Barack Obama: ‘Ik had te veel vertrouwen in de Europeanen’
De afgelopen maanden heeft journalist Jeffrey Goldberg van The Atlantic urenlang met Barack Obama gepraat over zijn buitenlandse politiek. Uit die gesprekken komt een complexe en subtiele president naar voren, met grote sterktes, maar ook met zwakheden.
30 augustus 2013 zal de geschiedenisboeken ingaan. Niet om wat er toen is gebeurd, maar om wat er níét is gebeurd, want die dag besloot president Barack Obama om Syrië niet aan te vallen. Het leek nochtans onvermijdelijk dat de Verenigde Staten dat wel zouden doen. Enkele dagen eerder had de Syrische president Bashar al-Assad saringas gebruikt in een poging om de rebellie tegen zijn bewind neer te slaan. In de stad Ghouta waren daardoor minstens 1400 mensen om het leven gekomen, onder wie vele burgers en kinderen.
Hoewel de Syrische rebellen al een hele poos gesteund werden door de CIA, had president Obama tot dan toe geweigerd om het licht op groen te zetten voor een interventie. De aanval met saringas leek dat te veranderen. Een jaar eerder, toen de Amerikaanse regering vermoedde dat Assad gebruik wilde maken van chemische wapens, had hij immers zijn befaamde ‘red line’-uitspraak gedaan. ‘We zijn erg duidelijk geweest’, luidde het toen. ‘Als we de indruk krijgen dat er chemische wapens zullen worden gebruikt, is dat voor ons een red line. Als die overschreden wordt, verandert alles.’
‘Bommen gooien louter en alleen om te bewijzen dat je dat durft, is een vreselijk slecht idee.’
Barack Obama
Enkele hooggeplaatste functionarissen vonden die uitspraak geen goed idee. Vicepresident Joe Biden had Obama gewaarschuwd om die woorden niet te gebruiken, omdat de Verenigde Staten zo op een dag misschien gedwongen zouden worden om te interveniëren.
Maar Obama had het wel gezegd en het resultaat was dat iedereen – regeringsfunctionarissen, bondgenoten én tegenstanders – ervan uitging dat Amerika verplicht was om Syrië aan te vallen. Minister van Buitenlandse Zaken John Kerry verwoordde het probleem als volgt: ‘Op dit moment staat de geloofwaardigheid van de VS op het spel. De wereld kijkt toe of Syrië weg kan komen met het overschrijden van de red line. Als we dat toelaten, zullen andere landen ons beginnen uit te dagen en aftasten hoever ze kunnen gaan.’ Dat gevoel was wijdverspreid. In het Witte Huis hield Joe Biden een pleidooi dat ‘grote naties niet mogen bluffen’ en Hillary Clinton merkte op dat ‘als je beweert dat je gaat aanvallen, je dat ook moet doen’. Ook de Amerikaanse bondgenoten in Europa en het Midden-Oosten gingen ervan uit dat de eerste bombardementen weldra zouden plaatsvinden. Daar hadden ze alle redenen voor. In de Middellandse Zee werden vijf schepen in gereedheid gebracht om kruisraketten af te vuren en Obama had het Pentagon bevolen een lijst met potentiële doelwitten op te stellen. Om de Amerikanen voor te bereiden op de komende aanval, hadden vertegenwoordigers van het Witte Huis herhaaldelijk in de media gezegd dat Assad een misdaad tegen de mensheid had begaan. Ook Obama zelf had weinig aan de verbeelding overgelaten toen hij zei: ‘Er zijn meer dan duizend mensen vermoord, onder wie honderden onschuldige kinderen, door het gebruik van een wapen dat bijna iedereen verfoeilijk vindt. Als we nu niets doen, sturen we een signaal dat de internationale wetten van geen tel zijn. Dat zou de veiligheid van ons land in gevaar brengen.’
Maar de president begon steeds meer te twijfelen. Het internationale recht stond geen aanval toe en het Amerikaanse volk leek weinig enthousiast over een ingreep in Syrië. Hetzelfde gold voor de Duitse premier Angela Merkel, een van de weinige buitenlandse leiders voor wie Obama hoge achting heeft. Zij vertelde hem dat haar land niet zou deelnemen aan een campagne in Syrië. Vervolgens weigerde het Britse parlement, tegen de wens van premier David Cameron in, om een aanval goed te keuren. John Kerry vertelde me later dat hij ‘oeps dacht’ toen hij het nieuws vernam.
Obama was bovendien verontrust door een onaangekondigd bezoek van James Clapper, de directeur van de Nationale Inlichtingendienst. Clapper beweerde dat er geen sluitende bewijzen bestonden dat het regime van Assad achter de aanval met saringas zat. Clapper was niet zonder reden zo voorzichtig. In 2002 had de toenmalige CIA-directeur George Tenet president George W. Bush verzekerd dat hij er absoluut zeker van was dat Saddam Hoessein over massavernietigingswapens beschikte en die uitspraak achtervolgt de inlichtingendiensten tot vandaag.
De argumenten tegen een aanval werden almaar overtuigender. Voorstanders beweerden dat het de morele plicht was van de VS om het rebellenleger van boeren, loodgieters en dokters te helpen tegen de professionele troepen van Assad. Maar Obama draaide dat argument om. ‘Hoe kunnen gewone burgers opgewassen zijn tegen een professioneel leger dat bovendien gesteund wordt door Rusland en Iran?’ vroeg hij me. ‘De enige manier waarop we een verschil konden maken, was door grondtroepen te sturen.’ Maar Obama wilde te allen prijze vermijden dat hij bij een nieuwe oorlog betrokken zou raken.
Bovendien was het maar de vraag of een aanval efficiënt zou zijn. Obama vreesde dat Assad burgers als een menselijk schild zou gebruiken of dat de kruisraketten per ongeluk het VN-personeel zouden raken dat nog in het land was. En ze konden niet eens de opslagplaatsen voor chemische wapens zelf bombarderen omdat er daardoor toxische stoffen konden vrijkomen. ‘Ik was bang’, zei Obama, ‘dat Assad de aanval zou overleven. Als dat gebeurde, kon hij daarna beweren dat hij de VS verslagen had. Dat zou zijn positie alleen maar versterkt hebben.’
Erfenis van Bush
Obama zat bovendien opgescheept met de erfenis van zijn voorganger, George W. Bush. Die was twee oorlogen begonnen die allerminst goed gegaan waren. ‘Zonder de oorlogen in Irak en Afghanistan had ik misschien meer risico’s genomen in Syrië’, zo beschreef Obama zijn toenmalige redenering. ‘Iedereen die een beetje nadenkt, moet beseffen dat het niet vanzelfsprekend is om een nieuwe oorlog te beginnen in een regio waar we al tien jaar lang enorm veel middelen en aandacht geïnvesteerd hebben. Zeker omdat dat ons niets opgeleverd heeft.’
Tegen vertrouwelingen zei Obama dat de opvolgers van Bush één grote opdracht hadden: haal geen dommigheden uit. Hillary Clinton, een van de grote voorstanders van een interventie, had zich daar kritisch over uitgelaten. In 2014, toen ze net was opgestapt als minister van Buitenlandse Zaken, zei ze: ‘Onze weigering om de rebellen te steunen heeft een vacuüm gelaten waar de jihadisten nu van profiteren. Elke grootmacht heeft enkele fundamentele principes nodig die zijn buitenlandbeleid aansturen. Geen dommigheden uithalen is geen sturend principe.’
Obama was razend toen hij dat hoorde. Hij kon er niet bij dat ‘geen dommigheden uithalen’ controversieel was. ‘In Washington bestaat een soort scenario dat presidenten horen te volgen, een scenario dat bedacht is door allerlei gevestigde belangen in het militaire apparaat, de ambtenarij, denktanks en lobbygroepen. Van presidenten wordt in vrijwel elk conflict verwacht dat ze het leger inzetten. Als Amerika bedreigd wordt, is dat inderdaad noodzakelijk. Maar als je dat op automatische piloot doet, zul je een aantal slechte beslissingen nemen. Midden in een internationale crisis zoals die in Syrië zijn mensen zeer streng als je afwijkt van de gebaande paden, ook als er goede redenen zijn om dat te doen.’
Obama vindt dat Washington geobsedeerd is door het idee van geloofwaardigheid, en zeker het soort dat met geweld afgedwongen wordt. ‘Maar de dwangmatige behoefte om geloofwaardig te blijven, heeft ons de Vietnamoorlog opgeleverd’, merkte de president op. Tijdens vergaderingen in het Witte Huis heeft Obama herhaaldelijk gezegd dat ‘bommen gooien louter en alleen om te bewijzen dat je dat durft, een vreselijk slecht idee is’.
Ondanks alles bleef Obama twijfelen en kwam hij pas op 30 augustus tot een besluit. Dat deed hij nadat hij meer dan een uur overlegd had met Denis McDonough, zijn stafchef en een van zijn adviseurs die het meest tegen buitenlandse inmengingen gekant is. Doorgaans bulkt Obama van het zelfvertrouwen, maar nu zocht hij iemand die zijn omslag kon legitimeren, zowel voor hemzelf als voor de buitenwereld.
Toen de twee mannen terugkeerden naar het Oval Office, vertelde de president aan zijn medewerkers dat er geen aanval zou komen. Hij wilde het Congres eerst laten stemmen over de zaak. Zijn medewerkers stonden perplex. Susan Rice, de nationale veiligheidsadviseur van Obama, beweerde dat zijn beslissing de Amerikaanse geloofwaardigheid diepgaand en permanent zou aantasten. Anderen konden niet begrijpen hoe de president een dag voor de aanval zomaar van mening kon veranderen. Maar Obama zelf bleef stoïcijns.
Gevoel van bevrijding
Ik ben ervan overtuigd dat Obama zich bevrijd voelde, bevrijd van het traditionele verwachtingspatroon in Washington en Amerika’s bondgenoten in het Midden-Oosten. Die bondgenoten ergerden Obama al veel langer. Tegen vertrouwelingen heeft hij al vaak gezegd dat zij alleen maar Amerika’s militaire macht willen misbruiken voor hun eigen kleine sektarische gewin. Midden 2013 hadden Obama’s frustraties een hoogtepunt bereikt. Hij voelde zich in een hoek geduwd door zijn generaals, die vonden dat de president braaf moest gehoorzamen, en door de invloedrijke denktanks in Washington die enkel geïnteresseerd waren in het welzijn van hun Israëlische en Arabische sponsors.
Natuurlijk waren zijn bondgenoten verontwaardigd. De Franse premier Manuel Valls was niet te spreken over Obama’s beslissing. ‘We hadden al lang voor die bewuste 30 augustus moeten ingrijpen in Syrië. Door dat niet te doen, hebben we de situatie laten escaleren. We waren er absoluut zeker van dat de Amerikanen nu wel zouden aanvallen, ze hadden ons zelfs een lijst met doelwitten bezorgd. Ik was compleet verrast dat Obama de aanval afblies. Als hij wel had aangevallen, zou Syrië er vandaag veel beter voor staan.’
In het Midden-Oosten was de verontwaardiging nog groter. Mohammed bin Zayed al-Nayhan, de kroonprins van Abu Dhabi, fulmineerde tegen Amerikaanse bezoekers dat de VS geleid werden door een ‘onbetrouwbare president’. Abdullah II, de koning van Jordanië, zei dat hij ‘meer geloofde in Amerika dan Obama’. Vooral de Saudi’s waren razend. Zij hadden Obama nooit vertrouwd, want lang voor hij president werd, had hij hen al ‘die zogenaamde bondgenoot van ons’ genoemd. Adel al-Jubeir, de toenmalige Saudische ambassadeur in Washington, zei tegen zijn bazen in Riyad: ‘Iran zal de nieuwe supermacht in het Midden-Oosten worden. De VS zijn over hun hoogtepunt heen.’
Maar ook in Washington was de ontzetting groot. De twee belangrijke Republikeinse senatoren John McCain en Lindsey Graham waren boos. Zij hadden eerder die week van Obama de persoonlijke verzekering gekregen dat hij Syrië zou aanvallen. Journalisten, zelfs degenen die normaal Obama steunden, vielen hem af. ‘In plaats van gestraft te worden voor het gebruik van chemische wapens wordt Assad beloond’, beweerde een opiniemaker. Een andere schreef: ‘Eerst langs je neus weg meedelen dat je een oorlog zult beginnen, dan terugkrabbelen en vervolgens de bal doorspelen naar het Congres, is een ongeziene vorm van kinderlijke improvisatie.’
Zelfs binnen de regering gingen stemmen op dat Obama blijk had gegeven van besluiteloosheid en naïviteit. Sommigen vonden dat hij Amerika’s reputatie voorgoed had beschadigd. ‘Zodra de bevelhebber een red line trekt, staat de geloofwaardigheid van de natie en hemzelf op het spel’, beweerde Leon Panetta, de voormalige directeur van de CIA en minister van Defensie.
Chuck Hagel, de toenmalige minister van Defensie, en John Kerry waren niet eens aanwezig toen de president aankondigde dat hij van mening was veranderd. Kerry kreeg het nieuws pas enkele uren later te horen, waarna hij tegen een vriend zei dat hij ‘genaaid was’.
De daaropvolgende dagen verliepen turbulent. ‘Volgens de grondwet mag een president in hoge mate het buitenlandbeleid bepalen’, zei Obama. ‘Maar die macht is niet absoluut.’ Daarom besloot de president het Congres te vragen wat het van een interventie vond. Maar al snel werd duidelijk dat daar weinig animo voor bestond.
Gelukkig voor Obama verscheen er een deus ex machina op het toneel, in de vorm van de Russische president Vladimir Poetin. Op de G20-top in Sint-Petersburg, die een week later werd gehouden, zei Obama tegen Poetin dat als hij Assad kon overtuigen om zijn chemische wapens te vernietigen, Amerika dan zeker niet zou aanvallen. Enkele weken later waren John Kerry en zijn Russische ambtgenoot Sergei Lavrov erin geslaagd om Assad afstand te laten doen van het grootste deel van zijn chemische wapenarsenaal.
Nu waren de reacties positiever. Benjamin Netanyahu, de premier van Israël met wie Obama op gespannen voet leeft, prees de onderhandelingen tegen mij als ‘een van de weinige lichtpuntjes in een verder pikzwarte regio’.
‘Enkel dreigen met geweld was al voldoende om Assad te laten doen wat wij wilden’, voegde de Democratische senator Tim Kaine daaraan toe. ‘Het bewijst dat de geloofwaardigheid van de Verenigde Staten overeind is gebleven.’
Toch blijft Obama’s beslissing om de aanval op Syrië af te blazen bijzonder omstreden, maar op dit moment is hij bijzonder tevreden met zijn keuze.
‘Ik ben erg trots op wat ik gedaan heb’, vertelde hij me. ‘Iedereen beweerde dat de geloofwaardigheid van het land en mezelf op het spel stonden. Ik wist dat ik een politieke prijs zou betalen voor mijn weigering om aan te vallen. Dat ik niet voor de druk gezwicht ben en rustig heb nagedacht over wat het beste was voor Amerika, was een van de moeilijkste dingen die ik ooit gedaan heb. Maar ik denk wel dat het de juiste keuze was.’
Scherper inzicht
Ik sprak voor het eerst met Obama over de internationale politiek in 2006, een jaar nadat hij senator was geworden. Maar dat was niet de eerste keer dat hij mijn aandacht had getrokken. Enkele jaren eerder had hij een toespraak gegeven tijdens een betoging tegen oorlog. Wat die speech zo opmerkelijk maakte, was dat hij zich niet uitsprak tegen alle oorlogen in alle omstandigheden, maar slechts tegen één specifieke oorlog, namelijk degene die George W. Bush van plan was te beginnen in Irak. ‘Ik maak me geen enkele illusie over Saddam Hoessein’, zei hij in die toespraak. ‘Hij is een brute, meedogenloze man. Maar op dit moment is Saddam geen bedreiging voor Amerika of onze bondgenoten. Ik ben er zeker van dat een invasie in Irak zonder een duidelijk plan of internationale steun een ramp zal veroorzaken in het Midden-Oosten. We zullen de situatie daar niet verbeteren. Integendeel, we zullen het alleen maar makkelijker maken voor Al-Qaeda om nieuwe leden te rekruteren.’
Die woorden maakten me nieuwsgierig. Ik wou weten hoe een op dat moment enkel lokaal bekende politicus die halftijds professor rechten was, kon begrijpen dat de VS op het punt stonden een kolossale vergissing te begaan. Wie was die man die een scherper inzicht in de internationale verhoudingen had dan toppers uit zijn partij als John Kerry, Joe Biden of Hillary Clinton, laat staan de meeste Republikeinen en talloze journalisten?
Obama gelooft niet langer dat de VS echt iets kunnen veranderen in de wereld, omdat hij ervan overtuigd geraakt is dat er een aantal onoverkomelijke krachten bestaan – zoals stamloyaliteiten of hoe mensen zich laten leiden door angst – die echte veranderingen tegenhouden.
Obama heeft tijdens zijn presidentschap een aantal historische verwezenlijkingen gerealiseerd. Hij heeft de klimaatakkoorden van Parijs mee onderhandeld en toenadering gezocht tot Cuba en Iran. Desondanks is hij sinds ons eerste gesprek in 2006 veel fatalistischer geworden. Hij gelooft niet langer dat de VS echt iets kunnen veranderen in de wereld, omdat hij ervan overtuigd geraakt is dat er een aantal onoverkomelijke krachten bestaan – zoals stamloyaliteiten of hoe mensen zich laten leiden door angst – die echte veranderingen tegenhouden.
Maar tegelijkertijd, zo vertelde hij me, heeft hij geleerd dat er op het internationale toneel niets gebeurt als Amerika geen initiatief neemt. ‘Als Amerika de kar niet trekt, beweegt er niets. Op elke top waaraan ik heb deelgenomen, of het nu om het klimaat, de nucleaire veiligheid of het internationaal financieel systeem gaat, was Amerika verantwoordelijk voor de resultaten die geboekt werden. Want’, zo ging Obama verder, ‘ondanks alle tekortkomingen hebben Amerikanen meer goeds dan kwaads gedaan. Als je ons vergelijkt met vroegere supermachten, handelen wij veel minder in ons eigen belang.’
Tijdens een diner in het Witte Huis vroeg ik Obama hoe zijn buitenlands beleid gekarakteriseerd moest worden. ‘Een isolationistische politiek, waarbij Amerika zich van de rest van de wereld afzondert, is onmogelijk geworden’, antwoordde hij. ‘Ik veronderstel dat je mij een realist kunt noemen, omdat ik niet de hele wereld wil redden. We moeten zorgvuldig nadenken over waar we echt iets kunnen realiseren.’
‘Maar ik ben ook bijzonder internationalistisch ingesteld’, vulde hij aan tijdens een later gesprek. ‘Ik leg sterk de nadruk op multilaterale overeenkomsten en internationale normen. En ik heb wat idealistische trekjes, omdat ik de mensenrechten en de democratie wil bevorderen. Dat wil ik niet omdat het in het belang van Amerika is, maar omdat de wereld zo beter en veiliger wordt.’
‘En toch’, zo ging hij verder, zich bewust van zijn eigen contradicties, ‘geloof ik dat de wereld een harde en zelfs smerige plek is, vol ontberingen en tragedies. Als we onze eigen veiligheid en de normen en waarden waar we om geven willen beschermen, moeten we tegelijkertijd koppig en buigzaam zijn. We moeten niet altijd willen ingrijpen. Soms kunnen we alleen maar zeggen hoe vreselijk een bepaalde dictator is. Af en toe komen de mensenrechten in conflict met onze belangen of sterven er onschuldigen zonder dat we daar iets aan kunnen doen.’
Vijanden en bondgenoten
Er kan geen twijfel over bestaan dat Obama een realist is. Ooit betwijfelde hij dat Amerika werkelijk onmisbaar is op het internationale toneel. Dat doet hij niet langer, maar in tegenstelling tot de meeste presidenten vindt hij dat geen reden tot blijdschap maar een probleem. ‘Vrijbuiters irriteren me’, vertelde hij me. Onlangs waarschuwde Obama de Britten dat ze meer moesten investeren in hun leger, want anders zou hun bijzondere relatie met de VS wel eens op de klippen kunnen lopen. Van de weeromstuit verhoogde premier David Cameron de investeringen in het militaire apparaat.
Als president heeft hij de taak op zich genomen om andere landen te dwingen initiatief te nemen, in plaats van steevast Amerika het zware werk te laten opknappen. Obama vindt dat de internationale democratische orde niet overeind kan blijven tegen het geweld van terroristen, de druk van Rusland of de Chinese expansie als anderen hun steentje niet bijdragen. Dat Obama vervolgens bekritiseerd wordt omdat hij te passief is, deert hem niet: ‘Wij moeten niet altijd in de voorhoede staan. Soms gaan we onze doelen verwezenlijken omdat we anderen de kastanjes uit het vuur laten halen. Toen we tegen Muammar Khaddafi in Libië optraden, hebben we de Europese en Arabische staten de leiding laten nemen. Zo heb ik verhinderd dat ze ons al het werk lieten doen.’
Natuurlijk werd Obama door de omstandigheden gedwongen om een bescheidener politiek te voeren. Na acht jaar Bush hadden de Amerikanen hun buik vol van al die oorlogen. Wie er ook de presidentsverkiezingen van 2008 gewonnen zou hebben, de politiek van Bush kon niet worden voortgezet. Maar bij Obama lijkt die neiging om terughoudend op te treden historisch en ideologisch onderbouwd te zijn. ‘Zowat elke supermacht in de geschiedenis is uiteindelijk bezweken aan te grote ambities’, legde de president me uit. ‘Het is gewoon geen goed idee om militair in te grijpen telkens er ergens een probleem opduikt. Dat kan simpelweg niet.’
Mogen we daaruit afleiden dat Obama een zwak en lethargisch figuur is? Absoluut niet. Wanneer hij denkt dat de nationale veiligheid in gevaar komt, aarzelt hij niet om op te treden, en dat doet hij desnoods unilateraal. Ook al betwijfelt Obama of het verstandig is om je in buitenlandse militaire avonturen te storten, toch deinst hij er niet voor terug om leiders van Al-Qaeda in Pakistan te bombarderen. Hij is de eerste president die dat waagt, omdat dat land officieel een bondgenoot is waarvan hij de soevereiniteit schendt. Maar door zulke ingrepen is Obama de meest succesvolle terroristenjager in de geschiedenis. ‘Obama hanteert heel andere standaarden als de veiligheid van de VS in gevaar komt’, zegt Ben Rhodes, een van zijn belangrijkste adviseurs. ‘Hij zal geen twee keer nadenken om drones te gebruiken wanneer dat nodig is.’ Volgens critici springt Obama veel te kwistig om met drones, maar John Brennan, de directeur van de CIA, vertelde me onlangs dat de president en hij dezelfde visie hebben: ‘Soms moet je iemand doden om levens te redden. De president eist dat we al het mogelijke doen om collateral damage te voorkomen, maar hij aarzelt niet als hij ervan overtuigd is dat actie noodzakelijk is.’
En dat is niet de enige contradictie in Obama’s karakter. Hij heeft de reputatie uiterst bedachtzaam en voorzichtig te zijn, maar tegelijkertijd heeft hij het Amerikaanse buitenlands beleid vernieuwd door een aantal decenniaoude uitgangspunten te herdenken. Hij vraagt zich af waarom bepaalde landen tot de vijanden van de VS gerekend worden. Zo heeft hij de banden met het Cuba van Castro hersteld, ook al is dat land al vijftig jaar een vijand. Om die ingrijpende veranderingen teweeg te brengen, is hij bereid vernederingen te slikken. Obama: ‘Toen ik de Venezolaanse dictator Hugo Chavez op een top ontmoette, overhandigde hij me een marxistische kritiek op de VS. En ik moest een uur lang luisteren naar een tirade van Daniel Ortega, de linkse president van Nicaragua. Maar ik wist dat ik zulke dingen niet te ernstig moest nemen en gewoon van me af moest laten glijden. Daardoor maakte ik duidelijk dat we Chavez en co geen echte, serieuze tegenstanders vonden, waardoor zijn positie verzwakte. Het uiteindelijke gevolg is dat onze invloed in Centraal- en Zuid-Amerika vandaag veel groter is dan ze lange tijd geweest is.’
Maar Obama vraagt zich ook af waarom andere landen bondgenoten van de VS genoemd worden. Volgens Leon Panetta is Obama bereid de verhoudingen in het Midden-Oosten radicaal te herzien. Hij heeft een afkeer van Pakistan, ziet niet in waarom de VS moeten betalen voor Israëls militaire overwicht en is bijzonder kritisch voor Saudi-Arabië. Want ook al is hij ervan overtuigd dat de conflicten in het Midden-Oosten eeuwenoud zijn, toch vindt hij dat de recente problemen met de islam voor een groot deel te wijten zijn aan de Saudi’s. Zij zijn een van de voornaamste sponsors van wahabitische moskeeën én terroristen. Zo wordt er in het Witte Huis vaak op gewezen dat het merendeel van de terroristen van de aanslagen van ‘9/11’ geen Syriërs of Irakezen waren, maar Saudi’s. Bovendien gelooft Obama niet dat een land dat zijn eigen bevolking – en zeker de vrouwen – zo onderdrukt, behoorlijk kan functioneren in de moderne wereld.
En natuurlijk heeft hij toenadering gezocht tot Iran, sinds vele jaren dé aartsvijand in het Midden-Oosten. Dat toont aan dat Obama absoluut niet zo voorzichtig is als vaak gedacht wordt: hij heeft de wereldvrede en zijn eigen reputatie op het spel gezet in de hoop dat een van de belangrijkste financiers van het terrorisme zich aan het recent gesloten nucleaire akkoord zal houden. Obama hoopte niet op een echte toenadering tussen de beide landen. ‘Ons werkelijke doel was veel pragmatischer’, vertelde Susan Rice. ‘We wilden Iran enkel wat minder gevaarlijk maken. Niemand gaat ervan uit dat Iran echt zal veranderen of ons goedgezind zal worden.’
Voorzichtig over de islam
Het Midden-Oosten is een bron van ergernis voor Obama.
Het Midden-Oosten is een bron van ergernis voor Obama. Zo was het niet altijd. Bij aanvang van zijn presidentschap was hij optimistisch. Zo gaf hij in 2008 een toespraak in Caïro waarin hij de moslims de hand reikte. Tijdens die speech erkende hij de fouten van de VS, al riep hij moslims op om Amerika niet te demoniseren en de schuld te geven van alles wat er misloopt.
Tot vandaag blijft Obama uitermate voorzichtig wanneer hij het over de islam heeft. Weliswaar erkent hij in privégesprekken met wereldleiders dat de islam moet moderniseren, want dat het terrorisme anders nooit zal verdwijnen, maar in het openbaar wikt en weegt hij elk woord. Na de aanslagen in Parijs en Brussel reageerde Obama zo koel dat critici zich afvroegen of hij wel begreep hoe gevaarlijk het islamitische terrorisme is. Maar Obama wil vooral vermijden in apocalyptische termen te vervallen. ‘Het is heel duidelijk dat er een minuscuul kleine groep islamieten bestaat die fanatiek en gewelddadig zijn’, legde Obama me uit. ‘Die moeten we verslaan. Daar zal de hele moslimgemeenschap haar steentje toe moeten bijdragen. Maar hoe kan ik van moslims verwachten dat ze een vreedzaam en sereen debat voeren als ik hen allemaal over dezelfde kam scheer?’
Die kalmte heeft zijn reputatie niet altijd goed gedaan. Zelfs toen de IS Amerikaanse burgers in het Midden-Oosten begon te onthoofden en veel gewone Amerikanen bang werden voor aanslagen in eigen land, hield hij zijn emoties onder controle. Daardoor kregen veel Amerikanen de indruk dat de president onverschilig was. Maar Obama laat zich niet uit het lood slaan. Hij herinnert zijn medewerkers er regelmatig aan dat er in de Verenigde Staten minder mensen sterven door aanslagen dan door ongevallen op de weg of met geweren. Bovendien vindt hij dat kalmte cruciaal is. ‘Iedere president heeft zijn sterktes en zwaktes en misschien heb ik de gemoedsgesteldheid van de Amerikanen soms verkeerd ingeschat’, zei Obama. ‘Maar simplistische antwoorden zijn nooit goed. Ik besef hoe belangrijk theater is in de politiek, maar als we constant paniekerig reageren zullen we de problemen alleen maar erger maken.’
Obama is ervan overtuigd dat Netanyahu het conflict met de Palestijnen zou kunnen oplossen als hij maar de politieke moed had om een tweestatenoplossing te bepleiten.
Ondanks alles is zijn kijk op het Midden-Oosten de afgelopen jaren grimmiger geworden, zeker toen duidelijk werd dat de Arabische Lente op een mislukking uitdraaide. Het zijn vooral de staatshoofden in het Midden-Oosten aan wie hij zich ergert. Met de Israëlische premier Netanyahu verlopen de contacten bijzonder stroef. Obama is ervan overtuigd dat Netanyahu het conflict met de Palestijnen zou kunnen oplossen als hij maar de politieke moed had om een tweestatenoplossing te bepleiten. Dat Netanyahu op zijn beurt betwijfelt of Obama het Midden-Oosten wel begrijpt, heeft de relaties nog verzuurd. Toen Netanyahu tijdens een van hun ontmoetingen de president op neerbuigende wijze uitlegde hoe moeilijk Israël het heeft, onderbrak Obama hem. ‘Luister, ik ben de zoon van een alleenstaande, zwarte vrouw. En nu woon ik hier, in het Witte Huis. Ik ben erin geslaagd president van de Verenigde Staten te worden. U denkt dat ik er niets van begrijp, maar dat doe ik wel.’
Andere staatshoofden, zoals de Turkse premier Recep Tayyip Erdogan of Abdullah II, de koning van Jordanië, vindt hij autocraten die geen oog hebben voor het algemeen belang. Door zijn contacten met deze leiders en het mislukken van de Arabische Lente heeft Obama zich gerealiseerd hoe weinig de VS konden bereiken in het Midden-Oosten.
‘Shit show’ in Libië
Maar wat de doorslag gaf, was de interventie in Libië in 2011. Toen bombardeerden de Amerikanen de troepen van de Libische dictator Khaddafi om te verhinderen dat hij een genocide onder zijn eigen bevolking zou aanrichten. Obama stond van bij het begin sceptisch tegenover de aanval, maar hij liet zich overreden door de haviken binnen zijn regering.
Waarom intervenieerde Obama in Libië als hij daar zo veel twijfels over had?
‘Het verzet tegen Khaddafi had zich verzameld rond de stad Benghazi’, legde de president uit. ‘Khaddafi beweerde dat hij de rebellen als ongedierte zou uitmoorden en liet zijn leger oprukken. Op dat moment hadden we kunnen beslissen om niets te doen. Sommigen van mijn adviseurs zeiden dat de situatie in Libië misschien rampzalig was, maar niet onze verantwoordelijkheid. Ik dacht dat Libië een bedreiging voor de VS kon worden als er een burgeroorlog losbrak die tot een complete chaos zou leiden. Maar zelfs dan is Libië voor ons niet zo belangrijk dat wij de klus op ons eentje moeten klaren. Een aantal Arabische leiders haatten Khaddafi, en de Europeanen beweerden dat er om humanitaire redenen ingegrepen moest worden. Maar naar goede gewoonte wilden ze allemaal dat Amerika in actie kwam, zonder zelf iets te ondernemen.’
‘Het waren vrijbuiters?’ vroeg ik.
De president knikte. ‘Ik besloot dat de VS mee zouden doen, maar enkel als de VN een mandaat gaven, als er een internationale coalitie op de been gebracht werd en Europa en het Midden-Oosten hun steentje zouden bijdragen. Bovendien wilde ik geen grondtroepen sturen of een langdurig militair engagement in Libië aangaan. Uiteindelijk verliep alles volgens plan. We kregen het mandaat, de coalitie kwam er en de hele interventie kostte een miljard dollar, wat voor een militaire operatie spotgoedkoop is. Bovendien vielen er nauwelijks burgerslachtoffers en konden we een bloedbad in Benghazi vermijden. Maar ondanks al die meevallers is Libië vandaag nog altijd een zootje.’
Een zootje is de term die Obama in het openbaar gebruikt. Privé noemt hij Libië een shit show, zeker nu het land een bastion voor de IS is geworden. Dat de situatie in Libië zo’n catastrofe is geworden, ligt volgens Obama niet aan de VS, maar aan de apathie van haar bondgenoten en het tribalisme dat diepe wortels in de regio heeft.
‘Libië ligt aan de poorten van Europa, dus ik dacht dat ze de kwestie bijzonder ernstig gingen aanpakken, maar ik vergiste me. David Cameron verloor al snel zijn interesse in die hele zaak omdat hij werd afgeleid door binnenlandse problemen.
Barack Obama
‘Ik had te veel vertrouwen in de Europeanen’, zegt Obama. ‘Libië ligt aan de poorten van Europa, dus ik dacht dat ze de kwestie bijzonder ernstig gingen aanpakken, maar ik vergiste me. David Cameron verloor al snel zijn interesse in die hele zaak omdat hij werd afgeleid door binnenlandse problemen.’
‘De Franse president Nicolas Sarkozy was een groot voorstander van ingrijpen’, ging de president verder. ‘Sarkozy verkondigde overal vol trots dat Frankrijk de leiding had genomen bij de luchtaanvallen, maar wij hadden wel alle luchtafweer vernietigd en het zware werk gedaan. Maar ik vond het niet erg dat Sarkozy met de eer ging lopen, want daardoor deed hij wel mee en werd de operatie voor ons goedkoper en minder risicovol. Maar een jaar later verloor Sarkozy de verkiezingen en moest hij opstappen, waardoor Frankrijk minder geïnteresseerd was in een propere afwikkeling van de zaak.’
Maar ook de interne verhoudingen in Libië bleken een groot probleem te zijn. Obama: ‘Onze analisten hadden niet verwacht dat Libië zo’n kluwen van stammen ging zijn. Daarenboven stortten alle structuren binnen de kortste keren in, waardoor we niemand konden opleiden of van materiaal voorzien.’
Uit het fiasco in Libië trok Obama één belangrijke les. ‘We moeten koste wat het kost vermijden dat we diep betrokken raken in die regio’, vertelde hij een voormalige collega in de senaat. ‘Dat zou een fundamentele vergissing zijn.’
Het gevolg van zijn verminderde interesse was dat hij de IS aanvankelijk onderschatte, zeker omdat zijn generaals hem verzekerden dat die helemaal niets voorstelde. In een interview noemde Obama de IS zelfs ‘een stelletje amateurs’.
Midden 2014, toen de IS de Iraakse stad Mossul had veroverd, begreep hij dat de inlichtingendiensten de bal hadden misgeslagen. Zeker toen de IS drie Amerikaanse burgers in Syrië onthoofdde, vond hij het belangrijker om de IS te verslaan dan om Assad te verdrijven.
Tegenover medewerkers vergeleek Obama de opkomst van de IS en de situatie in het Midden-Oosten met The Dark Knight, de Batmanfilm uit 2008. ‘Er is een scène in het begin waar een aantal maffiabazen samenzitten. Die mannen waren uitschot die de stad onder elkaar verdeeld hadden, maar ze zorgden wel voor een zekere orde en stabiliteit. Maar plots dook The Joker op en die brak de hele stad af. De IS is the Joker. Ze kunnen de hele regio destabiliseren, daarom moeten we hen bestrijden.’
Maar hoewel hij de IS wil verslaan, heeft de opkomst van de beweging van Abu Bakr al-Baghdadi Obama van een feit definitief overtuigd: de problemen in het Midden-Oosten zijn simpelweg onoplosbaar.
Liever een sterk China
Toen ik eind januari met de president sprak, vroeg ik hem welke internationale uitdagingen hem het meeste zorgen baarden.
‘De opwarming van de aarde is misschien wel het grootste vraagstuk’, antwoordde hij. ‘Dat zal een effect hebben op alle andere problemen. Door de langere droogtes zullen er hongersnoden uitbreken, wat in Azië en Afrika tot onvoorstelbare migratiestromen zal leiden. Die toegenomen migratie, armoede en honger zullen elk bestaand probleem nog verergeren.’
‘Natuurlijk is ook het terrorisme een uitdaging voor de lange termijn,’ ging de president verder, ’toch wanneer het gecombineerd wordt met failed states.’
En met welke landen moeten de Verenigde Staten het meest rekening houden? ‘De relatie met China is van cruciaal belang. Als we goede banden onderhouden met dat land en de Chinezen erin slagen om zich vreedzaam te ontwikkelen, zullen we er een waardevolle partner bij hebben met wie we de internationale stabiliteit kunnen verzekeren. Maar als de Chinese overheid tekortschiet, als de bevolking onrustig wordt en zijn toevlucht zoekt in het nationalisme, dan zal de relatie met China bijzonder moeizaam worden.’
Ik merkte op dat veel mensen willen dat hij harder optreedt tegen China, zeker in de Zuid-Chinese Zee. Zo heeft Hillary Clinton zich al laten ontvallen dat ze niet wil dat haar kleinkinderen moeten opgroeien in een wereld die door de Chinezen gedomineerd wordt.
Daar was Obama het niet mee eens. ‘We hebben meer te vrezen van een zwak dan van een sterk China. Natuurlijk moeten we stevig optreden als China de internationale stabiliteit ondermijnt, maar dat doen we al. Vandaag hebben we heel wat Aziatische bondgenoten waardoor we de Chinezen, tot hun eigen verrassing, geïsoleerd hebben.’ Zo heeft Obama nauwe banden gesmeed met Vietnam, een land waarmee de VS enkele decennia geleden nog in oorlog waren. Maar nu zijn de Vietnamezen zo bevreesd voor China dat ze vrijwillig Amerikaanse soldaten willen stationeren. Andermaal beklemtoonde Obama het belang van diplomatie en overleg. ‘We zijn erin geslaagd’, vertelde de president, ‘om de Vietnamese communistische partij de rechten van arbeiders te laten erkennen. Dat hadden we nooit kunnen doen met brute kracht.’
Het frustreert Obama dat hij zo veel energie in het Midden-Oosten moet steken, terwijl hij Azië van cruciaal belang vindt.
Het frustreert Obama dat hij zo veel energie in het Midden-Oosten moet steken, terwijl hij Azië van cruciaal belang vindt. ‘Overal op dat continent zie je jonge ondernemers en leiders de wereld veranderen. Als we niet met hen praten omdat we ons constant moeten bezighouden met de destructieve, nihilistische delen van de mensheid in het Midden-Oosten, dan missen we een enorme kans.’
En wat vindt de president van het Rusland van Poetin? ‘Rusland heeft structurele economische en demografische problemen die ze niet zomaar kunnen oplossen. Elke staatsman komt dan in de verleiding om met de spierballen te rollen en overal militair te willen ingrijpen. Dat is wat Poetin op dit moment doet, maar dat zal zijn problemen alleen maar verergeren.’
‘Een gokker, geen bluffer’
Hoe moeten we Obama’s buitenlands beleid evalueren? Zijn weigering om Syrië aan te vallen bewijst volgens critici dat hij naïef is en geregeld bluft. Die opmerkingen frustreren de president. ‘Ze vergeten dat ik Bin Laden heb laten doden en dertigduizend extra troepen naar Afghanistan heb gestuurd. Alles wat ik doe, wordt geïnterpreteerd door het prisma van wat er in Syrië gebeurd is. Dat is niet correct.’
Ik herinnerde hem aan een interview dat ik in 2012 met hem had. Toen zei hij dat hij Iran geen kernwapen zou laten bemachtigen. ‘U zei dat u de president van de Verenigde Staten was en dat u niet bluft.’
‘Dat klopt’, antwoordde hij.
Toen ik nog een vraag wilde stellen, onderbrak hij me. ‘Ik zou de nucleaire sites van Iran gebombardeerd hebben als ik dacht dat ze een bom probeerden te bemachtigen. Want dat zou onze belangen geschaad hebben.’
Dat herinnerde me aan wat Derek Chollet, een voormalig lid van de Nationale Veiligheidsraad, me vertelde. ‘Obama is een gokker, maar hij is geen bluffer.’
Niemand kan eromheen dat de president inderdaad een aantal onvoorstelbare gokken gewaagd heeft. Toen hij afgelopen mei het nucleaire akkoord met Iran door het Congres wilde laten goedkeuren, vertelde ik hem dat die deal me nerveus maakte. Zijn antwoord was veelzeggend. ‘Kijk, als Iran over twintig jaar kernwapens heeft bemachtigd, dan zal mijn naam op de bom geschreven staan. Ik heb er persoonlijk alle belang bij dat dit goed afloopt.’
‘Kijk, als Iran over twintig jaar kernwapens heeft bemachtigd, dan zal mijn naam op de bom geschreven staan. Ik heb er persoonlijk alle belang bij dat dit goed afloopt.’
Barack Obama
Obama is lucide genoeg om zich bewust te zijn van de contradicties in zijn beleid. Toen hij in 2009 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg, zei hij: ‘Een gebrek aan daadkracht vreet aan ons geweten en kan ons dwingen later tegen een hogere prijs toch te moeten ingrijpen.’ Vandaag lijkt hij, tenminste in het openbaar, onaangedaan door de kritiek van de interventionisten. Ongetwijfeld is hij zich ervan bewust dat sommige historici bijzonder kritisch zullen zijn voor zijn gok om Syrië niet aan te vallen. Maar op dit moment is hij ervan overtuigd dat hij het land een enorme dienst heeft bewezen door het uit de Syrische wespennest te houden. En ik vermoed dat hij denkt dat latere historici hem daarvoor zullen prijzen.
Obama’s hele buitenlands beleid is gestoeld op een paar nauw met elkaar vervlochten ideeën. Om te beginnen vindt hij dat het Midden-Oosten niet meer van cruciaal belang is voor de VS. En zelfs als het dat toch was, zou hij daar geen enkele positieve invloed kunnen uitoefenen. Pogingen om dat toch te doen, leiden alleen maar tot oorlogen, de dood van Amerikaanse soldaten en een vermindering van Amerika’s macht. Bovendien vindt hij dat veel wereldleiders tekortschieten. De bondgenoten van de VS ontberen de wilskracht en de visie om de wereld beter te maken. Integendeel, zij geloven in tribale verbanden, fundamentalisme en militarisme. Maar volgens Obama zal de geschiedenis hem gelijk geven.
De president: ‘Globaal gezien is de mensheid vandaag minder gewelddadig, beter gevoed en empathischer dan ooit tevoren. Maar de regionale verschillen zijn immens. De 20e en de 21e eeuw hebben ons bovendien geleerd dat de beschaving een laagje vernis is dat snel kan vervluchtigen. Zodra de sociale orde verdwijnt en mensen onder druk worden gezet, vluchten ze bijna instinctief in een wij-zijhouding. Dan grijpen ze terug op het stamverband en een vijandigheid tegenover alles wat vreemd en onbekend is.’
‘De 20e en de 21e eeuw hebben ons geleerd dat de beschaving een laagje vernis is dat snel kan vervluchtigen.
Barack Obama
Obama weet uit eigen ervaring hoe destructief tribale instincten kunnen zijn. In zijn memoires Dromen van mijn vader beschrijft hij hoe zijn vaders leven geruïneerd werd omdat hij in Kenia tot de verkeerde stam behoorde. ‘Een achterdocht tegenover tribalisme zit in mijn DNA gegrift’, vertelde hij me. ‘Ik begrijp de tribale impulsen en hoe onverzettelijk die kunnen zijn. Ik worstel al heel mijn leven met wat zij teweeg kunnen brengen.’
‘Vandaag zien we in het Midden-Oosten een opflakkering van dat soort denken’, ging hij verder. ‘In die regio zijn heel wat spanningen door de globalisering, de aangroei van de bevolking en allerlei vormen van schaarste. Daarom klitten heel veel mensen in hun stam samen en gaan tekeer tegen iedereen die anders is. De IS is de vleesgeworden manifestatie van die mentaliteit. Het is een groep die zichzelf in de eerste plaats definieert door wie ze allemaal vermoorden. Dat toont hoe we zelfs in de 21e eeuw nog in barbarij kunnen vervallen en wat dat teweegbrengt.’
Ik vroeg hem waarom hij dan niet harder optrad tegen de IS.
‘We moeten goed nadenken hoe we dat soort mensen het best kunnen terugdringen’, antwoordde hij. ‘Soms zullen ze geen directe bedreiging zijn voor de VS of zullen we niet in staat zijn om iets te doen. Hoe tragisch dat ook mag zijn, op zulke momenten mogen we ons niet laten verleiden om zinloze oorlogen te beginnen.’
Voor zijn medestanders lijkt die tactiek volstrekt logisch: probeer succes te behalen waar mogelijk en vermijd regio’s waar je niets goeds kunt doen. Maar volgens zijn tegenstanders lossen de problemen in het Midden-Oosten zichzelf niet op. Meer nog, zonder een Amerikaanse interventie zullen ze almaar groter en gevaarlijker worden, tot ze uiteindelijk de VS zelf zullen bedreigen.
30 augustus 2013 zal misschien de geschiedenis ingaan als de dag waarop Obama kon vermijden dat de VS opnieuw betrokken raakten in een desastreuze burgeroorlog. Maar net zo goed kan het de dag worden waarop hij Rusland, Iran en de IS de sleutels van het Midden-Oosten in handen gaf. Net zoals Obama was George W. Bush iemand die niet blufte, maar wel graag gokte. De geschiedenis zal hard oordelen over wat hij heeft gedaan in het Midden-Oosten. Obama gokt erop dat hij geprezen zal worden om wat hij niet heeft gedaan.
(Jeffrey Goldberg)
Bron: The Atlantic. Vertaling en bewerking: Jelle Dehaen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier