Ignace Demaerel
Wat te doen met de leegstaande kerkgebouwen
‘Wat te doen met de leegstaande kerkgebouwen? Mijn advies-nummer-één: ze weer vullen!’ zegt Ignace Demarel. ‘Maar intussentijd, zolang ons geloof niet zo groot is: een onthaalcentrum voor daklozen, kunstencentrum, ontmoetingsplaats, concertruimte, creatieve ateliers…’
Er is tegenwoordig een en ander te doen over kerkgebouwen die leeg staan: in Brussel bijvoorbeeld heeft het bisdom er acht ‘in de vitrine’ gezet. Nu rijst natuurlijk de grote vraag: wat moeten we daar ‘in godsnaam’ mee aanvangen? Een museum van maken, een winkelcentrum, overdekte markt, tentoonstellingsruimte, woonblok, school, theater, moskee, discotheek…? Creatieve ideeën genoeg, maar zo simpel laten die gebouwen zich ook niet omvormen en het zal handenvol geld kosten. En omdat dat geld niet in hun zakken zit, zitten de beleidsvoerders dan ook met de handen in hun haar. Het is een enorm stuk cultureel erfgoed dat in de uitverkoop staat. Maar hoe is het eigenlijk zo ver kunnen komen? Hoe kan het in ’s hemelsnaam dat die prachtige gebouwen die vroeger hét centrum van een stad of dorp waren, in slechts enkele decennia leeg komen te staan en verkommeren? Vroeger was de kerk (naast het stadhuis) dé trots van een stad, elke zondag vol en hét centrum van het sociale gebeuren. En vandaag een last, een bron van grijze haren, ‘a pain in the neck‘?
Voor de Kerk zelf is het in ieder geval een uitermate pijnlijk gebeuren, een zichtbaar teken van haar afkalving en verlies aan invloed, een rouwproces dat nog in volle gang is. Is het een voorteken dat binnen enkele decennia de Kerk definitief haar deuren zal moeten sluiten, zoals sommigen voorspellen of hopen? Of bestaat de Kerk uit nog méér dan stenen en gebouwen?
Wat te doen met de leegstaande kerkgebouwen?
Wat heeft deze leegloop veroorzaakt en had dit kunnen voorkomen worden? Wie wil remediëren, heeft eerst een juiste diagnose nodig. We kunnen vele redenen vinden, zowel van buiten als van binnen. De uitwendige oorzaken kunnen we gemakkelijk aanwijzen in een veranderende cultuur, secularisatie, toenemend materialisme, individualisme, humanisme, media, concurrentie van andere levensbeschouwingen… En de kerk heeft zeker altijd vijanden gehad, die alle middelen aangewend hebben om haar macht te ondermijnen.
Maar toch volstaat dat niet voor een verklaring. De schuld voor onze problemen steken op ‘de anderen’ is op geen enkel gebied een erg volwassen houding: dan leren we niets uit onze fouten en ons verleden en nemen we geen verantwoordelijkheid. Als een organisatie innerlijk sterk genoeg is, kunnen uiterlijke factoren haar nooit kapot krijgen. Het is net zoals in een huwelijk: als de liefde binnenin sterk genoeg is, kunnen alle pijlen van buitenaf haar niet doden. Zie maar naar de eerste drie eeuwen van het jonge christendom toen het geduchte Romeinse staatsapparaat haar probeerde in bloed te smoren, maar… de vervolgde Kerk bleek sterker dan het keizerrijk en overwon haar.
Waarom is het vandaag dan omgekeerd? Om alle wezenlijke lessen hieruit te leren, zal de Kerk eens echt eerlijk naar binnen moeten kijken. Hoe kon dit eens bijna-oppermachtige instituut in enkele decennia uit elkaar vallen? De buitenkant zag er indrukwekkend en schitterend uit, maar hoe was het aan de binnenkant? De gebouwen waren méér dan in orde, vaak pronkstukken, maar hoe zat het met het geloof? Het marmer en de schilderwerken waren van topkwaliteit, maar het geestelijk gehalte van de parochianen, hun geloofsleven en hun gebed?
Vanaf de jaren ’50 ging het kerkbezoek met rasse schreden achteruit. De sociale druk verminderde (zeker in de grote steden) en mensen bleven op zondagmorgen thuis. Maar dat betekent dus dat de motivatie van buitenaf kwam en niet binnenin zat. Mensen geloofden omdat het moest of omdat iedereen het deed, maar de persoonlijke overtuiging was minimaal. Het internaliseringsproces was bij de grote meerderheid nooit op gang gekomen: ‘naamchristenen’ noemt men dit tegenwoordig.
Als mensen zélf hun wortels geslagen hebben in de rijke bronnen van het geloof, zijn ze goed verankerd
We kunnen dit vergelijken met de opvoeding van kinderen: als jongeren zich rond hun 18-20 jaar de basiswaarden en -normen niet eigen gemaakt hebben, dan zijn ze nog niet moreel volwassen geworden. Maar tegelijk: dan mogen de ouders zich afvragen of ze hun job wel goed gedaan hebben! Als mensen de kerk verlaten omdat het ineens niet meer moét, dan zijn ze nooit volwassen in het geloof geworden, en tegelijk: dan heeft de Kerk het niet goed gedaan. Een deken die open genoeg was om kritisch naar zijn eigen kerk te kijken, zei me ooit: ‘Wij hebben de mensen dom en onmondig gehouden’. Een autoritaire opvoeding heeft als effect: als de ouders niet in de buurt zijn, gooien de kinderen alle remmen los en slaan ze helemaal door in de tegengestelde richting. De ‘Waarom? Daarom!’-opvoeding heeft dit als resultaat. ‘Omdat ik het zeg!’ is een argument dat je soms moet gebruiken tegen een koppige kleuter, maar niet meer tegen een 16-jarige (tenzij hij zich als een kleuter gedraagt). De Kerk betaalt hier al enkele decennia de prijs voor. Een mens oogst wat hij zaait, zowel de goede als de minder goede dingen.
Dit is niet het geval bij alle christelijke kerken: de religieuze bevoogding door de Kerk was één van de redenen waarom Luther bij zijn hervorming zo sterk de nadruk legde op het persoonlijke geweten, de eigen overtuiging, een persoonlijke geloofskeuze en actieve zelfstudie: ‘onderzoek de Bijbel zelf en vorm je eigen mening’. Als mensen zélf hun wortels geslagen hebben in de rijke bronnen van het geloof, zijn ze goed verankerd. Daarom dat bepaalde kerken in de wereld helemaal niet kampen met leegloop, integendeel: hun gebouwen zijn te klein en ze moeten voortdurend uitbreiden. In Nederland, toch niet zo ver van hier en minstens even geseculariseerd, heb je een kerk (een baptistenkerk in Drachten) die in 1988 60 leden telde, vandaag meer dan 5000: zij worstelden constant met het vreselijke probleem van… een te kleine zaal! Maar ook in protestantse landen kijken de kerken aan tegen kerkverlating, zij het vooral de ’traditionele’ kerken, waarvan mensen lid waren ‘omdat ze nu eenmaal in deze kerk geboren zijn’. Deze motivatie blijkt niet meer sterk genoeg in deze postchristelijke tijd.
Maar geloof opdringen en indrammen, en mensen als kleine kinderen behandelen, creëert onvermijdelijk een tegenreactie. Niet dat deze tegenreactie zelf helemaal terecht en gezond is: het lijkt bij velen op een verlate puberteit en leidt soms tot irrationele uitspattingen. Maar de Kerk mag zeker in eigen boezem kijken, en nog heel diep ook… Niets zal haar geloofwaardigheid in onze tijd zozeer herstellen als wanneer ze dit grondig doet.
‘Kerk’ werd eeuwenlang geassocieerd met een gebouw van steen, niet met de mensen erin
Het fenomeen van kerkgebouwen is zelf ook iets waar je met gemengde gevoelens naar kan kijken. Op de lagere school leerden we in de godsdienstlessen dat de kerken ’tot eer van God’ gebouwd zijn, met de toren die naar omhoog reikt, en met de inzet van de allerbeste vakmensen en kunstenaars. Maar als we wat nader kijken, moet ’tot eer van God’ ook met een korrel zout genomen worden, want hoeveel ‘eer van mensen’ was er niet in gemengd? Moest de kerktoren niet nét hoger zijn dan de naburige stad? De prachtige dom van Siena (12° – 14° eeuw) was bedoeld om de grootste kerk ter wereld te worden, maar, heel eerlijk: was dat tot eer van God, of tot eer van de bisschop, en tégen het concurrerende Firenze? De pest van 1348 stak er een stokje tussen, en ze werd nooit voltooid. Hoezeer die dom op artistiek vlak een meesterwerk mag zijn, op geestelijk vlak hangt er een onfris menselijk geurtje aan.
‘Kerk’ werd eeuwenlang geassocieerd met een gebouw van steen, niet met de mensen erin. Had de Kerk niet de woorden van haar eerste leider, Petrus, meer indachtig moeten zijn: ‘laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis‘ (eerste brief van Petrus 2:5)? De Kerk is éérst een geestelijk bouwwerk, en de mensen zijn het levende bouwmateriaal, de stenen komen pas achteraf. Heeft de oerkerk niet prima overleefd in de catacomben? Zijn de Chinese kerken niet explosief gegroeid toen ze ondergronds moesten gaan tijdens de Culturele Revolutie (1966-1976) en de gruwelijke vervolgingen van het atheïstische regime? Groeien de kerken niet als paddenstoelen in Afrika, ook al hebben ze maar schamele gebouwtjes? Het hebben van gebouwen is zeer relatief. Misschien hebben de luxueuze, soms protserige kerkgebouwen met hun exuberante kunstschatten juist teveel de aandacht afgeleid van het simpele evangelie: de glitter heeft de ogen verblind en de tierlantijntjes hebben de essentie gecamoufleerd. Geestelijke grootheid komt het best tot zijn recht zónder wereldlijke grootheid errond: waarom leefde Jezus anders bewust arm en liep Johannes De Doper gekleed in kameelhaar? Het is een wezenlijk principe dat de Kerk als instituut lange tijd jammer genoeg uit het oog verloren heeft, behalve bij groepen en bewegingen zoals Franciscus van Assisi en vele andere. Maar als er ergens veel buitenkant is en weinig binnenkant, moet dat ooit doorprikt worden en als een pudding in elkaar zakken.
De apostel Petrus, door katholieken beschouwd als de eerste paus, sprak tegen de verlamde man aan de poort: ‘Zilver of goud heb ik niet, maar wat ik heb, geef ik u: in de naam van Jezus Christus van Nazaret, sta op en wandel‘ (Handelingen 3:6). En heel Jeruzalem stond in rep en roer na dit wonder. Materiële overvloed had Petrus niet, maar gelóóf wel! En welk van de twee is het belangrijkst? Heeft de Kerk in de middeleeuwen het ene niet ingeruild voor het andere? Werd ze rijk in goud en zilver en evenredig arm in geloof?
Gek gezegd: een zekere dosis godsdienstvervolging is goed voor de Kerk. Het dwingt haar terug te keren tot de kern van haar missie en haar bestaansreden. Het is beter de geesten van de christenen weer te voéden dan gebouwen te verafgoden. Er is in deze wereld al genoeg geestelijke anorexia. De rijkdommen van de Kerk liggen niet in haar gebouwen en kunstschatten, maar in de spirituele schat van de evangelies, door Jezus vergeleken met ‘een schat in een akker’, of ‘een parel van grote waarde waarvoor een koopman al zijn bezittingen verkocht’. Deze woorden hebben de kracht van een atoombom, of, in vredelievender termen, die van een kerncentrale: uiterst ‘radio-actief’ zonder besmettingsgevaar.
Er zijn wel al veranderingen merkbaar tegenwoordig: de kleine groep gelovigen, binnen traditionele kerken en in de nieuwe kerken, wordt bewuster: ze weten wát ze geloven en waaróm. Mondige gelovige leken laten hun stem horen en staan best hun mannetje of vrouwtje: ze laten zich de mond niet meer snoeren in het maatschappelijke debat. Ze tonen dat je gelovig kan zijn én intellectueel scherp, politiek actief, sociaal bewogen en wetenschappelijk aan de top. Er is zeker hoop voor de Kerk, met of zonder haar gebouwen. In het ergste geval moet de Kerk eerst (tijdelijk?) ‘ge-de-materialiseerd’ worden om haar immateriële erfgoed te herontdekken. Als haar ware kapitaal – de boodschap van Jezus! – aangeboord en ontgonnen wordt, zal de wereld een heel ander gelaat van de Kerk te zien krijgen. De Kerk heeft een boodschap die in deze wereld nog altijd door niemand anders verkondigd wordt: op dit vlak is en blijft ze marktleider.
Maar wat te doen met de leegstaande kerkgebouwen? Mijn advies-nummer-één: ze weer vullen! Of gelooft u niet in wonderen? Is de opstanding uit de doden niet hét centrale geloofsmysterie? Waarom dan niet voor de Kerk? Maar intussentijd, zolang ons geloof niet zo groot is, mijn B-advies: een onthaalcentrum voor daklozen, kunstencentrum, ontmoetingsplaats, concertruimte, creatieve ateliers… Want het geestelijke en sociale hebben elkaar nooit uitgesloten: geloof en liefde gaan perfect hand in hand, evenals gebed en muziek, gemeenschap en schoonheid. Hmm, deze ‘probleemgebouwen’ kunnen nog erg interessant en veelbelovend worden…
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier