20 jaar na de Joegoslaviëoorlog: ‘Het verdriet is groot, maar de woede wordt groter’

De Serviërs noemen de Bosnische hoofdstad Sarajevo 'het nieuwe Teheran'. © Istock

Van echte verzoening tussen Kroaten, Serviërs en Bosniërs is twintig jaar na de Joegoslaviëoorlog geen sprake. ‘Het was alsof iemand een kwaadaardig virus had verspreid.’

Ik ben nog steeds onderweg in de Balkan, de immer rommelende onderbuik van Europa. De politieke kaart van de Balkan werd grondig hertekend door de Joegoslaviëoorlog in de jaren negentig. Dat conflict was voornamelijk een opstand van Albanezen, Kroaten en Slovenen tegen de Serviërs en hun sterke man, Slobodan Milosevic, die zich steeds dictatorialer en nationalistischer opstelde. In het eerste jaar van de oorlog kwamen tienduizenden mensen om. De Verenigde Naties ontplooiden troepen, maar de Serviërs weken niet, lieten sluipschutters burgers doden in de belegerde straten van Sarajevo en brachten in Srebrenica onder de neus van VN-blauwhelmen duizenden burgers om. Een volkerenmoord voltrok zich in het voorportaal van Europa.

Ik zie iedere dag oorlogsmisdadigers, maar we verkiezen er niet over te praten.

Als de Europese uitbreiding wordt beschouwd als een project om de veiligheid tussen de Zwarte Zee en de Atlantische Oceaan te verzekeren, dan blijft de Balkan de belangrijkste lacune. Er wordt steeds vaker gewaarschuwd dat staten er nog erg fragiel zijn en dat het geweld in de regio opnieuw kan oplaaien. Ik trek naar Kroatië en Bosnië-Herzegovina om er zicht te krijgen op de situatie vandaag. De ambities van Servië waren een belangrijke bron van ellende, maar wat de Joegoslaviëoorlog des te bloediger maakte, waren de spanningen tussen de bevolkingsgroepen in de kleine dorpen: Serviërs, Bosniërs, Kroaten, enzovoorts. Ik wil bestuderen of die groepen zich een generatie later verzoend hebben en hoe ernstig we de berichten over religieuze radicalisering moeten nemen.

Tijgers en adelaars

Met een gehuurde witte Skoda verlaat ik Belgrado via de vlakke rechte weg naar Kroatië. In Vukovar ontmoet ik Ana Horvatinec. Vanonder de luifel van taverne Dunavska kijken we uit op de Donau. Op de andere oever ligt Servië. Ana getuigde als eerste over de systematische verkrachtingen tijdens de oorlog. ‘Het was alsof iemand een kwaadaardig virus had verspreid. Mensen die onze buren waren, werden wilden. Witte Adelaars noemden ze zich, aangevuurd door mannen uit Servië. Het ergste is dat ze nog steeds vrij rondlopen. Dat wekt woede bij de mensen. Politici hebben dat in de gaten en slaan er munt uit met anti-Servische propaganda. Kroatië is sterk, nu we lid zijn van Europa, maar vroeg of laat kan het geweld weer uitbarsten.’ Hadden ze dat indertijd dan niet zien aankomen, wilde ik nog weten. Ana peinst: ‘Er was ontevredenheid, maar mensen hielden hun mond. Het is ook maar een kleine groep Serviërs uit onze stad geweest die heeft gevochten: mannen, herinner ik me, die daarvoor al een kort lontje hadden.’

Van Vukovar in Kroatië steek ik door naar Bijeljina in Bosnië-Herzegovina, een stad met 60 procent Serviërs en 30 procent Bosniakken (moslims). In Bosnië wordt de weg een stuk slechter. Overal zitten mensen watermeloenen, tomaten en paprika’s te verkopen. Bosnië is een arm land en wordt bovenal geplaagd door onlusten tussen de twee landsdelen: de Servische Republiek en de Bosniak-Kroatische Federatie. Vanuit Bijeljina zal ik de rivier de Drina volgen tot in Srebrenica en dan naar Sarajevo en Kosovo rijden. Dit was het jachtterrein van de Tijgers van Arkan, een Servische terreurgroep die het grensland wilde zuiveren van alle moslims. Jusuf Trbic werd door de mannen van Arkan gevangengenomen, gefolterd en bijna geëxecuteerd. ‘Arkan was een gangster, een pooier en een gokker’, vertelt hij me. ‘Hij heeft in de gevangenis gezeten in Europa en maakte daarna fortuin in de misdaad. Hij trouwde met een lokale zangeres, reed rond met een roze Mercedes-cabriolet en riep zichzelf uit tot hoeder van de Servische orthodoxen.’

Terwijl ik met Jusuf converseer, is er een trouwfeest aan de gang. Een breedgeschouderde man met een doorrookte stem en een gebit als een schietkraam stapt op ons af. ‘Ha die Jusuf’, buldert hij. ‘Weet u meneer, we kunnen het hier best vinden met elkaar. Jusuf is een moslim en ik ben een oude cetnik (Servische nationalist, nvdr), maar we feesten en drinken samen. We laten ons het hoofd niet meer gek maken.’ De realiteit blijkt evenwel complexer, het verleden is nog lang niet verwerkt. De militie van Arkan vermoordde honderden mensen in Bijeljina. Buiten de stad was er een concentratiekamp. Net zoals Ana bevestigt Jusuf dat de daders nog op vrije voet zijn. ‘Ik zie iedere dag oorlogsmisdadigers, maar we verkiezen er niet over te praten. Het is zo complex en mensen zijn bang voor nieuwe problemen. Vele Serviërs hebben ons overigens bijgestaan tijdens de oorlog. De bende van Arkan rekruteerde vooral in de dorpen. Zolang de politici de mensen niet ophitsen, kan de vrede standhouden.’

Die politici zijn evenwel weer in actie geschoten. De regering van de Servische Republiek wil onafhankelijkheid. Omdat ruim 80 procent van haar bevolking uit Serviërs bestaat, loont het om hen op te zetten tegen de minderheid van 14 procent Bosniakken. Ze werpt zich op als de verdediger van het orthodoxe geloof, de Servische belangen en de as met Rusland. De Bosnische hoofdstad Sarajevo wordt het nieuwe Teheran genoemd. Aan de rand van de stad Bijeljina werd tussen oligarchenvilla’s een gigantische orthodoxe kerk met gouden koepels gebouwd. Een gift van de Russen, zo blijkt, en in het centrum staat er nog één. De kerkvoogd rijdt rond met een zwarte Audi-A6, maar voor zijn mis strompelden slechts vier oudjes binnen. Overal in de stad staan verlaten huizen met Servische graffiti. In het dak van een enkel huis is nog steeds een mortierinslag te zien. Onder de kastanjes van het park verkoopt een man ballonnen, Russische vlaggen en speelgoedmachinegeweren.

Vakantiepark in de buurt van Sarajevo: gefortuneerde toeristen uit de Golfstaten kunnen hier schaapjes komen aaien.
Vakantiepark in de buurt van Sarajevo: gefortuneerde toeristen uit de Golfstaten kunnen hier schaapjes komen aaien.© Reuters

’s Avonds schuif ik aan voor wilde forel met amandelen en citroen bij vier jonge Serviërs. ‘De wrok is nog steeds aanwezig’, steekt Snezana Tomic van wal. ‘Het verleden is zwaar en politici maken het moeilijker om gewoon met elkaar te leven. Hun televisiekanalen starten met haatberichten als was de oorlog nooit geëindigd.’ Aleksander Gligoric, pas terug van een jaar werken in Rusland, beaamt: ‘Mijn vroegere baas droeg zijn mensen op om voor de burgemeester te stemmen en in het kieshokje een selfie met het stembiljet te maken. Protesteer je, dan ben je je baan kwijt. Verkiezingswaarnemers konden er niets aan doen. Het kan weer escaleren, zeker als de Servische Republiek zich volgend jaar met een referendum probeert af te scheiden.’

Vergis je niet: bijna elke volwassene heeft een wapen onder zijn matras.

Buiten Bijeljina ontrolt de vallei van de smaragdblauwe Drina zich als een groene loper van velden, akkers, bossen en dorpjes. In Janja, een gehucht van enkele honderden mensen, hebben de teruggekeerde Bosniakken zich gevestigd in een nieuwe wijk, slordig gebouwd met rode bakstenen en beton. Recent viel een Servische groep de kleine moskee aan. Zo heeft elk gehucht zijn verhaal. In Zvornik kuieren mensen opnieuw over de verroeste brug die Servië met Bosnië verbindt. De inwoners zijn nog steeds onder de indruk van een recent voorval: een kippenboer bij wie de stoppen doorsloegen, schoot een politieman dood en riep – vermoedelijk – dat Allah groot was.

Srebrenica

Hoe is het toch mogelijk dat in zulke kleine dorpen zo’n bloedbad werd aangericht? Nobelprijswinnaar Ivo Andric beschreef in De brug over de Drina dat de dorpen hier aaneengeregen zijn door onzichtbare draden van haat en wraak. Sommige academici doen dat af als Balkanromantiek, een poging om de Balkan anders te voor te stellen dan het beschaafde Europa. En toch heeft Andric gelijk. Er zijn weinig plekken in Europa waar etnische en religieuze verschillen zo zichtbaar zijn in zulke kleine gemeenschappen. President Josip Tito van het oude, federale Joegoslavië probeerde die te onderdrukken, maar de verschillen bleven bestaan. Zijn opvolger Slobodan Milosevic bespeelde ze meedogenloos om zijn eigen politieke positie minstens bij de Serviërs veilig te stellen.

Ik nader Srebrenica. Even buiten de stad is een grote begraafplaats voor de duizenden lichamen die uit massagraven werden gehaald. Achtduizend mensen werden omgebracht. ‘Art. 22 Het is militairen verboden het bezigen van vloeken’, lees ik op een muur in een loods. Het is geschreven door een Nederlandse blauwhelm die in 1995 de inwoners van de stad moest beschermen. Via Jusuf heb ik afgesproken met een nabestaande van een slachtoffer. Alija Vrioni zag zijn oudste zoon worden geëxecuteerd. Zijn vrouw stierf kort daarop. We lopen langs de graven. Sommige zijn nog recent. De ogen van Alija worden poelen van diep verdriet. ‘Je moet weten dat zowat elke persoon hier in de vallei van de Drina iemand vermoord heeft zien worden. Het is als een gruwelijke film die zich elke dag afspeelt. Ik begrijp niet hoe dat kwaad kon gebeuren, maar we worden er elke dag mee geconfronteerd. Het verdriet is groot, maar vooral de woede wordt groter. Niemand neemt de verantwoordelijkheid.’

20 jaar na de Joegoslaviëoorlog: 'Het verdriet is groot, maar de woede wordt groter'

Ik vraag hem hoe die woede zich uit. ‘Het is vooral opgekropte woede, heel veel opgekropte woede. Wat kunnen we doen? Vele gezinnen hebben hun wapens nog, maar niemand wil een nieuwe oorlog. Ik ben bang dat als er iets gebeurt, het erg snel kan gaan. Nu schijnt de zon, maar morgen kan het onweren en stormen.’ Ik moet opnieuw denken aan de woorden van Andric. ‘Dronken met bitterheid’, schreef hij. De overheid van de Servische Republiek doet alvast weinig om dat te vermijden. Er wordt haattaal gesproken aan het adres van Bosniakken zoals Alija. De armoede is schrijnend en daardoor wordt de steun van islamitische organisaties met open armen ontvangen. Er zijn radicale cetniks, maar ook radicale Bosniakken van wie sommigen zich profileren als sympathisant van de IS. In Novo Kasaba zijn op verschillende plekken graffiti met radicaalislamitische symbolen zichtbaar.

Sarajevo

In de buurt van Sarajevo wordt het landschap eerst weidser en vervolgens gaat het door smalle ravijnen en enkele tunnels tot bij de stad. Sarajevo is de hoofdstad van het Bosnische deel en tegenwoordig een vakantieparadijs voor tienduizenden toeristen uit het Midden-Oosten. Er werden zelfs vakantieparken opgetrokken waar gefortuneerde toeristen uit de Golfstaten koetjes en schaapjes kunnen aaien. In mijn hotel ben ik zowat de enige westerling. ‘Moslimmannen kunnen hier veilig bier drinken’, vertrouwt men me toe, maar de Saudiërs sponsorden ook de bouw van een grote moskee die met het strikte salafisme gelovigen van de prachtige oude Ottomaanse moskee in het centrum moet weglokken.

Yeluda Kolonomos, een joodse leraar, stelt dat de oudere bevolking zich over het oorlogstrauma heen heeft gezet en dat religie niet zo’n rol speelt. ‘Bier of geen bier, het maakt niet zoveel uit. Halal en koosjer worden niet zo nauw genomen, maar bij de jongeren is er vooral een probleem van werkloosheid en doelloosheid waarop radicale ideeën opnieuw gedijen.’ Dat is ook de analyse bij de Europese troepen in Kamp Butmir, iets buiten de stad. ‘Vooral de jongeren in dit land zijn rusteloos. Er is radicalisering aan twee kanten. Je hebt de Serviërs gesteund door Belgrado en Rusland en je hebt de Bosniakken gesteund door de Golfstaten, predikers van het kalifaat en even radicale orthodoxe priesters, predikers in dienst van Bosnische politici en predikers in dienst van Servische politici. Een scheiding van kerk en staat heb je hier niet. En vergis je niet: bijna elke volwassene heeft een wapen onder zijn matras.’

Ik laat Kamp Butmir achter me. Een paar honderd Europese militairen blijft hier de stabiliteit bewaken en dat is nodig. De meeste mensen dragen hun zware oorlogsverleden stilzwijgend. De meerderheid is vooral erg cynisch en gelooft nauwelijks in een betere toekomst. Een kleine minderheid evenwel blijft bijzonder strijdvaardig en wordt bespeeld door nationalistische politici. En zo begon het ook een goede twintig jaar geleden.

KROATIË?

– 4,3 miljoen inwoners

– Koopkracht per inwoner: 19.300 euro (België: 38.000 euro)

– Oppervlakte: 56.600 km2 (België: 30.500 km2)

– Werkloosheid: 15 % (België 8,4%)

– Politiek: Kroatië scheurde zich in 1991 af van het federale Joegoslavië, waarvan het tot dan een deelstaat vormde. De daaropvolgende oorlog met Joegoslavische militairen en Servische milities duurde vier jaar en kostte 20.000 mensen het leven maar eindigde in een overwinning van de Kroaten, die Amerikaanse en West-Europese steun genoten. In 2009 sloot het land zich aan bij de NAVO, in 2013 werd het lid van de Europese Unie.

BOSNIË-HERZEGOVINA?

– 3,9 miljoen inwoners

– Koopkracht per inwoner: 9200 euro (België: 38.000 euro)

– Oppervlakte: 51.200 km2 (België: 30.500 km2)

– Werkloosheid: 25 % (België 8,4%)

– Politiek: Toen ook Bosnië-Herzegovina in 1992 uit de Joegoslavische federatie stapte, brak een burgeroorlog uit tussen de Bosnische Kroaten, de Bosnische Serviërs en de Bosniakken (of Bosnische moslims). Dat conflict, waarbij naar schatting 100.000 doden vielen, eindigde in 1995 met de Akkoorden van Dayton. Die deelden het land op in twee entiteiten: een Servische Republiek en een Bosniak-Kroatische Federatie, die elk over een ruime autonomie beschikken. Een internationale regent en een kleine troepenmacht houden toezicht op de naleving van de vredesakkoorden en de pacificatie van het land. Bosnië-Herzegovina is nog geen lid van de Europese Unie maar staat wel dicht bij lidmaatschap van de NAVO.

Partner Content