‘Wachtlijsten wurgen de jeugdzorg’
Anouck Crauwels werkte vroeger in de bijzondere jeugdzorg en schreef deze bijdrage voor denktank Minerva. ‘De leegloop in de jeugdzorg ligt niet aan de talloze verslagen en onregelmatige uren, maar aan de wachtlijsten waarop in de eerste plaats de jongeren, maar ook het engagement van de medewerkers stuk lopen.’
2018 was het laatste jaar dat ik in de bijzondere jeugdzorg werkte. Het is een sector waarvan ik geloofde dat je iets kon betekenen voor mensen, en dat je écht kon helpen. Het was het jaar waarin mijn passie en engagement net als bij zovelen voor mij op de wachtlijsten strandde. Ik wou geen deel meer uitmaken van een systeem dat kwetsbare jongeren nog verder de dieperik in duwde.
Wachtlijsten wurgen de jeugdzorg.
In 2017 stond de 5-jarige Merel* op onze dorpel. Ik werkte toen in een begeleidingstehuis met plaats voor tien jongeren tussen 3 en 18 jaar, allen uit een verontrustende opvoedingssituatie.
Al snel werd duidelijk dat Merel een zware rugzak meedroeg, dus gingen we er meteen mee aan de slag. We startten de psychologische begeleiding, overlegden met scholen en kozen samen met haar hobby’s terwijl we haar beperkte netwerk zoveel mogelijk betrokken.
Merel had het moeilijk in bijna elke situatie, en vanuit onze jarenlange ervaring wisten we dat wij haar niet op de best mogelijk manier verder konden helpen. Het is niet zo dat ze een vaccin nodig had dat nog niet bestond of maandelijks een peperduur medicijn moest krijgen. Nee, haar situatie vroeg om een opname in het bestaande Medisch Pedagogisch Instituut (MPI), nu beter bekend als een MFC (Multifunctioneel Centrum). Hier worden alle vormen van hulpverlening gebundeld: (dag- en nacht)verblijf, dagbesteding, dagopvang, begeleiding thuis, schoolvervangend of schoolaanvullend verblijf. Mijn verhaal had hier kunnen eindigen, maar door de jarenlange onderfinanciering was de kloof naar deze uitweg onoverbrugbaar geworden. Een ellenlange wachtlijst verhinderde dat ze de geschikte zorg kreeg.
We wachtten en wachtten en deden ons uiterste best, terwijl de gedragsstoornissen steeds erger werden. Een maand werden enkele maanden en vervolgens een half jaar. De situatie werd nijpend. Een half jaar werd negen maanden en een jaar verder zaten we met de handen in het haar. Merel werd zeer agressief op school, waardoor ze naar het buitengewoon onderwijs werd overgebracht. Dit leek even te helpen, maar het duurde niet lang voordat de situatie opnieuw verslechterde.
Ook in de leefgroep ging het van kwaad naar erger. Merel kreeg regelmatig woede-uitbarstingen. We deden wat we konden, maar slaagden er maar niet in haar te kalmeren. We voelden ons machteloos, terwijl ze een steeds grotere bedreiging werd voor zichzelf en voor andere kinderen. Aangezien we niet over een time-out kamer beschikten, waren we vaak gedwongen om van ons hart een steen te maken en haar in een greep te houden tot de hulpdiensten arriveerden. De ambulance en politie kwamen haar dan ophalen. In het ziekenhuis kreeg ze kalmerende medicatie waarna ze vervolgens terug naar ons werd gebracht, omdat er voor de kinderpsychiatrie een lange wachtlijst was.
We smeekten de consulent nogmaals om een plaats in het MPI, maar tot onze ontsteltenis vernamen we dat de consulent was vergeten Merel op de wachtlijst te zetten. Het échte wachten moest dus nog beginnen! Spoedvergaderingen werden georganiseerd en alle begeleiders gingen aan de slag om een crisisplaats voor haar te zoeken. Tevergeefs, nergens was er plaats. Het verhaal in de media brengen om zo een plaats te bemachtigen mocht niet van de directie uit vrees voor politieke represailles (lees: minder subsidies), wat veelzeggend is voor de politieke terreur en willekeur in de bijzondere jeugdzorg. Het crisisteam en de psychologe van Merel kwamen mee nadenken op onze teamvergadering, maar ook hier was de conclusie: Merel moet naar een MPI. Dit meisje heeft meer hulp nodig dan wij haar kunnen geven.
Als professionele jeugdzorgwerker met acht jaar ervaring ben je op zo’n moment de wanhoop nabij. Het ganse team van begeleiders klopte meer uren dan ooit tevoren. Aangezien de overheid totaal in gebreke bleef, moest Merel worden ondergebracht bij vrienden en kennissen van de begeleiders.
Op het einde van 2018 kwam er een plekje vrij in een MPI in Brussel. De schade die de nalatigheid van de overheid ondertussen had aangericht bij dit kind in nood is niet te overzien. Wat de mensen in de sector betreft: begin 2019 hebben vier van de zeven begeleiders hun ontslag ingediend en de jeugdzorgsector vaarwel gezegd. Stuk voor stuk geëngageerde, maar uit ervaring ontredderde professionals.
Geen mediacampagnes, geen stakingen
Ik ben zeker niet de eerste die komt aandraven met deze problemen of pleit voor méér plaatsen en méér hulp voor deze kwetsbare jongeren en méér zorg voor het personeel. Maar de jeugdhulp kan niet zoals Horeca Vlaanderen succesvolle media- en lobbycampagnes opzetten om ‘ademruimte’ te vragen. En we weten allemaal dat er geen staking komt, omdat de medewerkers te betrokken en geëngageerd zijn om de jongeren al is het maar voor héél even in de steek te laten.
De verontwaardiging is nochtans groot, het begeleidershart breekt die keer te veel, waardoor ze genoodzaakt zijn de sector vaarwel te zeggen. Gepassioneerde en ervaren werkkrachten gaan verloren en de jongeren krijgen weer maar eens een andere begeleider toegewezen. Ondertussen wachten ze en wachten ze tot er een paar kruimels van de tafel vallen om de wachtlijsten in te korten. Het zal wel zo zijn dat Vlaamse ondernemingen vandaag lijden en naast de talrijke federale maatregelen ook al die compensatiepremies en hinderpremies nodig hebben, maar Merel lijdt veel meer en al veel langer. Zij heeft dringender hulp nodig dan al die ondernemingen samen.
We lijken het stilaan het ‘nieuwe normaal’ te vinden dat kwetsbare jongeren nog een jaar langer extra kwetsuren moeten oplopen voor ze de geschikte hulp krijgen, en dat meer en meer ‘helden van de jeugdzorg’ het niet langer kunnen aanzien en stelmatig opgebrand geraken?
Het grondige cijferrapport van Denktank Minerva bracht al eerder de lange wachttijden voor de centra voor geestelijke gezondheidszorg, de Centra voor Ontwikkelingsstoornissen en in de bijzondere jeugdzorg in kaart. Uit het jaarverslag van de jeugdhulp blijkt ook dat het gemiddeld meer dan een jaar wachten is op een plek in de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Vorige week stond in De Standaard dat een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg zelfs een aanmeldingsstop voor de wachtlijst inlast, omdat deze wachtlijst maar liefst anderhalf jaar lang aansleept.
Kinderen en jongeren in moeilijke situaties moeten nu dus tot januari wachten om zich op de wachtlijst te kunnen zetten. Het went blijkbaar, want waar blijft het protest in de sector, de verontwaardiging bij het publiek en de schaamrode kaken van beleidsmakers? We lijken het stilaan het ‘nieuwe normaal’ te vinden dat kwetsbare jongeren nog een jaar langer extra kwetsuren moeten oplopen voor ze de geschikte hulp krijgen, en dat meer en meer ‘helden van de jeugdzorg’ het niet langer kunnen aanzien en stelmatig opgebrand geraken?
De leegloop in de jeugdzorg ligt niet aan de talloze verslagen en onregelmatige uren, maar aan de wachtlijsten waarop in de eerste plaats de jongeren, maar ook het engagement van de medewerkers stuk loopt door de zware werkdruk die de wachtlijsten veroorzaken. Een oplossing ligt voor de hand: eindelijk voldoende middelen voorzien om de wachtlijsten weg te werken. Maar die oplossing stoot steeds op een koud ‘njet’ van opeenvolgende ministers en regeringen. Dat we de meest kwetsbare jongeren in onze samenleving in de steek laten, kunnen we niet anders noemen dan schuldig verzuim.
*Merel is een fictieve naam
Anouck Crauwels werkte vroeger in de bijzondere jeugdzorg en schreef deze bijdrage voor denktank Minerva
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier