William Van Laeken
‘De Berlijnse Muur zorgde voor tal van absurditeiten, droevige maar ook amusante’
Verklaar me niet gek, maar toen 25 jaar geleden in Berlijn de Muur viel stond ik niet te dansen van vreugde. Ik was in verwarring, schrijft William Van Laeken. ‘Zo gaat dat als iets waar je jarenlang een haat-liefdeverhouding mee hebt gehad, plots verdwijnt.’
Sinds 1974 was ik zo’n keer of twintig in Berlijn geweest, alleen, met twee, maar meestal met z’n drieën, een VRT-cameraploeg. Telkens keek ik mijn ogen uit naar dat huiveringwekkend-waanzinnige bouwwerk, een toch wel heel bedenkelijk Gesamtkunstwerk. Al die tijd stond de Muur daar in gewapend beton de onverzoenlijkheid uit te beelden tussen aan de ene kant het kapitalisme, met zijn uitdagend draaiende Mercedes-ster hoog boven de Kurfürstendamm, en aan de andere kant het ‘reëel existerende socialisme’. De Berlijners zelf gingen er op den duur aan wennen, ze moesten wel: eerst was er de pijn van de verse snijwonde, dan als balsem op de wonde de bezoekregelingen voor de West-Berlijners, maximum dertig dagen per jaar, uiteindelijk werd de Muur a fact of life en ging ze fungeren als coulisse voor modefotografen en spuitbusfanaten. Maar ik, de passant die ik was, kon er níet aan wennen. Sterker nog, ik raakte danig in de ban van die betonnen streep die over een grillig traject van 45 kilometer een metropool van drie miljoen inwoners brutaal in tweeën kapte.
De Muur zorgde voor tal van absurditeiten, droevige maar ook amusante De eerste keer dat ik in metrostation Friedrichstrasse van West naar Oost ging viste de Oost-Berlijnse grenspolitie Die Zeit uit mijn tas, een West-Duits weekblad dat blijkbaar als staatsvijandig werd beschouwd. Ik zou het terugkrijgen als ik terugkeerde naar West-Berlijn, zeiden ze. Zelf gebruikten ze de omschrijving ‘West-Berlijn’ voor het kapitalistische eiland in de DDR , maar ze wezen je terecht als je ‘Oost-Berlijn’ zei, het moest zijn ‘Berlin, unsere Hauptstadt‘. Later keken ze bij Checkpoint Charlie onder onze auto met behulp van een spiegel die op een plank was gemonteerd. Stel je voor dat een Belgische cameraploeg een Oost-Berlijnse onderdaan zou buitensmokkelen.
We deden toen ook een interview met een bekende DDR-schrijver in een sjiek hotel in West-Berlijn. Hij was naar ons toe kunnen komen omdat hij bepaalde privileges genoot. Aan de telefoon had hij geïnformeerd naar een vergoeding voor het interview. Toen ik hem de paar West-Duitse bankbiljetten overhandigde ging hij naar het toilet om ze in zijn schoenen te verstoppen. Zo te zien moesten DDR-burgers, als ze van West naar Oost terugkeerden, hun schoenen niet uittrekken, althans gerenommeerde schrijvers niet.
Een andere keer mochten we, als kinderen zo blij, meerijden met een Amerikaanse legerpatrouille door de West-Berlijnse districten Kreuzberg en Neukölln, rakelings langs de Muur. Op vaste punten stopten de twee jeeps, de GI’s klommen op een uitkijktoren en richtten hun verrekijker naar de overkant, waar DDR-grenssoldaten precies hetzelfde deden. Het waren de hoogdagen van de Koude Oorlog en we waren getuige van een komisch ritueel dat drie keer per week werd opgevoerd. In de verte was er geratel van kranen. We gingen erop af en verrasten een pelotonnetje DDR-soldaten dat de wacht hield bij een groot, gapend gat in de Muur. Kraanwerkers maneuvreerden met hun grijpers om enkele reusachtige betonnen prefab platen op hun plaats te wrikken. De cameraman schoot in actie, ik stond stomverbaasd naar het tafereel te kijken, zelfs de GI’s waren uit hun gewone, coole doen. Terwijl we toch allemaal hadden kunnen weten dat een kolossaal bouwwerk als de Muur af en toe onderhoud vergt en dat dit dus de gewoonste zaak van de wereld was?
‘Mister Gorbachev, tear down this wall’
Ik spring naar de nacht van 9 op 10 november 1989. Reagan had twee jaar eerder geroepen ‘Mister Gorbachev, tear down this wall‘, en Gorbatsjov had het in elk geval niet tegengehouden. De Muur valt. Of beter, ze gaat open, want het begon met enkele gaten. ‘Tout mur est une porte‘ had de Brusselse schrijver Pierre Mertens profetisch geschreven in een mooi boekje over Berlijn, drie jaar voor de deur daadwerkelijk open zou gaan.
Ik kom in Berlijn aan met twee dagen vertraging. We filmen de geïmproviseerde openingsplechtigheid van de nieuwe grensovergang aan Potsdamer Platz, niet meer dan een brede opeining in de Muur. De twee burgemeesters van West- en Oost-Berlijn lopen theatraal op elkaar toe, het gedrum van de persmensen is zo hevig dat er bijna paniek uitbreekt. Na een stijve maar als ‘historisch’ bestempelde handdruk mag ook het gewone volk van Oost naar West. Een Oost-Berlijner met een komisch hoedje op was mij opgevallen doordat hij luid zijn bewondering voor Gorbatsjov stond uit te bazuinen. Hij was vroeg opgestaan, vertelde hij mij, omdat hij ‘diese historische Stunde‘ niet wilde missen. Ik zocht hem later nog een paar keer op, met Belgische pralines en bloemen voor zijn vrouw, hij zou mijn Oost-Duitse vox populi worden in de spannende jaren van de Duitse hereniging. Tot hij mij op een keer vertelde dat hij genoeg had van dat opdraven voor de camera. De buitenlandse pers begon toen sowieso weg te blijven uit Duitsland. Het dubbel zo groot geworden land waarvan hij nu een trotse inwoner was, was ‘normaal’ geworden en dus minder interessant voor de professionals van het nieuws.
Een handvol zonderlingen vroeg zich toen af wat er met de Muur moest gebeuren. Afbreken? Gedeeltelijk, of zelfs helemaal? Moest de Muur toch niet een Mahnmal worden, een gedenkteken dat blijvend zou waarschuwen tegen de Unrechtstaat die de DDR was geweest? De Duitse schrijver Hans Magnus Enzensberger liet in een boek dat twee jaar voor de val van de Muur verscheen een fictieve Amerikaanse journalist Berlijn bezoeken in het jaar 2006. Sciencefiction dus. West- en Oost-Duitsland bestaan nog wel maar het zijn beste maatjes geworden. Op de Muur groeien klimop en wilde wingerd, ze wordt als een ruïne gekoesterd en valt onder monumentenzorg. Om te beletten dat de toeristenmassa dat ‘unieke biotoop’ vertrappelt, ziet het stadsbestuur zich genoodzaakt aan beide zijden van de Muur ‘een hek van minstens drie meter hoog’ te bouwen. Wat vond ik dat destijds een verrukkelijke fantasie! Maar ze heeft nooit ook maar een schijn van kans gemaakt. De gehate Muur moest eraan geloven, het karwei zou met Duitse grondigheid worden geklaard. Nog één keer zouden we de Muur filmen, dat wil zeggen haar afbraak- en verbrijzelingsproces. De vele duizenden muurpanelen van meer dan drie meter hoog werden naar verzamelplaatsen aan de rand van de stad gebracht, daar hakten reusachtige pneumatisch beitels ze in stukken, die werden tot kleinere brokken vermalen, om tenslotte, zo groot als een kindervuist, over een lopende band in een vrachtwagen te vallen die ze naar een plek in Berlijn bracht waar wegwerkzaamheden bezig waren. Eén van die brokstukken, met graffiti erop, heb ik toen meegenomen als souvenir. Ik bewaar het in een kartonnen doos op zolder en kijk er om de paar jaar eens naar.
Muur als relikwie
Met het verdwijnen van de Muur kwam ook mijn Berlijn-obsessie tot bedaren. Uiteraard ben ik blij dat die Muur weg is. Ze was een schande, het stenen bewijs van het failliet van een regime . Maar de paar keer dat ik na 1989 nog in Berlijn ben geweest kon ik het sporen zoeken niet laten. Eenvoudig is dat niet. Bij de Potsdamer Platz of de Brandenburger Tor vind je als je goed zoekt een rij donkere straatklinkers, hier en daar onderbroken door een koperen plaatje met de inscriptie ‘Hier stand die Mauer 1961-1989‘. Tien jaar geleden kocht ik op de luchthaven van Tempelhof – ondertussen ook al weg – een bladwijzer met een afbeelding van het beroemd-beruchte bouwwerk. Ik koester dat onnozel ding. Bovenaan de kartonnen strip zit een plastic doosje met daarin een minuscuul stukje steen, zogenaamd Original Berliner Mauerstein – een mens laat zich graag wat wijsmaken. Het steentje doet me denken aan de botjes van heiligen die lang geleden vurig aanbeden werden. Mijn Muur is een relikwie geworden.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier