Fernand Keuleneer
‘Wat is het échte doel van de recente pleidooien voor een patriot act?’
Er wordt de laatste weken veel geklaagd dat ons land niet voldoende wetten heeft om de strijd tegen IS te voeren. Maar is dat wel zo, vraagt advocaat Fernand Keuleneer zich af.
Vaak wordt in de pleidooien voor een ‘Patriot Act’ beweerd dat ons wetgevend arsenaal onvoldoende instrumenten bevat om entiteiten zoals ISIS te bestrijden. Er wordt dan onder meer over geklaagd dat “preventief optreden” niet mogelijk is, en dat terroristen die perfide operaties voorbereiden slechts zouden kunnen aangehouden worden nadat ze tot de daad zijn overgegaan.
Larie en apekool.
Ik wil hierna even twee sinds lang bestaande instrumenten belichten, tussen talrijke andere, en wel twee instrumenten waarover systematisch en in alle talen gezwegen wordt.
Het gaat om de wet van 1 augustus 1979 “betreffende diensten bij een vreemde leger- of troepenmacht die zich op het grondgebied van een vreemde Staat bevindt“, en om art. 124 van het Strafwetboek “betreffende misdaden tegen de inwendige veiligheid van de Staat“.
Amateurisme
Artikel 1 van de wet van 1 augustus 1979 stelt onder meer strafbaar “de aanwerving van personen ten behoeve van vreemde legers of troepen die zich op het grondgebied van een vreemde Staat bevinden, en alle handelingen die zodanige aanwerving kunnen uitlokken of vergemakkelijken”.
Het is dus perfect mogelijk om personen die zich, bij wijze van voorbeeld, schuldig maken aan propaganda die de aanwerving voor ISIS-operaties kan uitlokken of vergemakkelijken, te vervolgen en te bestraffen, en ze in het kader van een vervolging aan te houden voor zover het risico zou bestaan van vlucht, samenzwering of hindering van het onderzoek (wat in de meeste beoogde gevallen niet moeilijk aan te tonen valt).
Er niet in slagen om een persoon aan te houden, hij weze imam, die rechtstreeks of onrechtstreeks werft voor strijdkrachten of troepenmachten in Syrië of Irak, kan dus wijzen op een bepaalde (of grote) mate van amateurisme.
Wat echter bij de analyse van deze wet opvalt is dat hij sinds zijn inwerkingtreding aanzienlijk afgezwakt en bijgestuurd werd in een richting die dubbele nationaliteit aanmoedigt, en situaties wettelijk maakt die het niet zouden moeten zijn en die bovendien gemakkelijk als willekeurige ‘discriminatie’ geïnterpreteerd kunnen worden. Dit dient gecorrigeerd te worden.
In de oorspronkelijke wet werden van strafbaarstelling enkel uitgesloten: de militaire technische bijstand die de Belgische Regering aan een vreemde Staat verleent, en de internationale verplichtingen van België of zijn deelneming aan internationale politieoperaties waartoe besloten wordt door publiekrechtelijke instellingen waarvan België lid is. Bij wet van 22 april 2003 werden er bijkomende uitzonderingen ingevoerd, en wel specifiek ten behoeve van Belgen met dubbele nationaliteit en de niet-Belgen op ons grondgebied.
Zo zijn sinds 2003 niet meer strafbaar: (i) de aanwerving door een Staat van zijn eigen onderdanen; of (ii) de aanwerving door een Staat, op zijn grondgebied, van een vreemdeling als regelmatig lid van de strijdkrachten van die Staat, voor zover hij later niet wordt ingezet buiten het grondgebied van die Staat, op een andere wijze dan in het kader van militaire technische bijstand die een Staat aan een andere Staat verleent en onverminderd de internationale verplichtingen van die Staat of zijn deelneming aan internationale politieoperaties waartoe besloten wordt door publiekrechtelijke instellingen waarvan het lid is (behalve voor minderjarigen die dienst nemen zonder de toestemming van hun ouders).
Afschaffen voorkeursbehandeling dubbele nationaliteit
Dergelijke faciliteiten voor Belgen met een dubbele nationaliteit en voor niet-Belgen op ons grondgebied horen te worden afgeschaft, en wel onmiddellijk. En niet enkel voor Turken of Noord-Afrikanen.
Verder bepaalt art. 2 dat de “dienstneming, het vertrek of de doorreis van personen met het oog op dienst bij een vreemde leger of troepenmacht die zich op het grondgebied van een vreemde Staat bevindt, strafbaar is in de gevallen bepaald in een met redenen omkleed en in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit.” Waarom is zo’n koninklijk besluit er nog niet? Waarop wordt gewacht?
Misdaden tegen de inwendige veiligheid van de Staat
Art. 124 van het Strafwetboek bestraft “de aanslag met het oogmerk om burgeroorlog te verwekken door de burgers of inwoners tegen elkaar te wapenen of hen aan te zetten zich tegen elkaar te wapenen” en “de samenspanning met hetzelfde oogmerk gesmeed.”
Uiteraard valt hieronder elke oproep tot geweldpleging tegen categorieën van medeburgers, bijvoorbeeld tegen hen die tot een religieuze groep behoren. Ook hier zijn vervolging en bestraffing, en waar vereist aanhouding, perfect mogelijk volgens het geldende recht.
Nieuwe globale orde?
Maar het lijkt erop dat de politieke prioriteit er thans in bestaat ons strafwetboek en ons wetboek van strafvordering te herschrijven rond het vage en multi-interpreteerbare begrip “terrorisme”. Zoals betoogd in een vorig opiniestuk liggen hieraan welbepaalde politieke bedoelingen ten grondslag.
Op die wijze kan het conflict geglobaliseerd worden onder de term “oorlog tegen het internationale terrorisme”, en kan een nieuw-globaal recht worden ingeroepen om het commando toe te vertrouwen aan een geglobaliseerd, supranationaal veiligheidsapparaat, met uitschakeling van het eigen (straf)recht en van de eigen, nationale gerechtelijke èn politieke controle.
“Antiterrorisme” als glijmiddel voor de nieuwe globale orde? Toch maar liever niet.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier