Ignace Demaerel
Waarom zouden kerk en staat elkaars vijanden moeten zijn?
Een gezonde scheiding tussen kerk en staat is nodig, voor de bescherming van beide. Maar wat heet ‘gezond’? Waarom zouden kerk en staat elkaars vijanden moeten zijn?
‘God in de politiek’ titelde Knack-magazine heel uitdagend, of in ieder geval erg prikkelend. Mij dunkt dat zulke titel op een cover van een Vlaams tijdschrift enkele jaren geleden nog niet gekund had. Is dit taboe in de media dan toch langzaam aan het wegsmelten? Komt er dan toch een beetje ademruimte voor degenen die zichzelf gelovig durven noemen, zonder dat dit per se moet geridiculiseerd worden? Mag godsdienst eindelijk weer een normaal gespreksonderwerp worden? Geloof het of niet, maar ongeveer 65% van dit volk noemt zichzelf nog steeds christelijk (ook al is de invulling hiervan vaak erg dunnetjes).
Dit brengt ons natuurlijk vanzelf op de vraag naar de scheiding tussen kerk en staat: hoe zit het daar dan mee? De Berlijnse muur is gevallen, het IJzeren Gordijn intussen ook, is deze de volgende? Wel, zo’n vaart zal het ook niet lopen. Er is vandaag niemand die terug wil naar de tijd dat de Kerk de staat de les wou spellen en het hele maatschappelijke leven dicteren. Een gezonde scheiding tussen kerk en staat is nodig, voor de bescherming van beide. Maar wat heet ‘gezond’? Is deze scheiding tussen kerk en staat een metershoge betonnen muur mét prikkeldraad (en boze wachters die alle overlopers zonder pardon afknallen, om de parallel van de Berlijnse muur door te trekken)? Of zou het ook een sierlijk haagje kunnen zijn zoals tussen twee goede buren die hun tuin op een vriendelijke manier afbakenen en graag eens een babbeltje met elkaar slaan over de haag heen? Waarom zouden kerk en staat elkaars vijanden moeten zijn?
Trouwens, in zulk soort discussies worden meestal enkele fundamentele begrippen door elkaar gemengd: de relatie tussen ‘Kerk en staat’ is namelijk iets heel anders dan die tussen ‘God en politiek’. In het eerste geval gaat het om de relatie tussen twee instituten, die in bepaalde periodes van de geschiedenis gevochten hebben om het laken van de macht naar zich toe te halen en dus elkaars rivalen waren. Instituten hebben altijd de neiging om zich op zichzelf terug te plooien en zichzelf te verabsoluteren, en zowel staat als kerk kunnen zich hieraan bezondigen.
Maar ‘God en politiek’ is iets heel anders: politiek is van en voor iedereen. Gelovigen of niet-gelovigen kunnen aan politiek doen, zijn hiermee bezig en erin geïnteresseerd, omdat het hen allemaal aanbelangt. Als dus een bisschop, rabbijn, predikant of imam een uitspraak doet over politiek is dat helemaal normaal: hij heeft een duidelijke mening over bepaalde dossiers, en mag die uiten zoals iedereen. ‘In de politiek moet je over je geloof zwijgen’ is een houding die zeer intolerant en onrespectvol is naar gelovigen, want ze worden hiermee monddood gemaakt. En wanneer we het hebben over ‘God’ in de politiek moeten we dit niet verwaren met ‘de Kerk’: God is véél groter dan de Kerk, gewoonlijk veel ‘ruimdenkender’ dan zijn grondpersoneel, laat zich nooit in één kamp vastpinnen, aan één partij binden (zelfs al heeft deze een ‘C’ in haar naam). Niemand kan Hem claimen en voor zijn kar spannen (ook al is de menselijke neiging om dit te proberen altijd latent aanwezig). God is per definitie vóór (alle!) mensen en vóór goed politiek bestuur, en staat vér boven de strijdende partijen.
De redenen waarom men in het verleden een zeer hoge muur bouwde tégen de Kerk zijn begrijpelijk, maar deze historische context ligt al decennia (of: eeuwen) achter ons: de huidige Kerk is geen politieke machtsfactor meer, en heeft ook die ambitie niet meer. Waarom kunnen priester en parlementslid, minister en bisschop niet de beste vrienden zijn, met elkaar open en vrij spreken over maatschappelijke thema’s? Vele priesters staan zozeer in de maatschappij dat ze zeer zinnige dingen te vertellen hebben, en zij kunnen de mening van velen vertolken. Een overheid die de Kerk als vijand en bedreiging ziet, heeft zélf een probleem! Ze verabsoluteert zichzelf en gaat reageren vanuit een anti-houding, en dus een muur bouwen tegen een groot deel van haar eigen bevolking. In het communisme zien we dit het duidelijkst: daar denkt de regering dat zij álles voor het volk moet doen, vader en moeder moet spelen, en ook de morele en levensbeschouwelijke autoriteit zijn, en dus de rol van de kerk overnemen. Maar een staat die zichzelf kan relativeren en haar juiste plaats vinden, beseft dat ze niet buiten haar grenzen moet gaan. Verreweg het beste is wanneer de staat haar voordeel weet te halen uit een goede relatie met de kerken, die een groot deel van het maatschappelijk weefsel creëren, voeden en bepalen.
Politiek en media liggen nooit ver van elkaar. Het ter sprake brengen van godsdienst in de media is m.i. decennialang behoorlijk verziekt geweest. De paus kon niet op tv komen, of er moest altijd een ‘kritische noot’ bij, een sneer, zeg maar. Of de verslaggeving richtte zich voornamelijk op extremen en misbruiken, het sensationele natuurlijk: sektarische zelfmoorden, oerconservatieve marginale groepjes en religieus terrorisme. En de manier waarop erover gesproken wordt is dan zo vreselijk ongenuanceerd. Ik heb het ooit zelf meegemaakt dat ik geïnterviewd werd door twee journalisten over een evangelische beweging, en na een tijd dacht ik bij mezelf: ‘Die twee kerels hebben hier geen enkel inzicht in, ze kennen het begrippenapparaat niet, en hebben zeker geen enkele affiniteit met geloof’. Ik voelde me alsof ik de kleurenpracht van een schilderij moest uitleggen aan iemand die kleurenblind is. Een journalist kan geen ernstige verslaggeving brengen over geloof of godsdienst als hij geen enkele empathie ermee heeft: de gelovige herkent zich totaal niet in het beeld dat over hem geschetst wordt.
Er wordt ook vaak valselijk de indruk gewekt dat een gelovige politicus bevooroordeeld is en niet neutraal, en een niet-gelovige politicus dat wél zou zijn. Hierachter ligt de veronderstelling dat een gelovige een slaafse volgeling is van het instituut Kerk en dus niet zelf mag nadenken of een eigen mening hebben: een veronderstelling die, zelfs al zou ze enkele eeuwen geleden misschien wel waar zijn geweest bij sommigen, vandaag allang achterhaald is. ‘Neutraal zijn’ is trouwens een illusie als het over levensbeschouwing en waarden gaat: niet kiezen is ook kiezen, en een ‘onthouding’ is politiek niet neutraal! Neem nu bijv. monogamie of polygamie: onze wetgever heeft hierin een keuze gemaakt (polygamie is wettelijk verboden) die levensbeschouwelijk niet neutraal is (maar m.i. wel zeer terecht).
Sommige mensen hebben een echte allergie aan kerk of godsdienst ontwikkeld, en hier zullen zeker altijd redenen voor zijn – niemand die ooit beweerd heeft dat de kerk of gelovigen geen fouten maken, soms zelfs schandalige blunders. Maar godsdiensthaat kan soms irrationeel zijn en buiten elke proportie: bij sommigen gaan de nekharen al omhoog staan als het woord ‘God’ valt, ze krijgen jeuk als een priester op één kilometer afstand nadert, een vergrootglas wordt bovengehaald om de kleinste fouten uit te vergroten en de stenen liggen altijd klaar om er genadeloos mee te gooien. In hun ogen is ‘gelovig zijn’ al verdacht op zichzelf en een teken van intellectuele inferioriteit. Zulke houding maakt elk zinvol en open gesprek onmogelijk. Je wordt er doodmoe van. Respect moet van twee kanten komen, of niet?
Kán een politicus zelfs zijn diepste overtuigingen loochenen en die buiten zijn politieke bedrijf houden? Als een gelovig politicus zegt: ‘Mijn geloof heeft geen invloed op mijn politieke handelen’, dan is hij ofwel een slechte gelovige (nogal schizofreen), ofwel bedriegt hij zichzelf (of om het wat vriendelijker te zeggen: hij is blind voor de implicaties van zijn overtuigingen). Het is ook eerlijker om wél voor je geloof/levensbeschouwing uit te komen, want dan legt men zijn vooronderstellingen op tafel en is de discussie transparanter. Zo is het bijv. veel correcter wanneer een vrijmetselaar er openlijk voor uitkomt dat hij lid van de loge is: de redenen die er vroeger misschien waren voor de geheimhouding van zijn lidmaatschap zijn intussen ook allang verleden tijd, of niet? Niets is zo dodelijk voor een gezonde democratie als geheime agenda’s.
Het is heel gemakkelijk om voorbeelden te geven van misbruik van godsdienst in de politiek – die zijn er jammer genoeg overvloedig -, maar er bestaan ook mooie voorbeelden waar godsdienst een land redt: in het oude Israël heb je een schitterend verhaal hoe één man, een profeet van God, Semaja, in zijn eentje een oorlog tussen Noord- en Zuid-Israël kon voorkomen (zie 1 Koningen 12:22-24). En een andere, zeer onbekende profeet, Oded, bewerkte dat men 200.000 krijgsgevangen vrijliet (2 Kronieken 28:9-15). De goeie ouwe ‘vreze des Heren’ heeft waarlijk soms grote voordelen. Maar er zijn ook recentere voorbeelden zoals William Wilberforce (1759-1833), een diepgelovig Brits parlementslid die 30 jaar lang, tot zijn eigen uitputting, streed om de slavenhandel afgeschaft te krijgen, met succes! Een oprecht gelovig politicus kan enorme kracht putten uit zijn geloof om dóór te gaan in zijn engagement voor mensen. Ook de hele beweging rond schuldkwijtschelding aan arme landen is direct geïnspireerd door de oudtestamentische wet van het jubeljaar (kwijtschelding van alle schulden om de 50 jaar).
Godsdienst heeft soms wezenlijke dingen te vertellen over politiek. M.i. heeft Jezus één van de meest zinvolle uitspraken ooit hierover gedaan. De Bijbel is een wijs boek op dit gebied omdat geen enkele staatsvorm wordt aangeprezen of afgekeurd: precies omdat er geen politiek programma in zit, is het een tijdloos boek dat je onder alle regimes kan naleven. Maar er is één verhaal dat een les geeft voor alle politici en leiders, of ze nu koning zijn of keizer, president of gouverneur, minister of parlementslid, sjah of sjeik, bankdirecteur of paus. Ergens op de laatste reis van Jezus naar Jeruzalem waren de apostelen aan het ruzie maken over wie de belangrijkste onder hen was: zó geestelijk waren ze dus nog niet. Het is een laag-bij-de-grondse discussie, beschamend eigenlijk, iets wat je van kleuters zou verwachten, maar toch ook zo menselijk, eigen aan ons allemaal. Maar Jezus bleef rustig, nam ze bij elkaar en begon hen als een zachtmoedig leraar zonder verwijt een principe uit te leggen dat revolutionair is: ‘Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de eerste wil zijn, zal ieders dienaar moeten zijn’ (Markus 10:42-44).
Als dit eenvoudige principe eens toegepast werd door leiders, zou de wereld er totaal anders uitzien. Macht is er niet voor jezelf: ze wordt je door God of de gemeenschap gegeven met een doél, namelijk het volk dienen (‘minister’ is Latijn voor ‘dienaar’). Een politicus mag voor mijn part goed betaald worden, zolang daartegenover staat dat hij hard werkt voor het welzijn van de bevolking. Elke machthebber die deze macht gaat verdraaien om ze voor zichzélf te gebruiken (zelfverrijking, zelfhandhaving), perverteert ze. Als dit eenvoudige principe door de ‘leiders aller landen’ werd toegepast, was er geen corruptie, waren er geen oorlogen, revoluties, Arabische lentes, staatsgrepen, politieke instabiliteit en chaos. Dan was er geen algemene vertrouwenscrisis in regeringen, overheden, democratie, politieke partijen en gezag… Dan waren er geen pausen in de middeleeuwen die oorlogen voerden, geen pedofiele priesters die zich aan kinderen vergrepen, en geen toedekking daarvan door kerkelijke autoriteiten. Of geen topbankiers die door hun honger naar exuberante bonussen een wereldwijde financiële crisis veroorzaakt hebben met armoede voor miljoenen tot gevolg. M.a.w. het heeft niet zoveel belang welke staatsvorm of leiderschapsstructuur je hebt, als de mensen aan de top de macht uitoefenen op een integere en dienstbare manier, varen alle burgers er wél bij. In zo’n gevallen zou ‘wat meer God in de politiek’ het leven voor iedereen véél veraangenamen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier