Blank, getrouwd en protestant… zo zien Amerikaanse kiezers hun president het liefst
Amerikaanse presidenten zien er doorheen de geschiedenis opvallend gelijk uit. Wat is het beste profiel om het tot president te schoppen?
Andrew Jackson won in 1828 de presidentiële race. Hij was 61 jaar, gehuwd, blank en protestant, en had een militaire achtergrond. Die kenmerken maakten hem tot een typische Amerikaanse president. Toch kwam zijn profiel op andere vlakken niet overeen met dat van zijn zes voorgangers, allen van goede komaf, hoger opgeleid en afkomstig uit het oosten van de Verenigde Staten.
Jackson zag en verkocht zichzelf als een ‘gewone’ Amerikaan, zonder aristocratische roots, die op eigen kracht fortuin had gemaakt. Hij was een populist en een militaire held. Aanvankelijk weinig opgeleid, ging hij later toch rechten studeren. Het afwijken van de norm legde Jackson geen windeieren. Voor heel wat andere kandidaten, zoals vrouwen en Afro-Amerikanen, betekende hun ‘anders zijn’ wel een obstakel in hun gooi naar het presidentschap.
Juristen, militairen en een acteur
De opvattingen van het kiespubliek over wie geschikt is als president evolueren in de loop van de geschiedenis van de Verenigde Staten. Bij de eerste presidenten waren lange politieke en diplomatieke carrières een pluspunt. Vanaf de jaren 1830 werden militaire successen belangrijk. Het stemrecht werd uitgebreid van enkel landbezitters naar alle volwassen blanke mannen. De mate waarin die opkeken naar rijkdom en opleiding nam af. Er kwam ruimte voor nieuwe ideeën over wie er de nodige kwaliteiten bezat om president te zijn.
In die context presenteerde outsider Jackson zich als presidentskandidaat. Jackson stelde zichzelf maar al te graag voor als de verdediger van het gewone volk, maar bezat een aanzienlijk persoonlijk fortuin. Ook andere 19e-eeuwse presidenten waren niet zo arm als ze zich voordeden. De presidentiële stijl veranderde. De president moest ‘natuurlijk’ overkomen in plaats van gecultiveerd en goed van inborst zijn in plaats van geleerd en geletterd.
Voor heel wat kandidaten betekende hun ‘anders zijn’ een obstakel in hun gooi naar het presidentschap.
De grensstaten stuurden afgevaardigden naar het Congres in Washington met nauwelijks enige formele training, weinig ervaring met sociale etiquette en zelfs weinig respect voor overgeleverde klassenverschillen en tradities. Onder meer daardoor leidde de inauguratie van president Jackson tot veel tumult. Duizenden mensen waren naar de hoofdstad afgezakt. De kersverse president eindige zijn rede met een buiging voor het volk én een uitnodiging voor iedereen om het Witte Huis te bezoeken. Dat was volgens hem niet het huis van de president, maar dat van het volk. Velen gingen op die uitnodiging in, met gebroken glas, gestolen objecten en chaos tot gevolg.
Sommige presidenten waren in werkelijkheid wel van eenvoudige komaf. Bill Clinton is daarvan een recent voorbeeld. Zijn familiale achtergrond is bijna marginaal te noemen. Zijn vader stierf enkele maanden voor Bills geboorte. Terwijl zijn moeder studeerde, werd hij door zijn grootouders opgevoed. Zijn moeder hertrouwde en zijn stiefvader had een drank- en gokverslaving en gebruikte geweld tegen zijn moeder en halfbroer. Dankzij uitstekende studieresultaten en studiebeurzen kreeg Bill Clinton een opleiding aan de universiteiten van Oxford en Yale.
Net als Clinton kon een meerderheid van de Amerikaanse presidenten een universitair diploma voorleggen. Elf presidenten hadden totaal geen diploma op zak, hoewel enkelen van hen wel aan een opleiding begonnen waren. Meer dan de helft van de presidenten was jurist. Veertien presidenten volgden een rechtenopleiding.
De beroepservaring opgedaan vóór het presidentschap was zeer divers. Naast tal van juristen waren er plantage-eigenaars, academici, een acteur en een ingenieur. Meerdere presidenten hadden een militaire carrière, enkele stonden in het onderwijs of kwamen uit de zakenwereld.
Over militaire ervaring beschikken is geen vereiste voor het presidentschap, maar wordt wel door heel wat kiezers gezien als een belangrijke troef en daarom uitgespeeld in de campagnes. De president van de Verenigde Staten is immers ook commander-in-chief of opperbevelhebber van het Amerikaanse leger. Heel wat presidenten hebben in het leger gediend. George Washington, Dwight Eisenhower en Ulysses Grant behaalden de hoogste rangen. Slechts 13 van de 45 presidenten, onder wie Bill Clinton, Barack Obama en Donald Trump, dienden niet in het leger.
Gewoonlijk hadden de presidenten al een lange politieke carrière achter de rug: als afgevaardigde (18), als senator (16), als gouverneur van een staat (17), als vicepresident (14). Negen vicepresidenten kwamen door overlijden of ontslag van de president in het Oval Office terecht.
Een geboren Amerikaan
Welke eisen stelt de grondwet aan een president van de Verenigde Staten? De president moet een ‘natural born citizen’ zijn. Amerikanen die door naturalisatie staatsburger zijn geworden, vallen daardoor uit de boot. Dat geldt bijvoorbeeld voor de in Oostenrijk geboren acteur Arnold Schwarzenegger, gouverneur van Californië van 2003 tot 2011 en Amerikaans staatsburger sinds 1983. Een tweede aanvullende voorwaarde is dat de president minstens veertien jaar in de Verenigde Staten moet hebben gewoond.
Meer dan de helft van de presidenten was jurist. Veertien presidenten volgden een rechtenopleiding.
Soms bestaat over die voorwaarden discussie. Volstaat het dat een van de ouders van de presidentskandidaat Amerikaan is? En moet de kandidaat ook daadwerkelijk in de Verenigde Staten geboren zijn? Zo omschreef de immigratiewetgeving van 1790 kinderen van Amerikanen die buiten de Verenigde Staten geboren waren als natural born Amerikanen. In de huidige wetgeving wordt de term ‘natural born’ echter nergens gedefinieerd. Alle 45 Amerikaanse presidenten zijn geboren op het grondgebied van de Verenigde Staten. Acht van hen werden geboren voor 1776 onder Brits koloniaal bestuur, voor het ontstaan van de Verenigde staten.
Enkele presidentskandidaten die het niet haalden, zijn niet in de Verenigde Staten geboren. George Romney, vader van de Republikeinse kandidaat Mitt Romney (kandidaat in 2012) en zelf presidentskandidaat in 1968, werd geboren in 1907 in een mormoonse kolonie in Mexico. Tijdens de campagne van Barack Obama ontstond discussie over diens geboorteplaats. Tegenstanders beweerden dat hij niet in Hawaii maar in Kenia ter wereld was gekomen. Een van de Republikeinse kandidaten in 2016, Ted Cruz, heeft de dubbele Canadees-Amerikaanse nationaliteit. Hij is in Canada geboren, maar zijn moeder is Amerikaanse. Cruz deed formeel afstand van de Canadese nationaliteit, maar er blijft discussie over zijn verkiesbaarheid.
Heel wat Amerikaanse presidenten zijn van Ierse komaf, of beweerden dat te zijn. De ouders van Andrew Jackson waren Schots-Ierse presbyterianen. Twee jaar voor zijn geboorte maakten zij de overtocht naar de Verenigde Staten. Jackson is daarmee de enige president wiens beide ouders immigranten waren. Thomas Jefferson en Woodrow Wilson hadden een Engelse moeder, James Buchanan en Chester Arthur een Ierse vader en Herbert Hoover een Canadese moeder. De Keniaanse vader van president Obama is de enige ouder die nooit Amerikaans staatsburger werd.
Een fitte vijftiger
Volgens de grondwet van de Verenigde Staten moet een president minstens 35 jaar oud zijn. Een maximumleeftijd is niet vastgelegd. Die voorwaarde geldt ook voor de vicepresident.
De gemiddelde Amerikaanse president is bij zijn aantreden net geen 55 jaar oud. Toen Theodore Roosevelt in 1901 de vermoorde president William McKinley opvolgde, was hij 42 jaar. Daarmee is hij de jongste president ooit. De eer van de jongste verkozen president gaat naar John F. Kennedy, 43 in 1961. De oudste president is Joe Biden Trump, die in 2021 op zijn 78e de eed aflegde.
In het algemeen speelt leeftijd weinig mee bij de presidentsverkiezingen. De fysieke paraatheid van de kandidaten is wel een terugkerende bezorgdheid van de kiezer. Zowel presidenten als presidentskandidaten hielden soms bewust informatie over hun gezondheid achter. President Cleveland − een man met overgewicht en een kettingroker − werd in 1893 in het geheim geopereerd aan een kankergezwel in de mond. De beroerte die Woodrow Wilson in 1919 tijdens zijn presidentschap kreeg, was niet zijn eerste. Het publiek was daarvan niet op de hoogte. En de Amerikaanse kiezer wist wel dat Franklin Roosevelt in een rolstoel zat ten gevolge van polio, maar niet dat hij aan een hartziekte leed. Presidentskandidaten vrezen − wellicht terecht − dat de kiezers geen president zullen steunen met gezondheidsproblemen. Geregeld gaan stemmen op voor een verplicht medisch onderzoek en voor het openbaar ter beschikking stellen van dergelijke informatie.
Een familieman
De Amerikanen zien hun president het liefst getrouwd. Slechts één president, James Buchanan, huwde nooit. Over hem wordt gespeculeerd dat hij homoseksueel was. Grover Cleveland trouwde in 1886, tijdens zijn ambtstermijn. Thomas Jefferson, Andrew Jackson, Martin Van Buren en Chester Arthur waren weduwnaar toen ze verkozen werden en hertrouwden niet. John Tyler, Benjamin Harrison en Woodrow Wilson verloren tijdens hun presidentschap hun echtgenotes. Wilson hertrouwde tijdens zijn presidentschap.
De meeste presidenten hadden kinderen. De huwelijken van Sarah en John Polk, Edith en Woodrow Wilson, en Florence en Warren Harding bleven kinderloos. Washington en Madison hadden geen eigen kinderen, maar hun echtgenotes − Martha Washington en Dolley Madison − hadden er uit eerdere huwelijken. Rachel en Andrew Jackson adopteerden een neefje.
Niet alleen de vrouw van Andrew Jackson was gescheiden, ook first lady’s Florence King en Elizabeth (Betty) Bloomer hadden al een huwelijk beëindigd voor ze met de latere presidenten Warren Harding en Gerald Ford trouwden. Ronald Reagan was de enige president die zelf een echtscheiding achter de rug had. Maar dat gebeurde in 1949, lang voor hij in 1981 president werd. Hij hertrouwde in 1952 met Nancy Davis. Omdat dat een stabiele en langdurige relatie was, vormde zijn scheiding geen obstakel voor zijn politieke carrière. Enkele presidenten belandden op het randje van een scheiding wegens ontrouw. Bij Franklin Roosevelt zou een scheiding mogelijk desastreus geweest zijn voor zijn verdere politieke carrière, bij Bill Clinton leidde het ei zo na tot een impeachment. Verschillende presidentskandidaten die het niet haalden − James Cox in 1920 en Adlai Stevenson in 1952 − waren gescheiden.
De focus op gezinswaarden, de zogenaamde family values, is een relatief nieuw fenomeen in de Amerikaanse presidentsverkiezingen. De term dook op in de jaren 1970, maar speelde vooral vanaf de jaren 1990 een rol in verschillende verkiezingscampagnes. De Republikeinen verwijten de Democraten een permissieve houding inzake abortus en anticonceptie, alleenstaand ouderschap en homoseksualiteit. Die zaken ondermijnen volgens hen het gezin en zo de maatschappij. De Democraten verwijten de Republikeinen onverdraagzaamheid, maar kiezen toch ook voor presidentskandidaten die aan de traditionele normen voldoen op het vlak van hun gezinsleven. Een ongehuwde moeder of openlijk homoseksuele man of vrouw als kandidaat lijkt, zelfs bij de Democraten, niet voor vandaag.
Het ‘Witte’ Huis
Barack Obama was de eerste zwarte president van de Verenigde Staten. Zijn vader is uit Kenia afkomstig, zijn moeder is Amerikaanse. Ondanks speculaties zijn historici het erover eens dat geen enkele van de andere presidenten Afro-Amerikaanse voorouders had. Obama heeft echter geen typische Afro-Amerikaanse achtergrond. Hij groeide op in een − cultureel gezien − ‘blank’ gezin. Wellicht maakte dat hem een stuk meer verkiesbaar.
In het algemeen speelt leeftijd weinig mee bij de presidentsverkiezingen. De fysieke paraatheid van de kandidaten is wel een terugkerende bezorgdheid bij de kiezer.
Vóór het presidentschap van Obama was ras al enkele decennia minder een issue op het lokale politieke niveau. Obama’s verkiezing blijft echter een mijlpaal en het hoogtepunt van een lange strijd voor vrijheid en gelijkheid. Pas na de Civil Rights Act van 1964 en de Voting Rights Act van 1965 nam de politieke participatie van zwarten in het zuiden van de Verenigde Staten toe. Ook de evolutie van hoe partijen een kandidaat kiezen en hoe een kandidaat binnen een partij op de voorgrond kan treden, opende deuren. Zo nam het belang van de resultaten van de kandidaten in de voorverkiezingen toe.
De lange weg naar een zwarte president
De voormalige slaaf Frederick Douglass was schrijver en activist. Hij kwam op voor de afschaffing van de slavernij en voor politieke rechten voor mannen en vrouwen. ‘A man’s rights rest in three boxes,’ zei hij in 1867, ’the ballot box, the jury box and the cartridge box. Let no man be kept from the ballot box because of his color. Let no woman be kept from the ballot box because of her sex.’ Hij werd in 1872 door de Equal Rights Party (zonder dat ze het hem gevraagd hadden) aangeduid als kandidaat-vicepresident, naast presidentskandidate Victoria Woodhull. In 1888 sprak hij op de Republikeinse Nationale Conventie en kreeg daarna één stem.
Alexander Twilight was in 1836 de eerste Afro-Amerikaan die verkozen werd voor een legislatieve functie: hij zetelde in het parlement van Vermont. In 1868 werd John Maynard verkozen als afgevaardigde in Louisiana. Door een verkiezingsdispuut zetelde hij echter nooit. Joseph Rainey werd verkozen in het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden in 1870 en vier keer herkozen. Hiram Revels was de eerste zwarte senator in 1870.
Shirley Chisholm was in 1969 het eerste vrouwelijke federale Congreslid van Afro-Amerikaanse afkomst. Als presidentskandidate voor de Democraten in 1972 verloor ze de nominatie van senator George McGovern (die vervolgens verslagen werd door Richard Nixon). De bekendste zwarte kandidaat voor Obama was Jesse Jackson in 1984 en 1988. Hij slaagde er niet in de nominatie binnen te halen.
God in het Witte Huis
De religieuze achtergrond van de Amerikaanse presidentskandidaten speelt een rol in hun verkiesbaarheid. De enige niet-protestantse presidenten van de Verenigde Staten zijn John F. Kennedy en Joe Biden. Geen enkele president was openlijk agnost of atheïst, al werden enkelen daar wel van verdacht of beschuldigd. Bijna alle presidenten behoorden in het verleden tot een van de vele protestantse kerken (vooral episcopalen en unitariërs, maar ook baptisten, presbyterianen, gereformeerden, methodisten en quakers). Er werd geen enkele mormoon, lutheraan, orthodox of aanhanger van de pinksterkerk president. Enkele van de Founding Fathers waren deïsten (Thomas Paine en Benjamin Franklin). Dat wil zeggen dat ze wel in een God als schepper geloofden, maar hem verder geen belangrijke rol toekenden.
John F. Kennedy was katholiek. In 1960 was dat niet vanzelfsprekend. Hij moest de weerstand overwinnen van de leiders van zijn eigen partij en stond tegenover vijandige conservatieve media. Vóór hem was er nog maar één katholieke kandidaat geweest van een grote partij, namelijk gouverneur Alfred E. Smith van New York in 1928. Die werd er tijdens zijn campagne van beschuldigd dat hij de Verenigde Staten wilde omvormen tot een katholiek land. Hij verloor grandioos van de Republikein Herbert Hoover. Kennedy won in 1960 wel, niet omdat de protestantse kiezers ineens wel een katholieke president zagen zitten, maar omdat de katholieken − die waren met meer dan in 1928 − op hem stemden en de Afro-Amerikanen steeds vaker voor een Democraat kozen.
De Democratische kandidaat Bernie Sanders was in 2016 de eerste Joodse kandidaat die een voorverkiezing won. Hij behoort echter niet tot een synagoge, zijn vrouw is niet Joods en hij is sinds de jaren 1960 niet meer in Israël geweest. Zijn Joodse achtergrond was nauwelijks een thema in het verkiezingsdebat, omdat de media zijn kandidatuur lange tijd niet serieus namen en omdat hij zijn -Joods-zijn zelf niet tot thema maakte. Of Amerika klaar is voor een niet-christen als president is echter twijfelachtig.
Een vrouw aan het roer?
Eén kenmerk hebben alle presidenten van George Washington in 1789 tot en met Biden vandaag gemeen: het zijn allen mannen.
De eerste vrouwelijke presidentskandidates in de 19e eeuw waren een stunt om de aandacht te vestigen op het gebrek aan politieke rechten voor vrouwen. Belva Ann Lockwood was jurist, journalist, leerkracht en feminist. Na de dood van haar eerste man ging ze opnieuw studeren. Toen ze een voortgezette opleiding wilde volgen, werd ze door meerdere universiteiten geweigerd. In 1873 behaalde ze toch haar diploma in de rechten. Ze werd een belangrijke voorvechtster van vrouwenrechten, onder andere op het vlak van stemrecht, gelijk loon, eigendomsrechten voor gehuwde vrouwen en voogdijschap over de kinderen. In 1884 en 1888 stelde de National Equal Rights Party uit California haar voor als hun presidentskandidaat. Belva was niet de eerste vrouwelijke presidentskandidate. Die eer gaat naar haar tijdgenote Victoria Woodhull, die al in 1870 aankondigde dat ze een gooi naar het presidentschap deed en in 1872 opkwam voor de Equal Rights Party. Victoria was op dat moment samen met haar zus Tennessee al berucht als de eerste vrouwelijke stock broker (effectenmakelaar) op Wall Street.
In de eerste decennia van de 20e eeuw werden vrouwen langzaam opgenomen in de politieke wereld als campagnemedewerkers, en als leden in commissies en allerhande lobbygroepen. Het eerste vrouwelijke Congreslid was sociologieprofessor Jeanette Rankin in 1917, de eerste vrouwelijke gouverneur Nellie Ross, die in 1925 haar overleden echtgenoot opvolgde als gouverneur van Wyoming. Datzelfde jaar kreeg ook Texas een vrouwelijke gouverneur, Miriam Ferguson, die eveneens haar man opvolgde. De eerste vrouwelijke gouverneur die niet de echtgenote of weduwe was van een voormalige gouverneur, was Ella T. Grasso in Connecticut in 1975. Tot vandaag zijn in totaal 49 vrouwen verkozen tot gouverneur in de Verenigde Staten.
De Amerikanen zien hun president het liefst getrouwd.
De eerste vrouwelijke minister in de Verenigde Staten was Frances Perkins. Van 1933 tot 1945 zat zij als minister van Arbeid in het kabinet van Franklin Roosevelt. Slechts drie vrouwen wonnen tot nu toe de nominatie van hun partij voor het vicepresidentschap: Geraldine Ferraro voor de Democraten in 1984, Sarah Palin voor de Republikeinen in 2008 en Kamala Harris voor de Democraten in 2020. Pas in de 21e eeuw maakte een vrouw, Hillary Clinton, voor het eerst effectief kans op de nominatie en het presidentschap van de Verenigde Staten. Ook de huidige presidentskandidaat voor de Democraten, Kamala Harris, maakt kans.
(Door Hannelore Vandebroek)
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Knack Historia: Amerika en zijn presidenten.
Amerikaanse geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier