China-expert Frank Dikötter: ‘Chinese leiders besturen op drijfzand’
Het was altijd onzinnig te denken dat China’s economische hervormingen zouden uitmonden in politieke veranderingen, meent de Brits-Nederlandse historicus Frank Dikötter. ‘Washington heeft het regime gered.’
Naar boeken van China-expert Frank Dikötter is het altijd reikhalzend uitkijken: steevast komt de aan de University of Hong Kong verbonden geschiedenisprofessor met nieuwe inzichten, gebaseerd op een jarenlang minutieus uitvlooien van kilometers archieven en andere geschreven bronnen.
Mao’s massamoord, die met de Samuel Johnson Prize bekroond werd, leerde ons dat er geen 30 maar 45 miljoen slachtoffers vielen tijdens de Grote Sprong Voorwaarts (1958-’61) en dat velen niet verhongerden maar omkwamen in een ongeziene orgie van geweld. In De tragiek van de bevrijding toonde Dikötter aan dat de communistische machtsovername in 1949 vrede noch stabiliteit bracht, maar juist een periode inluidde ‘van welbewuste terreur en stelselmatig geweld’. En sinds De Culturele Revolutie weten we dat het volk niet collectief in zwijm viel voor de Grote Roerganger. Integendeel, zowel kaderleden als burgers ‘ondermijnden de planeconomie en holden de partijideologie uit. Kortom, ze begroeven het maoïsme.’
PLAATSELIJKE bestuurders zijn meer bezig met de verhoging van de eigen levensstandaard dan met de centrale richtlijnen.
In zijn nieuwe, minstens even controversiële boek, China na Mao, buigt Dikötter zich over het tijdperk van Deng Xiaoping (1978-1989) en de jaren tot aan het aantreden van Xi Jinping in 2012. Drie jaar lang, tussen 2016 en 2019, ploos hij partijarchieven uit het hele land uit, maar hij baseerde zich ook op krantenberichten en ongepubliceerde dagboeken. De belangrijkste memoires zijn die van Li Rui (1917-2019), Mao’s persoonlijke secretaris. Li kreeg in 1959 twintig jaar gevangenisstraf omdat hij van hongersnood had gerept, maar werd na Mao’s dood in 1976 gerehabiliteerd. Jarenlang zat Li in het Centraal Comité en was hij adjunct-directeur van de dienst belast met de screening en benoeming van partijleden. In 2004 kreeg de man een publicatieverbod opgelegd, maar in zijn tot 2012 bijgehouden dagboeken deed hij gedetailleerd verslag van zijn gesprekken met partijkopstukken.
In China geldt, net als bij ons, een wettelijke termijn van dertig jaar voor de openstelling van archieven. In theorie zouden dus alleen stukken van voor 1992 geconsulteerd kunnen worden. Hoe verkreeg Dikötter dan toegang tot materiaal uit pakweg 2008? ‘China is geen democratie’, vertelt hij. ‘Sinds het aantreden van Xi Jinping zijn grote hoeveelheden documenten aangaande de Grote Hongersnood en de Culturele Revolutie – de basis voor mijn eerdere boeken – weer als geheim bestempeld. Maar paradoxaal genoeg was onderzoek naar de decennia van “hervorming en opendeurpolitiek” de laatste jaren juist goed te doen. Ik ben – om het met Mao te zeggen – een ware guerrillastrijder: als ik een kans zie, grijp ik die meteen, wetende dat het straks weer anders kan zijn.’
China na Mao is géén boek geworden over een markttransitie of economisch wonder. Wel integendeel. ‘Uit de archieven’, schrijft Dikötter, ‘rijst niet het beeld op van een partij die helder voor ogen staat hoe ze het land welvarend kan maken. China lijkt op een tanker die er van een afstand indrukwekkend uitziet – met de kapitein en zijn luitenants trots op de brug – terwijl de matrozen benedendeks vertwijfeld water pompen en gaten dichten om het schip drijvende te houden.’
Waarom merken andere experts dat niet op?
Frank Dikötter: Als je kijkt wat sinds de communistische machtsovername in 1949 is geschreven, dan valt op dat de meerderheid van de auteurs geen toegang had tot de bronnen. Aldus is een tendens ontstaan om het daarzonder te doen. Dat is misleidend. Elk goed onderzoek is gestoeld op bewijs, anders staren we ons blind op een glanzende buitenkant.
Dat leverde wel een erg controversieel boek op.
Dikötter: Kijk, als ik haarfijn uitleg hoe vreselijk het maoïsme was, neemt niemand daar aanstoot aan. Doe ik – opnieuw op basis van bronnen – uitspraken over de periode sinds 1976, dan is het dat wél. Zijn we vergeten dat de politieke structuur sinds 1949 onveranderd is gebleven? Het machtsmonopolie van de partij is behouden, er zijn geen checks-and-balances, persvrijheid bestaat niet, alle informatie wordt gecontroleerd, er is geen rechtsstaat, geen stakingsrecht. Alle beslissingen worden genomen door de partijsecretaris – op elk niveau. Hij, want doorgaans zijn het mannen, bepaalt unilateraal of een bedrijf wordt gered.
Een van de figuren die u in een volstrekt nieuw daglicht plaatst, is gewezen partijleider Zhao Ziyang. Die wordt in het Westen herinnerd als een echte hervormer, een democraat haast, die na het bloedbad van 1989 door het systeem is vermangeld.
Dikötter: In zijn laatste jaren van huisarrest na Tiananmen is hij ongetwijfeld tot inkeer gekomen, en ook na de Grote Sprong Voorwaarts ging hij de dingen anders zien. Maar fundamenteel geloofde hij in het socialisme als enige juiste weg. Kijk naar zijn uitspraken. In 1987 stelde hij op het partijcongres dat China ‘de scheiding der machten en het meerpartijenstelsel van het Westen nooit zal kopiëren’. Kapitalisme en de scheiding der machten zijn dé twee zaken waar geen enkele Chinese leider ooit ondubbelzinnig over deed. Bij herhaling benadrukten ze dat het hoofddoel het behoud van het machtsmonopolie was. Aan de Oost-Duitse leider Erich Honecker legde Zhao in 1987 al uit dat het socialisme te redden viel met een verbetering van de levensstandaard. ‘En dan kunnen we’, zo liet hij erop volgen, ‘de ruimte voor liberalisering langzamerhand steeds verder terugbrengen.’ Dat is precies wat er is gebeurd, toch?
U meent dat er geen sprake is van een geïntegreerde nationale economie: China is een gigantische cluster van lokale potentaten.
Dikötter: ‘De regio’s zijn zowel onderling als met de centrale overheid in oorlog’, schreef een regeringsadviseur midden jaren tachtig, en dat is niet veranderd. Door de overheveling van meer en meer administratieve bevoegdheden naar de lagere overheden vanaf 1979, is Peking bij de uitvoering van het monetaire en fiscale beleid afhankelijk van de plaatselijke bestuurders. Die zijn meer bezig met de ontwikkeling van de eigen economie en verhoging van de eigen levensstandaard dan met de centrale richtlijnen ter beperking van de geldstroom. Buitenlandse bedrijven klagen over de ontoegankelijkheid van de Chinese markt, maar ook Chinese firma’s hebben het veel moeilijker om hun waren binnenlands aan de man te brengen dan om te exporteren naar de rest van de wereld. Een sprekend voorbeeld uit de jaren tachtig is dat van een vrachtwagen die met vijf ton druiven aan boord vanuit Qufu – de geboorteplaats van Confucius – naar Guangze in de provincie Fujian reed. Hij moest ruim honderd controleposten passeren en elke keer belasting, administratiekosten, quarantainekosten of zelfs een bijdrage aan het plaatselijke fonds voor landbouwontwikkeling betalen. Na acht dagen arriveerde hij niet alleen zonder lading, hij was ook al zijn eigen geld kwijt én het dekzeil dat de druiven tegen de elementen had beschermd.
Productiecijfers zijn gebaseerd op de hoeveelheid producten die een bedrijf maakt, ongeacht de verkoop. Dat levert verbluffende statistieken op.
U maakt ook in een ander opzicht brandhout van China’s ‘openheid’.
Dikötter: Het land is open in die zin dat er verkeer van personen, ideeën, goederen en kapitaal is. Maar al die uitwisselingen verlopen niet alleen onder staatstoezicht, ze zijn vaak slechts in één richting toegestaan. Miljoenen Chinezen kunnen naar het buitenland reizen en er wonen en werken, maar er komen weinig buitenlanders het land in. In 2018 telde China nog geen miljoen buitenlanders met een verblijfsstatus, zo’n 0,07 procent van de bevolking. Dat was het laagste percentage ter wereld, minder dan de helft van dat in Noord-Korea.
Producten kunnen in fenomenale hoeveelheden worden geëxporteerd, maar import is erg lastig. Uit het bronnenmateriaal blijkt dat er met de talloze regels, sancties, bonussen, aftrekposten, subsidies en stimulansen een speelveld is gecreëerd dat je het meest ongelijke in de moderne geschiedenis kunt noemen.
Volgens u beschikken de leiders ook niet over betrouwbare informatie?
Dikötter: De huidige Chinese premier, Li Keqiang, zei een paar jaar geleden zelf dat de landelijke productiecijfers ‘door de mens voortgebracht en daarom onbetrouwbaar zijn’. Wat wil je dan? Ik ben het met China-waarnemer James Palmer van Foreign Policy eens: elk stukje informatie is onbetrouwbaar, onvolledig of verdraaid. Omdat geen enkel lokaal bestuur nauwkeurige cijfers wil verstrekken, weten we niet hoe groot de economie echt is, en omdat ook de banken gegevens achterhouden, is onbekend hoeveel slechte leningen er zijn. Iedere goede onderzoeker heeft de socratische paradox in het achterhoofd: ik weet wat ik niet weet. In dit geval weten we niet eens wat we niet weten. Dat geldt overigens ook voor de leiders. Die sturen dan inspectieteams naar districten en extrapoleren de cijfers uit hun verslagen. Fundamenteel is dat besturen op drijfzand.
En de groei is gebaseerd op een toenemende schuldenberg?
Dikötter: Precies. Volgens één schatting bedroeg de totale schuld van de lokale overheden, zelfs voordat Xi Jinping het roer overnam, bijna drieduizend miljard dollar, het equivalent van wat het land aan buitenlandse reserves in de oorlogskas had. Het onderpand was lokale grond. Het leek heel eenvoudig: wanneer de lokale overheid krediet nodig had, verkocht zij grond aan lokale ontwikkelaars. Lokale banken waardeerden de grond vervolgens royaal. Naarmate de schulden zich opstapelden, werd meer land verkocht en werd meer geld geleend om de oude schulden te verlengen. Het proces was aanlokkelijk, zozeer zelfs dat tegen 2010 ruwweg de helft van de inkomsten van de lokale overheden afkomstig was van het leasen van land. Maar er zat een addertje onder het gras: als de vastgoedmarkt instortte, zaten de lokale overheden met enorme schulden.
De meeste leiders van het land, schrijft u, begrijpen niets van de economische basisbeginselen en concentreren zich obsessief op een enkel cijfer, namelijk dat van de groei, vaak ten koste van ontwikkeling. Hoe verklaart u dat?
Dikötter: In 1982 zei Deng Xiaoping dat de economie tegen 2000 verviervoudigd moest zijn. Op de vraag hoeveel jaarlijkse groei dat betekende, antwoordde zijn ‘linkerhand’ Hu Yaobang dat een gemiddeld groeipercentage van 7,2 procent was vereist. Voor het gemak koos Deng voor 7 procent en dat zou het magische cijfer blijven. Die groei nastreven of overtreffen betekende tegelijk dat kwantiteit zwaarder woog dan kwaliteit. En tot overmaat van ramp werden de productiecijfers op Sovjetwijze berekend.
Hoe bedoelt u?
Dikötter: Bij deze uit 1929 daterende methode zijn productiecijfers gebaseerd op de hoeveelheid producten die een bedrijf maakt, vermenigvuldigd met de officiële prijs, ongeacht de verkoop. Dat levert verbluffende statistieken op. Zo produceerden de hoogovens in 1987 50 miljoen ton staal, een nieuw record. Alleen was slechts 5 miljoen ton kwalitatief genoeg voor het beoogde doel en moest 20 miljoen ton worden ingevoerd.
Dat alles is alleen mogelijk omdat de markt niet speelt, je geen last hebt van transparantie of verzuchtingen van klanten. Waar het voor partijfunctionarissen om gaat, is te proberen elkaar de loef af te steken bij het vervullen en overtreffen van het plan. Dat leidt zowel tot verspilling van grondstoffen als tot overcapaciteit. En de handigste manier om daar dan vanaf te komen, is de munt te devalueren en te exporteren.
Volgens u was die goedkope export zelfs mede verantwoordelijk voor de financiële crisis in Azië?
Dikötter: Eind 1996 lag een verbazingwekkende hoeveelheid goederen te verkommeren in Chinese regeringsmagazijnen, waaronder 16 miljoen televisies, 20 miljoen fietsen, 1,3 miljard overhemden, 10 miljoen horloges, een kwart miljoen auto’s en 70 procent van de productie van de 3000 cosmeticafabrieken van het land. De goederen hadden een waarde van 64 miljard yuan – volgens Li Rui zelfs het dubbele daarvan. De overcapaciteit deed niet alleen de binnenlandse prijzen dalen, maar zorgde er ook voor dat China Zuidoost-Azië overspoelde met goedkope exportgoederen. Thailand zag zijn groei in 1996 met 2 procent dalen, wat mee leidde tot de val van de Thaise baht.
China werd de kampioen vervalser, schrijft u. Hoe kwam dat?
Dikötter: Zhao Ziyang had De Derde Golf (1980) van Alvin Tofler gelezen, waarin werd voorspeld dat er na de agrarische en industriële revoluties een derde revolutie aankwam, aangedreven door de nieuwste technologie. In oktober 1983 stelde hij voor om de tweede golf helemaal over te slaan. De Derde Golf werd bovendien verplichte literatuur voor alle partijfunctionarissen. In een document van het Bureau voor de Lichte Industrie in Tianjin werd gesteld dat namaak daarom van essentieel belang was. Een voorbeeld daarvan was de wasmachinefabriek Yingkou, die de wasmachines van Panasonic kopieerde.
Soms mislukten die pogingen tot namaak, met IBM bijvoorbeeld?
Dikötter: Het eerste IBM-computersysteem in China – het IBM System/370 Model 138 – werd in 1979 in een ventilatorenfabriek in Shenyang geïnstalleerd. In oktober 1980 boog de commissie voor de computerwetenschap van Shanghai zich over de vraag hoe het hele IBM System/370 gekopieerd kon worden. De conclusie was dat er voor de onderneming 2,6 miljoen dollar, een team van vijf lokale en buitenlandse experts en een verbindingskantoor in de VS nodig zou zijn. Omdat San Francisco dankzij burgemeester Dianne Feinstein sinds januari een zusterstad van Shanghai was, werd die stad aangewezen als de beste uitvalsbasis. Een delegatie zou ‘een vriendschapsbezoek’ afleggen. Twee jaar later volgde de melding dat de hele zaak niet echt naar wens was verlopen: zo’n commissie bleek dan toch niet beste de manier om technologie te stelen. Er was een uniformere aanpak nodig, was de conclusie.
Van Nixon tot Clinton: het is Washington dat het Chinese regime heeft gered.
Veel internationale experts dachten dat de Chinese toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in 2001 een einde zou maken aan het vervalsen.
Dikötter: Het ging juist harder. Meer dan de helft van sommige farmaceutische producten die in China werden verkocht, was na de WTO-toetreding namaak. Medicijnen die nog niet in het buitenland waren uitgebracht, waren al verkrijgbaar in illegale vorm. Er werden zelfs vervalsingen gemaakt van vervalsingen. Neem Harry Potter: verschillende Chinese schrijvers sloegen de handen ineen om de delen vijf, zes en zeven te schrijven toen J.K. Rowling nog maar vier delen in het Engels had gepubliceerd.
Die namaakindustrie had gigantische financiële consequenties?
Dikötter: Tegen 2004 bedroegen de verliezen voor buitenlandse bedrijven volgens diverse schattingen zo’n 60 miljard dollar, veel meer dan de directe buitenlandse investeringen. De risico’s van de kopieercultuur werden echter het meest gevoeld door de Chinese burger, die veroordeeld werd tot minderwaardige en vaak zelfs ronduit gevaarlijke producten. In 2007 schatte de regering dat een vijfde van de levensmiddelen en consumptiegoederen die zij had kunnen controleren, niet voldeed aan de normen of bedorven was.
Volgens u is niet Deng maar Jiang Zemin de grote architect van het huidige systeem. Hij creëerde de gigantische bedrijven die vervolgens in het buitenland beursgenoteerd werden.
Dikötter: Zijn slogan uit 1997, ‘Grijp het grote en laat het kleine los’, betekende dat duizenden kleine en inefficiënte fabrieken moesten verdwijnen, zodat alle aandacht en middelen naar de industriële reuzen konden gaan. Ongeveer zoals Zuid-Korea zijn chaebols of conglomeraten had opgebouwd. Op dat moment werd China Telecom, een van de kolossen die in elkaar waren geflanst, zowel in Hongkong als in New York naar de beurs gebracht. Dat leverde 4,5 miljard dollar op, en China Telecom werd het vijfde grootste telecommunicatiebedrijf ter wereld.
China Telecom werd een voorbeeld?
Dikötter: Het liet de weg vooruit zien: versmelt kleine ondernemingen in een gefragmenteerde sector tot een groot conglomeraat, voorzie het van een bankrekening onder toezicht van de Centrale Bank, laat het spaargeld van de gewone burger naar het bedrijf vloeien, maak gebruik van buitenlandse financiële diensten zodat de internationale wetgeving wordt nageleefd, en verkoop een klein aantal hoog geprijsde aandelen op buitenlandse beurzen op basis van hun toekomstige waarde.
Hoe ziet u het einde van dit regime?
Dikötter: Traag en gradueel, de Chinese Communistische Partij (CCP) is immers erg goed gebleken in de versterking van de staat. Zelfs van de 100 grootste particuliere bedrijven zijn er 95 eigendom van huidige of voormalige partijleden, en er wordt vastgehouden aan vijfjarenplannen. In klassiek marxistisch jargon uitgedrukt: de ‘productiemiddelen’ zijn nog altijd in handen van de partij. Bovendien is de Chinese economie relatief afgeschermd van de rest van de wereld en weten de leiders sinds het bloedbad van 1989 dat je elk protest meteen de kop moet indrukken. De surveillancestaat is heus niet met Xi begonnen. De uitgaven voor openbare veiligheid bedroegen in 2010 al zo’n 77 miljard dollar. Toch dachten sommige experts dat democratie op til was. Kunt u mij dat uitleggen?
Volgens u lieten westerse leiders, en dan vooral VS-presidenten, zich ontzettend in de luren leggen.
Dikötter: Ik zou zelfs nog een stap verder gaan: Washington heeft het regime gered. President Richard Nixon en minister Henry Kissinger haalden de CCP begin jaren zeventig uit de internationale isolatie, vervolgens verstrekte president Jimmy Carter de voor export zo aantrekkelijke status van ‘meest bevoorrechte natie’, terwijl op dat moment de Muur van de Democratie (1979) werd neergeslagen. George Bush verzette zich persoonlijk tegen de invoering van sancties na Tiananmen. Ex-minister en toenmalig Wereldbankdirecteur Robert McNamara zorgde ervoor dat de Wereldbankleningen snel werden hervat en president Bill Clinton spande zich in voor de WTO-toetreding, zo ongeveer als genoegdoening voor het VS-bombardement van de Chinese ambassade in Belgrado in 1999.
Waarom eigenlijk?
Dikötter: Vanuit de diepe overtuiging dat in China alles cultureel is en de CCP geen echte communisten zijn – een vorm van oriëntalisme eigenlijk. Zouden de VS het ooit over cultuur hebben als het over de Sovjet-Unie gaat? Nee, dan wordt alles door een politieke lens bekeken.
En het tweede punt zijn natuurlijk de centen. Of het nu VS-politici of de Australische ex-premier Kevin Rudd betreft, zij en hun familieleden zijn allemaal royaal vergoed voor de hulp. Niet rechtstreeks natuurlijk, maar via kansen, contracten, posities in raden. Dat netwerk omspant de hele wereld.
Frank Dikötter
– 1961 geboren in Nederland
– Studeert geschiedenis en Russisch in Genève, leert Chinees tijdens een tweejarig verblijf in China
– 1990 behaalt een doctoraat aan de School of Oriental and African Studies (SOAS) in Londen
– Sinds 2006 geschiedenisprofessor aan de Universiteit van Hongkong
– Schreef een dozijn boeken over China, waaronder Mao’s massamoord (2011), De tragiek van de bevrijding (2013), De Culturele Revolutie (2016) en China na Mao (2022)