100 jaar Oktoberrevolutie: ‘Eigenlijk waren de bolsjewieken niet totalitair genoeg’
Met zijn monumentale Het huis van de regering beschrijft de Russisch-Amerikaanse historicus Yuri Slezkine aan de hand van één gebouw de geschiedenis van het bolsjewisme. In zijn ogen waren de bolsjewieken een apocalyptische sekte, die hun mislukte profetie smoorden in bloed en terreur.
Wie op een blauwe maandag langs de oevers van de Moskva loopt, passeert ter hoogte van de Bersenevskikade een groot appartementencomplex. Het is het soort van gebouw waarin Moskou grossiert: op een afstand lijkt het een grijze moloch uit de Sovjettijd, maar van dichterbij blijkt het gebouw grondig gerenoveerd en voor de appartementen worden duizelingwekkende bedragen neergeteld. Aan de ene kant van de rivier gloriëren het Kremlin en de al even monumentale Christus-de-Verlosserkerk, een rivierbocht verder ligt het uitgestrekte Gorkipark: het is de gemiddelde wandelaar vergeven dat hij op dit bouwsel weinig acht slaat.
Toch is het ‘Huis van de regering’ een begrip in de Moskouse geschiedenis. Het werd gebouwd tijdens het eerste Vijfjarenplan als onderkomen voor bolsjewistische topfunctionarissen, die sinds de revolutie voornamelijk in het Kremlin of in luxehotels hadden geleefd. Bij de opening in 1931 was het Dom Pravitelstva het grootste wooncomplex van Europa, met 505 gezinsappartementen en talloze voorzieningen zoals een zelfbedieningsrestaurant, een kruidenierszaak, een kapsalon, een postkantoor, een tennisbaan, een bioscoop en zelfs een heuse theaterzaal. Sinds 1976 staat het gebouw bekend als ‘het huis aan de kade’, naar de titel van het uiterst populaire boek dat Joeri Trifonov over zijn jeugdjaren aldaar schreef.
Na de revolutie dreigde voor al die eeuwige studenten plots een leven als pennenslijpende kantoorlul.
Monumentale gebouwen vereisen monumentale boeken. Met Het huis van de regering, een tweedelige klepper die in totaal net geen 1300 bladzijden beslaat, heeft de Russisch- Amerikaanse historicus Yuri Slezkine (oorspronkelijk Joeri Sljozkin, nvdr) nu een allesomvattende historie van een van Moskous meest roemruchte gebouwen geschreven. Het boek is opgevat als een soort familiesaga die de levens van 66 van de meer dan 2000 bewoners met elkaar verweeft. Het geeft een unieke inkijk in het leven van de bolsjewistische revolutionairen en hoe die zich in de door hen gecreëerde staat gedroegen. Aan de hand van hun wedervaren vertelt Slezkine het verhaal van de Oktoberrevolutie en alles wat daarop volgde. Zijn waarschuwing vooraf laat weinig aan de verbeelding over: ‘Dit is een historisch verhaal. Iedere gelijkenis met fictieve personages, dood of levend, berust volledig op toeval.’
Einde der tijden
Slezkine maakt in zijn boek een uiterst originele analyse van de groep revolutionairen die aan de basis van het arbeidersparadijs zou liggen. Volgens hem waren de bolsjewieken van het eerste uur een apocalyptische sekte die – net als christelijke, joodse of islamitische apocalyptici – het einde ter tijden zag naderen. ‘Eigenlijk drong het pas tijdens mijn research tot me door dat het bolsjewisme een soort religie was’, vertelt Slezkine, wanneer ik hem in de lobby van een Amsterdams hotel ontmoet. ‘Het viel me op hoe vaak en hoe intens ze in hun correspondentie het woord ‘geloof’ gebruikten. Bolsjewiek worden was een soort bekering: je verlaat de oude wereld en je wordt herboren in een nieuwe visie van de wereld, waarbij je de onfeilbaarheid van de profetie onderschrijft. Zoals dat bij veel sekten het geval is, ging bolsjewiek worden bijna altijd gepaard met het verlaten van vrienden en familie. De broederschap der uitverkorenen is immers belangrijker dan familiebanden.’
De bolsjewieken waren zeker niet de enige profetie die in het Rusland van het begin van de 20e eeuw opgang maakte. In die dagen krioelde het eveneens van de christelijke sekten die het naderende einde der tijden tegemoet zagen. Het Russische rijk van het begin van de 20e eeuw is op vele manieren vergelijkbaar met het Palestina ten tijde van Jezus, vindt Slezkine. ‘Het waren tijden van verandering, onthechting en wanhoop. Iedereen leek te geloven dat de wereld ziek was en weldra tot een einde zou komen. Dat zijn altijd periodes waarin profeten floreren.’
Een groot deel van die profeten was christelijk geïnspireerd. Een belangrijke groep waren de Johannieten, een orthodoxe sekte die de populaire pope Johannes van Kronstadt aanzagen als de verrijzenis van Jezus Christus, en ook de evangelische christenen namen snel in aantal toe. Maar ook de socialisten waren op dat moment al druk doende met het nodige predikerswerk. Toch bestond tussen beide groepen een sociologische waterscheiding. Terwijl de christelijke apocalyptici uit arbeiders en boeren bestonden, kwamen de bolsjewieken vrijwel zonder uitzondering uit de intelligentsia. Velen van hen waren wat we vandaag ‘eeuwige studenten’ zouden noemen, zonen van mensen die in de Sovjettijd ‘proletariërs van de geestelijke arbeid’ zouden gaan heten: dokters, onderwijzers, klerken, geestelijken.
Ook Karl Marx was overduidelijk een profeet, betoogt Slezkine. ‘Marx beschreef niet zomaar een utopische visie van een in zijn ogen perfecte samenleving. Hij wist ook hoe die georganiseerd moest worden en benadrukte dat de komst van het communisme onafwendbaar was. De corrupte wereld zou vernietigd worden in een orgie van geweld met massaal bloedvergieten, waarna een vaag omschreven staat van perfectie zou aanbreken: het communisme. Marx was voor brede lagen van de bevolking een aantrekkelijk figuur. Hij was een gedegen academicus die de bourgeois maatschappij bestudeerde, maar tegelijk een volksmenner die zijn voorspellingen als een onafwendbare wetmatigheid wist voor te stellen.’
De bolsjewieken geloofden dat de wereld waarin ze leefden verdorven was, stelt Slezkine. ‘Ze zien een wereld vol lijden, verdrukking, onrecht en haat, die reddeloos verloren is. Ze kan niet meer hervormd worden, er wacht enkel de totale vernietiging.’ Het zijn verwachtingen die bij vrijwel alle millenaristische sekten worden gekoesterd, meent Slezkine. Op het einde zou slechts een kleine broederschap van uitverkorenen overblijven om, net als in de christelijke Apocalyps, een duizendjarig vredesrijk mee te maken.
De grote teleurstelling
In tegenstelling tot zowat alle andere apocalyptische sekten zouden de bolsjewieken de maatschappij waartegen zij streden wel omverwerpen. Op paasmaandag 1917 arriveerde Lenin in een geblindeerde trein in Petrograd (het huidige Sint-Petersburg), waar enkele maanden voordien de rebellie was uitgebroken. Onder impuls van Lenin grijpen ze de macht in de nacht van 24 op 25 oktober 1917 (althans volgens de Juliaanse kalender die op dat moment in Rusland wordt gebruikt, volgens de Gregoriaanse kalender vond de Oktoberrevolutie plaats op 7 november).
De revolutie zelf verloopt uiterst rommelig en blijkt een aaneenschakeling van geklungel. De plannen voor de putsch waren vooraf uitgelekt – het rechtse dagblad Retsj had zelfs de correcte datum voorspeld. Zo slaagden de bolsjewieken er niet in het telefoonsysteem onder controle te krijgen en moesten de revolutionairen via koeriers werken. Daardoor kwamen de hulptroepen een dag te laat aan. De kanonnen waarmee Lenin van plan was geweest het Winterpaleis te beschieten, bleken museumstukken die al jaren onklaar waren. Zelfs het plan om het startsignaal van de aanval te geven door een rode lantaarn te hijsen bleek onuitvoerbaar, omdat niemand een lantaarn kon vinden.
Dat de bolsjewieken ondanks hun ondertal en manke voorbereiding er toch in slaagden de revolutie te volbrengen, had vooral met de zwakte van de tegenstand te maken. De voorlopige regering van premier Aleksandr Kerenski, een gammele coalitie van liberalen, sociaalrevolutionairen en mensjewieken, bleek nog slechter georganiseerd dan de bolsjewieken. Na een bloederige burgeroorlog zouden Lenin en de zijnen het pleit uiteindelijk beslechten. Maar hoewel de bolsjewieken het onmogelijke hadden verwezenlijkt, zorgde het einde van de burgeroorlog voor vertwijfeling. Tot wanhoop van de strenggelovige bolsjewieken brak het communisme niet aan en bleef de wereld even onverstoorbaar draaien. ‘Het is een periode van grote ontgoocheling’, aldus Slezkine. ‘Voor het eerst beginnen de bolsjewieken zich zorgen te maken. Ze vragen zich af wat ze verkeerd hebben gedaan. Velen huilen omdat de vervulling van de profetie uit blijft.’
In 1921 zag Lenin zich genoodzaakt om de Nieuwe Economische Politiek in te voeren, een liberalisering waarbij boeren en industriëlen gedeeltelijk weer voor eigen rekening mochten werken. Het oorlogscommunisme was een regelrechte ramp gebleken, die de landbouwproductie gedecimeerd had en voor grote hongersnood had gezorgd. Ondanks de algehele economische heropleving was de NEP voor de strenggelovige bolsjewieken een kaakslag. ‘Het communisme werd de facto uitgesteld’, aldus Slezkine. ‘Voor de bolsjewieken, die hun hele levensloop hadden afgestemd op het naderende einde van de oude wereld en de glorieuze intrede van het communisme, was dat een enorme teleurstelling.’
Tot overmaat van ramp sterft Lenin in 1924, wat de wanhoop onder zijn volgelingen nog vergroot. Zoals Slezkine het verwoordt: ‘Mozes was gestorven, het Beloofde Land was bereikt, maar er was geen melk en honing.’ De dood van Lenin zorgde voor ongeziene verbijstering onder de bolsjewistische volgelingen. Honderden bleken door de teleurstelling (en ongetwijfeld ook door de gruwelen van de burgeroorlog) emotioneel gekraakt. Uit medische rapporten van het rusthuis van het Centraal Uitvoerend Comité bleek maar liefst 68 procent van de gasten in 1928 aan een mentale stoornis te lijden. Vasili Orechov, een schaapherder die na de revolutie was opgeklommen tot openbaar aanklager, zou ‘drie maanden lang huilen’ en een ’traumatische neurose’ aan Lenins dood overhouden.
Los van de doctrinaire teleurstelling bekruipt de revolutionairen van weleer een nog veel groter onbehagen. De aanjagers van de revolutie waren nu immers bestuurders geworden, ambtenaren die na het vervullen van de dagtaak naar huis gaan, de voeten onder tafel schuiven en klassieke romans lezen. Voor al die eeuwige studenten van weleer, die hun tiener- en twintiger jaren doorbrachten in ballingschap of als schim in het ondergrondse, dreigde nu een leven als pennenslijpende kantoorlul. ‘Plots leefden ze in een wereld van linnen gordijnen, oranje lampenkappen, zachte kussens, gerieflijke vetplantjes’, aldus Slezkine. ‘Ze leidden een leven dat zeer bourgeois aandoet. Ze kregen een appartement toegewezen op basis van hun plaats in de administratieve hiërarchie. Dat is een uiterst bureaucratische manier om een fervent revolutionair regime in te richten.’
Maar het voornaamste onbehagen kwam misschien wel uit het gezinsleven dat velen begonnen op te bouwen. Wanneer het Huis van de regering in 1931 plechtig geopend wordt, zijn veel bolsjewieken al voor de tweede maal getrouwd, vaak met een veel jongere vrouw uit de eigen bolsjewistische rangen. Partij-ideoloog Nikolaj Boecharin trouwde bijvoorbeeld met de stiefdochter van Joeri Larin, een van zijn oudste vrienden. Kinderen gaan in tegen het principe van elke apocalyptische sekte: voor het voetlicht van ’s werelds einde is voortplanting een vorm van verraad. Waarom zou je je voortplanten als de wereld overmorgen toch ophoudt met draaien? ‘Gaandeweg beginnen de bolsjewieken te beseffen dat ze ook maar mensen zijn’, aldus Slezkine. ‘Bourgeois trekjes kun je uitroeien, maar wat als het onoverkomelijk is? Wat als het des mensen is dat je na verloop van tijd de teugels laat vieren en het goede leven opzoekt?’
Zondebok
Na zijn dood werd Lenin het eeuwige symbool van partij en revolutie, gebalsemd in een mausoleum op het Rode Plein. Stalin wachtte niet tot de dood om tegelijk partij en revolutie te worden. Wanneer hij in 1928 het eerste Vijfjarenplan op gang trekt, zorgt dat voor een opflakkering bij de bolsjewieken. Plots is er de hoop dat de profetieën van Marx en Lenin toch uit zullen komen, aldus Slezkine. ‘Het Vijfjarenplan is een poging om de profetie te forceren.’ De brute en rüksichtslose manier waarop de collectivisering en industrialisatie worden toegepast, waren een echo van de allesomvattende omwenteling die Marx voorspelde.
Zelfs zij die geëxecuteerd werden, zouden nooit de schuld op Stalin schuiven. De gedachte dat hij misschien wel feilbaar was, kwam niet bij hen op.
Maar ook de Vijfjarenplannen brengen geen duizendjarig vrederijk, en al helemaal geen communisme. Zeker, de Sovjet-Unie wordt een gevreesde wereldmacht, die in korte tijd een ongeziene industrialisering bewerkstelligt. Maar eens te meer blijft de nagejaagde profetie uit, een voor dogmatisch gelovigen ondraaglijke vaststelling. Die hernieuwde teleurstelling blijkt het recept voor de dodelijke cocktail van brutaliteit en paranoia die tijdens de Stalinterreur aan miljoenen het leven zal kosten. Zoals Slezkine schrijft: ‘Hoe hoger de verwachtingen, hoe onverbiddelijker de vijanden; hoe onverbiddelijker de vijanden, hoe groter de behoefte aan interne samenhang; hoe groter de behoefte aan interne samenhang, hoe dringender er wordt gezocht naar zondebokken.’
Wanneer Sergej Kirov, de leider van de Leningradse partijafdeling, in 1934 wordt vermoord, slaat de teleurstelling om in paranoia. De moord, waarvan de motieven nooit helemaal opgehelderd zijn, blijkt het startschot van de Grote Zuivering, een stalinistische poging om ‘voor eens en altijd’ af te rekenen met de ‘vijanden van het socialisme’. Nergens was de omvang van de zuiveringen beter merkbaar dan in het Huis van de regering. In de jaren dertig en veertig zouden maar liefst 344 van de 700 in het Huis wonende partijfunctionarissen geëxecuteerd worden. Hun vrouwen werden ook geëxecuteerd of voor vele jaren naar strafkampen verbannen, hun kinderen kwamen in weeshuizen terecht. In de plaats van de veroordeelden kwamen nieuwe gelovigen, van wie er velen bij een van de volgende vervolgingsgolven op hun beurt weggenomen zouden worden.
‘Vrijwel alle bolsjewieken van het eerste uur wisten perfect wat er aan het gebeuren was’, verzekert Slezkine. ‘Toch heb ik in het Huis van de regering geen enkel spoor gevonden van haat tegenover Stalin. Het was echt een bastion van diepgelovigen, die hun hele leven aan de revolutie hadden gewijd en Stalin als het onbetwistbare boegbeeld van hun beweging zagen. Ze hadden niet het idee dat hij achter de massavervolgingen zat. Zelfs zij die geëxecuteerd werden, zouden nooit de schuld op Stalin schuiven. Er was vast een fout gebeurd binnen de geheime politie, of misschien was een deel van de geheime politie geïnfiltreerd door volksvijanden. Maar de gedachte dat Stalin misschien wel feilbaar was, kwam niet bij hen op.’ Bovendien waren de bolsjewieken ervan overtuigd dat er maar één correcte interpretatie was van de leer, te weten die van Stalin. ‘Wie in de besprekingen aanvankelijk een ander standpunt had verdedigd dan Stalins uiteindelijke beslissing, had dus onbewust gezondigd tegen de partijlijn’, aldus Slezkine. ‘Op die manier maakte elke bolsjewiek zich ergens schuldig aan een vorm van oppositie. Net als bij religie is het hebben van een zondige gedachte even erg als daadwerkelijk een zonde begaan.’
Bovendien twijfelde geen bolsjewiek eraan dat de klopjacht op saboteurs gerechtvaardigd was. ‘Elke sekte is per definitie een belegerde burcht’, zegt Slezkine. Het zijn kleine groepen die de oorlog verklaard hebben aan de wereld die hen omringt. Voor hen was de Sovjet-Unie vergeven van de infiltranten.’ Het feit dat het merendeel van de vroege revolutionairen in hetzelfde Huis van de regering woonden, versterkte die indruk. ‘Het Huis van de regering was letterlijk omringd door mensen van wie je onmogelijk zeker kon zijn of ze wel honderd procent loyaal waren. Het waren letterlijk de barbaren die aan de poorten stonden: niet-gelovigen die zich in naam hadden bekeerd tot het Sovjetburgerschap, maar van wie je nooit helemaal zeker kon zijn of ze ook in hun hart naar het communisme verlangden.’ De basis van hun geloof zouden de bolsjewieken nooit in twijfel trekken. ‘Er werd soms voorzichtig getwijfeld aan de concrete invulling van hun overtuiging, maar de fundamenten werden nooit ter discussie gesteld. Voor alle bolsjewieken bleef de partij het ontologische middelpunt van hun bestaan. Ze konden zich geen leven buiten de partij voorstellen.’
En toch zou de Sovjet-Unie geen lang leven beschoren zijn. Voor de bolsjewieken van het eerste uur die de Grote Terreur overleefden – die waren er ook – zou het leven in de Sovjet-Unie relatief aangenaam blijken. De destalinisatie onder Chroesjtsjov en de stagnatie onder Brezjnev zorgden voor een maatschappelijke decompressie. In tegenstelling tot jodendom, christendom en islam slaagde het bolsjewisme er niet in de stap te zetten van een sektarische geloofsgemeenschap naar een brede religieuze beweging. Tot op het einde bleven de bolsjewieken van het eerste uur de leidende figuren. Als een soort aristocratische priesterkaste zouden ze het ware geloof binnen de belegerde vesting houden. Een van de opmerkelijkste vaststellingen daarbij was dat de bolsjewieken hun kinderen niet als bolsjewieken bleken op te voeden.
Klassieke Europese canon
In tegenstelling tot hun ouders, die tijdens hun jeugd en in ballingschap zowat alle beschikbare marxistische literatuur verslonden hadden, reikten de bolsjewieken hun kinderen de klassieke Europees-Russische canon aan: Poesjkin, Tolstoj, Gogol, Dickens, Balzac, Maupassant, Cervantes. Het zijn stuk voor stuk schrijvers die zich nadrukkelijk antirevolutionair opstelden en die zich afkeren van gelijk welke vorm van doctrinaire starheid. Ook in het onderwijssysteem – dat uiteraard uitgetekend werd door bolsjewieken van de oude stempel – was amper plaats voor marxistische literatuur. ‘Vreemd genoeg zag geen enkele bolsjewiek er een contradictie in dat hun kinderen antibolsjewistische literatuur lazen’, zegt Slezkine. ‘Ze waren zo overtuigd van hun economisch determinisme dat ze ervan uitgingen dat de buitenwereld zich vanzelf bij hen zou aansluiten. Ze hadden het idee dat dat vanzelf zou gaan, en ze er dus geen moeite voor hoefden te doen. Ze zagen niet in dat ze hun kinderen opvoedden met ideeën die exact tegenovergesteld waren aan die van hun lichtend geloof. Eigenlijk waren de bolsjewieken niet totalitair genoeg. Ze beseften niet dat ze het graf van hun revolutie groeven doordat ze hun kinderen Tolstoj lieten lezen in plaats van Marx, Engels, Lenin of Stalin.’
Door dat nijpende gebrek aan doctrinaire gestrengheid zou het bolsjewisme – zoals de meeste apocalyptische sekten – al na één generatie weer uit elkaar vallen. Fundamenteel ontbrak het de bolsjewieken aan getalsterkte en actieve bekeringsdrang. ‘Ze bleken sterk genoeg om een rijk te veroveren, maar niet vindingrijk genoeg om de barbaren te bekeren of zichzelf aan het eigen thuisfront te reproduceren’, aldus Slezkine. De kinderen van het Huis van de regering, wier ouders ooit zo onverbiddelijk het heilige vuur van de revolutie hadden beleden, kozen in de jaren tachtig massaal voor de perestrojka van Gorbatsjov. Tegen de tijd dat het Sovjetimperium roemloos in elkaar stortte, leken ze de profetie van weleer allang vergeten.
Honderd jaar na de Russische Revolutie
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier