gebeurtenis vond plaats op 19 en 20 november 1977. Sadat ontmoette er Begin en sprak de Knesset, het Israelische parlement, toe.
Het bezoek plaveide de weg voor vredesonderhandelingen tussen beide landen. Nog geen jaar later, in september 1978, sloten Egypte en Israël de Camp-David-akkoorden, na bemiddeling van de Amerikaanse president Jimmy Carter. Voor hun vredeswerk kregen Begin en Sadat de Nobelprijs voor de Vrede. De Egyptische erkenning van het bestaansrecht van Israël viel echter in bijzonder slechte aarde bij de andere Arabische landen. Sadat raakte geïsoleerd en Egypte werd zelfs tijdelijk uit de Arabische Liga gezet. Maar ook in eigen land zakte zijn reputatie naar een dieptepunt. Zeker toen hij in september 1981, als reactie op het binnenlandse verzet, zo’n 1600 aanhoudingen liet verrichten.
Een fundamentalistische groepering met de naam Islamitische Jihad besloot om af te rekenen met de president tijdens een jaarlijkse militaire parade op 6 oktober 1981. De veiligheidsdiensten wisten al enige tijd dat het leven van de president gevaar liep en daarom werd Sadat op de tribune omringd door zwaarbewapende soldaten en veiligheidsagenten. Ondanks die beveiliging kwam er geen reactie toen een van de gepantserde voertuigen in de parade halt hield voor de tribune. Vier inzittenden stapten uit en gingen in de richting van Sadat. De president en de mensen in zijn onmiddellijke omgeving dachten dat de vier er enkel op uit waren om de president van dichtbij te begroeten. Groot was de consternatie toen de leider van het commando, Khalid Islambouli, een paar handgranaten tevoorschijn haalde en die in de richting van Sadat gooide. Slechts één granaat ontplofte, zonder slachtoffers te maken. In de verwarring die volgde, openden de gezellen van Islamboeli het vuur met automatische geweren. De aanslag koste het leven aan Sadat en tien omstaanders, onder wie diplomaten en een Koptische bisschop. Een van de aanvallers werd gedood, de andere drie werden overmeesterd, ter dood veroordeeld en terechtgesteld.
Vijftien jaar later diende zich een nieuwe kans op vrede aan. Na geheime onderhandelingen in Oslo ondertekenden de Palestijnse leider Yasser Arafat, de Israëlische premier Yitzhak Rabin en diens minister van buitenlandse zaken Shimon Peres op het gazon voor het Witte Huis in Washington een akkoord dat moest leiden tot de oprichting van twee staten in het gebied tussen de Middellandse Zee en de Jordaan, Israël en Palestina. Dat het om een precair akkoord ging was al te merken aan de gelaatsuitdrukking van Rabin, toen Peres hem uitnodigde om Arafat de hand te drukken.
Zoals Sadat en Begin voor hen kregen de drie protagonisten de Nobelprijs voor de Vrede. Maar net als vijftien jaar eerder bleken een plechtig ondertekend akkoord en drie Nobelprijzen geen garantie voor succes. In Oslo waren geen sluitende afspraken gemaakt over de toekomst van Jeruzalem, over de Joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en over een eventuele terugkeer van Arabische vluchtelingen die zich in Libanon en Syrië bevonden. Daar kwam nog bij dat de uitvoering van de afspraken in grote mate afhing van de goede wil van de regering die in Israël aan de macht was.
Met Rabin als eerste minister had er misschien verdere vooruitgang geboekt kunnen worden, maar op 4 november 1995 kreeg het vredesproces een klap waarvan het zich tot op heden niet meer heeft hersteld. Die dag kwamen voor het stadhuis van Tel Aviv op het Plein van de Koningen van Israël vele tienduizenden bijeen om hun steun te betuigen aan de akkoorden van Oslo. Rabin en Peres werden stormachtig toegejuicht, Israël leek zich verzoend te hebben met de idee van een Palestijnse staat. Maar toen Rabin de trappen afdaalde van het perron en in de richting van zijn wagen liep, kwam een vijfentwintigjarige jongeman op hem af. Yigal Amin haalde een pistool te voorschijn en schoot Rabin neer. Anderhalf uur later stierf de eerste minister in een ziekenhuis aan zijn verwondingen. Amin werd veroordeeld tot levenslange opsluiting.
De hele wereld rouwde mee met de familie Rabin en met Israël. Hoeveel achting de stafchef ten tijde van de Zesdaagse Oorlog van 1967 had opgewekt bleek uit de reactie van tal van staatshoofden en regeringsleiders. Uit de Arabische wereld woonden koning Hoessein van Jordanië en president Moebarrak van Egypte de plechtigheid bij. De grote afwezige was Yasser Arafat, die wel wilde komen maar wegens het te hoge veiligheidsrisico de raad kreeg om af te zien van zijn voornemen. Enkele dagen na de begrafenis bracht hij wel een privébezoek aan de weduwe van Rabin in haar woning in een voorstad van Tel Aviv.
Een week na Rabins dood namen naar schatting 300.000, vooral jonge mensen deel aan een herdenkingsbetoging. Posters met hatelijke opmerkingen aan het adres van Rabin waren uit het straatbeeld verdwenen. In de plaats kwamen er affiches met de laatste woorden die de Amerikaanse president Bill Clinton op de begrafenis had uitgesproken: ‘Shalom, Haver’.
Dit artikel verscheen eerder in Knack Historia: 150 politieke moorden en aanslagen. Hier te koop
De politieke moordzomer
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier