100 jaar Folkwang Museum in Essen: de who’s who van het Franse modernisme
Het Folkwang Museum in het Duitse Essen viert zijn honderdste verjaardag en haalde daarvoor Franse modernisten terug uit Japan. Of hoe de vliedende werelden van Renoir, Monet en Van Gogh elkaar ontmoeten aan de Ruhr.
Een jonge dame met een elegante parasol en een jurk in witte mousseline schuilt in de lommer van een boom. Het lijkt een triviaal portret van een mademoiselle, zoals er in de late negentiende eeuw wel meer werden geschilderd. Maar de subtiele details, van de zwarte koordjes in haar decollété tot de rode oorbellen. Het vloeiende spel met licht en schaduw. De merkwaardige combinatie van landschap en portret. En vooral: de sensuele sfeer die van het in zoete toetsen gedoopte doek afdruipt, alsof je de zomerse hitte en de wellustige blik van de schilder richting zijn mijmerende model kunt voelen. Het verraadt meteen een meesterhand, die van de jonge Pierre-Auguste Renoir. Hij schilderde het werk – Lise met de parasol, zo heet het – in 1867, op een moment dat ‘impressionisme’ in de meeste kunstkringen nog een scheldwoord was, en Claude Monets waterlelies en Vincent van Goghs zonnebloemen nog moesten ontkiemen.
Door de recessie in de late jaren twintig moest Matsukata verschillende schilderijen verkopen. Een brand in zijn Londense depot verwoestte 900 werken.
Het is een topstuk dat meteen de aandacht opzuigt, en een onbetwist hoogtepunt uit Renoirs vroege oeuvre. Maar het levensgrote schilderij is niet alleen daarom van kunsthistorisch belang. Het is ook het eerste werk dat de Duitse collectioneur Karl Ernst Osthaus, een rijke bankierszoon die zijn leven aan de kunsten wijdde, kocht voor zijn Folkwang Museum. Dat werd in 1902 geopend in Hagen, en precies een eeuw geleden verhuisde het naar zijn huidige plek in de nabijgelegen Ruhrstad Essen. Het richtte als een van de allereerste musea zijn focus op het Franse modernisme, dat toen nog lang niet overal en vogue was, en al helemaal niet in Duitsland. Dat had nog maar net de Eerste Wereldoorlog verloren, en dus had de modale Duitser wel aardsere besognes dan het adoreren van Franse freules op dure schilderijen.
Hal van het volk
Geen wonder dat Lise met de parasol een centrale plaats krijgt in de tintelende tentoonstelling Images of a Floating World waarmee Folkwang – de naam betekent ‘hal van het volk’ in de Noorse mythologie – dit jaar zijn jubileum viert. Maar zowel de expo als het museum heeft uiteraard nog veel meer fraais te bieden. Speciaal voor de honderdste verjaardag wordt de vaste collectie modernisten aangevuld met veertig topstukken uit de verzameling van het Museum voor Westerse Kunst in Tokio, dat nog tot de zomer gesloten is wegens renovatiewerken. Het is de eerste keer dat de Franse modernisten uit Japan gezamenlijk de oceaan oversteken. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw waren ze daar terechtgekomen dankzij Kojiro Matsukata, een steenrijke scheepsbouwer met dezelfde passie als Karl Ernst Osthaus, en minstens evenveel kapitaal.
Images of a Floating World legt dan ook de nadruk op de kruisbestuiving tussen Oost en West, én op beide collectioneurs. Osthaus was de eerste om het Franse modernisme van Renoir, Monet, Gauguin en consorten te introduceren in Duitsland, een geste die indertijd nogal wat afkeer en controverse opwekte. En Matsukata deed hetzelfde in Japan, dat pas midden 19e eeuw zijn grenzen opende voor het Westen. In na- volging van Osthaus, die in 1921 overleed toen Folkwang net af was, droomde ook Matsukata al snel van zijn eigen museum. Daarbij liet hij zich door westerse kunstconnaisseurs adviseren, net zoals Osthaus voor zijn museale droomproject werd bijgestaan door de Belgische kunstenaar en architect Henry Van de Velde. Het was trouwens die laatste die de Duitse verzamelaar voor het eerst meenam naar de Parijse salons en de Berliner Sezession, en diens oog en portemonnee in de richting van de verleidelijke Lise met haar parasol deed dwalen. In 1902 tekende Van de Velde ook het interieur van Osthaus’ eerste, in Jugendstil opgetrokken Folkwangmuseum in Hagen, dat recent werd gerenoveerd en tegenwoordig het Osthaus-museum heet.
Aanvankelijk liet Matsukata, die zijn Duitse concullega vreemd genoeg zelfs nooit heeft ontmoet, zich vooral adviseren door de Brugse Brit Frank Brangwyn. Die schilderde ook een portret van zijn Japanse mecenas dat op de expo is te zien. Brangwyn navigeerde in eerste instantie richting Engelse marines – Matsukata was tenslotte een reder – en de Britse prerafaëlieten. Ook daarvan bevat de breed uitwaaierende, maar nooit redundante tentoonstelling voorbeelden, met onder meer een vurig en verleidelijk vrouwenportret van Dante Gabriel Rosetti.
Brand
Matsukata’s collectie kwam pas echt onder stoom in de jaren tien en twintig toen ze meer dan ooit de Franse richting uitging. Via zijn contacten in Parijs ontmoette hij de oude Auguste Rodin, die de beeldhouwkunst in de late negentiende eeuw had bevrijd van het stoffige academisme en een forse injectie van rauw realisme had gegeven. En Matsukata bezocht ook twee keer het door waterlelies omzoomde atelier in het Normandische Giverny van Claude Monet, die toen al tachtig was.
De opperimpressionist zou algauw Matsukata’s chouchou worden, en uiteindelijk kocht hij 34 werken van hem. Een daarvan is Sur le Bateau (Jeunes Filles en Barque) (1887), een sensueel schilderij met twee jongedames in een bootje dat met zijn pure blauwe en roze tinten, subtiele lichtschakeringen, losse, schetsachtige toetsen en dromerige sfeer zowat het zinnebeeld van ‘impressionisme’ kan worden genoemd. Het krijgt dan ook een cruciale plek in de tentoonstelling. Net als Rodins befaamde Hellepoort waarvan verschillende figuren (onder wie De Denker), met hun verwrongen torso’s en versteende vlees, zelfs in een aparte zaal opgesteld staan.
In totaal kocht Matsukata – wiens zakenimperium de nucleus vormde voor wat later Kawasaki Heavy Industries zou worden – maar liefst 3000 werken op. Toch leidde die indrukwekkende, met veel smaak en nog meer yens vergaarde collectie niet zomaar tot een museum voor westerse kunst. Door de recessie in de late jaren twintig moest hij verschillende schilderijen opnieuw verkopen en een brand in zijn Londense depot verwoestte 900 werken. Na de capitulatie van Japan in de Tweede Wereldoorlog confisqueerde de Franse staat bovendien 400 stukken die zich op dat moment in Parijs bevonden.
Een groot deel van zijn collectie verhuisde dan ook pas na Matsukata’s dood in 1950 naar Tokio. Daar vormde ze de basis voor het National Museum of Western Art (NMWA), dat in 1959 de deuren opende, ontworpen werd door Le Corbusier en nu dus tijdelijk dicht is. Dat laatste gaf het jarige Folkwang een unieke kans om veertig topstukken, die zelden of nooit eerder in Europa te zien waren, naar Essen te halen. Ze treden in dialoog met de eigen, al even impressionante verzameling modernisten. Zo loop je op de expo naast Renoirs Lise met de parasol ook de uit Tokio aangewaaide Monsieur Brun van Eduard Manet (1879) tegen het lijf, alsof de twee een koppel vormen en samen op uitstap zijn. Ook in andere zalen vind je ensembles die perfect in elkaar lijken te klikken.
Who’s who
Images of a Floating World leest dan ook als een who’s who van het Franse modernisme, als een les kunstgeschiedenis geïllustreerd door de allerbesten. Er zijn verschillende werken van Renoir, Rodin, Monet en Manet, de pionier van het impressionisme. Van Manet is overigens ook het beroemde La Serveuse de bocks (1879) te zien, een levendig tafereel uit een Parijs café chantant dat Matsukata na de oorlog nooit van de Fransen terugkreeg en dat sinds 1986 in Musée d’Orsay hangt. Maar ook de andere meester-modernisten vlotten, vlieden en vloeien voorbij op expo. In het najaar volgt Folkwangs tweede jubileumtentoonstelling, deze keer over de Duitse expressionisten. U weet wel: dat stelletje ‘ontaarden’ à la Frans Marc, August Macke, Ernst Kirchner en co.
Osthaus zag zijn museum een eeuw geleden al als een refuge voor de mijnwerkers en staalarbeiders uit de streek.
Er is Paul Signac, met zijn kleurrijke, pointillistische impressie van Le Port de Saint Tropez (1901). Er is Paul Cézanne, met zijn protokubistische steenblokken uit La Carrière de Bibémus (1895). En er zijn verschillende, in warme aardkleuren gedrenkte werken van Paul Gauguin, met exotische schoonheden uit Polynesië en kokette Bretonse boerinnetjes. Gustave Courbet, de realist die net als Manet het impressionisme inleidde met zijn losse stroken en onconventionele composities, laat de golven onbarmhartig beuken op de kusten van Normandië ( La Vague, 1870). Camille Pissaro laat je meeluisteren met twee plattelandsmeisjes ( La Conversation, 1881), een bedrieglijk banaal tafereel dat met zijn puntige toetsen al hint naar het pointillisme.
Uiteraard passeert ook de onvermijdelijke Vincent van Gogh de revue in Folkwang. Osthaus was een van de eerste buitenlandse verzamelaars die zijn genie naar waarde wist te schatten. Van de gekwelde Hollandse meester vind je onder meer de wuivende korenvelden van La Moisson (1889), en het prachtige Portrait d’Armand Roulin (1888), de zoon van postbode Auguste met wie Van Gogh kort voor zijn dood in het Zuid-Franse Arles bevriend was geraakt.
Het is opvallend hoeveel van deze (post)impressionisten, stuk voor stuk prille pioniers richting abstractie, zich lieten inspireren door Japanse kunst. Die invloed werd japonisme gedoopt, en loopt als een fijne rode draad door de tentoonstelling. Typisch zijn de zwarte omrandingen, de bruuske coupages en de hoge horizonten, alsof je plots een beeld wordt binnengezogen, alsof je kijkt naar een recht uit het dagelijks leven gerukt snapshot. Het zijn technieken die ze haalden van Japanse papierrollen (‘kakemono’) en van kleurhoutsneden of ukiyo-e, wat in het Japans zoveel betekent als het ‘vlietende leven’. Daarmee weet u meteen ook waar de veelgelaagde titel van de tentoonstelling vandaan komt.
De expo zapt voortdurend tussen Oost en West, tussen Essen en Tokio, en tussen de fabuleuze verzamelingen van kunstpausen Osthaus en Matsukata. Niet alleen figuurlijk, maar bij momenten ook fysiek. Om die link nog duidelijker te maken vindt u – geflankeerd door Manet en Courbet – ook enkele achttiende-eeuwse Japanse papierrollen waarvan Matsukata er duizenden verzamelde. Er is een muur behangen met traditionele, vaak angstaanjagende maskers uit het No-theater, waarvan Osthaus er ook enkele bezat. Plus: er is de installatie I Hope (2021) van de hedendaagse kunstenares Chiharu Shiota, die zwevende bootjes voorstelt die door een golf van rode papieren en linten lijken te dobberen.
Mooiste ter wereld
Met de expo bevestigt Folkwang – misschien wel het eerste museum dat het modernisme echt au sérieux nam – zijn status als een van de toonaangevende kunsttempels van Duitsland, een reputatie die ondertussen al een eeuw lang meegaat. Toen Paul J. Sachs, medeoprichter van het New Yorkse MoMA, in 1932 Essen bezocht noemde hij Folkwang dan ook onomwonden ‘het mooiste museum ter wereld’.
Maar de pret en het prestige bleven niet duren. Toen Hitler aan de macht kwam, werd de rabiate nationaalsocialist en latere SS-Führer Klaus Graf Baudissin er directeur. Die zuiverde de toen baanbrekende Osthaus-collectie in 1936 radicaal van wat de nazi’s ‘ontaarde kunst’ vonden. Ruim 1400 werken – waaronder Chagalls, Picasso’s, Matisses, Kokoschka’s, Kirchners en Kandinsky’s – werden abrupt van de muren gerukt, en raakten verspreid over de hele wereld.
Na de verwoesting in de Tweede Wereldoorlog heropende Folkwang pas in 1960. Maar het zou nog duren tot 2010 vooraleer het zijn vroegere glorie, en een kloek deel van zijn collectie, terugkreeg. Het museum werd tussen 2006 en 2010 volledig gerenoveerd door de Britse toparchitect David Chipperfield. Hij zette een aanbouw naast het complex, met veel glas en aluminium, en gaf zowel de buitenkant als de kubussen binnenin een rustige, lichte omlijsting. Het huidige complex steekt schril af tegen de drukke, industriële architectuur in Essen en de rest van het Ruhrgebied. Net zoals cultureel filantroop Karl Ernst Osthaus zijn instelling een eeuw geleden ook al zag als een publiek toegankelijke refuge voor de mijnwerkers en staalarbeiders uit de streek.
Dit ‘artistieke mediatiecentrum’, zoals een criticus het bij de heropening in 2010 omschreef, is daarom sowieso al een bezoek waard, ook los van de vlietende werelden die er nu te zien zijn. Het museum bezit ook een fraaie fotocollectie van de jaren twintig tot nu, van Henri Cartier-Bresson en August Sander tot Jeff Wall en Andreas Gursky.
En dan is er uiteraard nog de vaste collectie. Die bevat alle ronkende namen van het Franse modernisme en het Duitse expressionisme. Osthaus hielp die stromingen als pionier mee op de internationale kunstkaart prikken, op een moment dat velen Monet, Manet, Nolde, Marc en andere beeldenstormers maar kladschilders vonden. Het Folkwangmuseum bleef ook na Osthaus’ dood en de Tweede Wereldoorlog zijn collectie uitbreiden en actualiseren, en heeft momenteel 28.000 werken in bezit, van de 19e eeuw tot nu. Een omineus, nachtelijk landschap van de Duitse oerromanticus Caspar David Friedrich. Een speelse, surrealistische droom met een man met een bolhoed door René Magritte. Een lijnen- en kleurenspel met rood, geel en blauw van Piet Mondriaan. Een wazig portret van Gerhard Richter, alsof er vaseline over het canvas kleeft. De Campbell’s soepblikken van Andy Warhol. U vindt het er allemaal. Het maakt van Folkwang nog niet per se ‘het mooiste museum ter wereld’, maar het is wel een ritje richting Essen absoluut waard. Fahren, fahren, fahren auf der Autobahn!
Renoir, Monet, Gauguin – Images of a Floating World nog tot 15 mei in het Folkwang Museum in Essen. www.museum-folkwang.de
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier