Vrije Tribune
‘Waarom u uw oude rommel best niet meteen weggooit’
‘We zijn zo gefocust op consumeren dat we het item direct vervangen door een nieuw. Met een beetje spitsvondigheid eigen aan een schepper krijgt het echter een tweede kans’, schrijft Jo Klaps voor de Universiteit van Vlaanderen.
Laat ik eerst iedereen geruststellen, ik wil niemand een een Gebroeders Collyer-syndroom aanpraten. Deze twee broers, Homer en Langley Collyer, stonden bekend om hun extreme verzamelwoede en hun angst om iets weg te gooien. Vandaar dat we mensen die last hebben van verzamelzucht het Collyer-syndroom toedichten. Bij Homer en Langley was de aandoening zo extreem dat het ook hun dood werd. Terwijl Homer na een beroerte langzaamaan blind werd en noodgedwongen thuis bleef, ging broer Langley ’s nachts op pad om de straten van New York af te schuimen op zoek naar eten.
Alles wat hij op zijn nachtelijke tochten tegenkwam werd in hun huis op de hoek van 5th Avenue en de 128ste straat opgeslagen. In de loop der jaren vormde zich in huis een labyrint dat beveiligd werd met boobytraps tegen ongewenste indringers. Langley kroop meermaals per dag door de constructie om zijn verlamde broer van eten te voorzien. Tijdens één van die tochten werd hij dodelijk verpletterd door één van de door hem bedachte valstrikken waarna Homer van honger omkwam. Toen de politie, na klachten over geurhinder, in april 1947 het pand binnendrong, stuitte ze op 103 ton rommel waaronder een hoop oude kranten, 3000 boeken, 13 piano’s, fietsen, wapens en veel meer. Uiteindelijk werd het huis wegens zijn slechte staat gesloopt en rest er op die plek enkel nog een klein park dat hun naam draagt.
Waarom u uw oude rommel best niet meteen weggooit
Dit verhaal wil ik gebruiken als opstapje om u even te laten nadenken voor u iets weggooit. Ieder voorwerp bestaat enerzijds uit materiaal en is anderzijds een object met een geschiedenis. Is er van zo’n object letterlijk een hoek af dan belandt het al snel bij het afval.
Zonde, want dit voorwerp kan zijn schoonheid terugkrijgen als het in de juiste handen terecht komt. In het geval van gebroken keramiek hebben Japanners er zelfs en woord voor: kintsukuroi of ‘gouden herstelling’. Met een soort gouden stopverf worden de brokken zichtbaar terug aan mekaar gelijmd. Het voorwerp krijgt een tweede kans en vertelt een nieuw verhaal. Het gaat hier niet enkel om een techniek maar ook om een manier van denken. We zijn dan ook niet ver van het begrip Wabi Sabi of de schoonheid van de imperfectie. Iets wat geleefd heeft en sporen draagt van gebruik heeft zo veel meer uitstraling.
In de kunst is het een goede gewoonte om gebruikte voorwerpen te integreren in een nieuw opus. Ik herinner hoe ondersteboven ik was van een werk van Picasso in de een tentoonstelling “Picasso: Das plastische Werk” in de Kunsthalle Düsseldorf in 1983. Op een sokkel in het midden van de ruimte stond het werk Baviaan met jong uit 1951. De kop van de moederbaviaan werd gevormd door twee speelgoedauto’s zonder wielen met de onderkanten tegen elkaar gemonteerd. De oren waren ooit de oren van een koffiekop, de staart was van een oude autovering en de buik werd gevormd door een stenen kruik. Het geheel werd keurig geassembleerd en afgegoten in brons. Voor mij stond een voorbeeld van metaforische transformatie. Als jonge student stond ik aan de grond genageld en ik besloot prompt om de dure catalogus te kopen met mijn weinige zakgeld. Tot op de dag van vandaag staat hij nog steeds in mijn boekenkast te pronken.
Marcel Duchamp moet één van de eerste geweest zijn die in 1913 met zijn fietswiel op een krukje, genaamd Roue de bicyclette, een stuk rommel integreerde in een kunstwerk en daarmee de geboorte bewerkstelligde van het begrip Readymade. Later verhief hij nog een urinoir tot kunstwerk door het een kwartslag te draaien en te signeren met R. Mutt. We schrijven 1917.
Een grootverbruiker van rommel allerhande was de Zwitserse beeldhouwer Jean Tinguely. Zijn kinetische en meestal nutteloze machines die geen mens onberoerd laten, zijn samengesteld uit oude motoren, katrollen, werktuigen en zelfs schedels. Iedereen kent de Strawinsky-fontein die hij samen met zijn partner Niki de Sainte Phalle bouwde naast het Centre Georges Pompidou in Parijs. Je helemaal verdiepen in zijn werk kan je in het Tinguely Museum langs de Rijn in Basel.
Voor je een object weggooit, bedenk dus of iemand er nog iets mee kan doen. Er wordt op heel wat plaatsen heel wat afgeknutseld met afval en restmateriaal. Als je kinderen ooit iets meebrachten voor vader- of moederdag van school, dan weet je wat ik bedoel. Sommigen doen het wel net een tikje beter. De Hasseltse vormgever Ick Reuvis maakt prachtige lampen met glazen lampenkappen die hij als een soort totempaal op elkaar stapelt. Zijn atelier ligt vol met met die kappen mooi gesorteerd per kleur en per type. Door enkele ingrepen maakt hij er interessante lichtsculpturen mee. Lampen die ooit in tientallen oude huizen hingen, komen in één object samen en vormen een nieuw mooi geheel waarbij het geheel meer is dan de som van de delen.
Rommelmarkten zijn voor hem en andere vormgevers de place to be wat betreft de aankoop van hun materialen. Sinds enkele jaren is er in Hasselt een nieuw initiatief met de naam Creazi. Geïnspireerd door Materials for the Art in New York richtte de kringwinkel Okazi een waar re-use centrum op. Bedrijven en individuen kunnen hun ongebruikte overschotten schenken, en de organisatie stelt deze als een soort bibliotheek open voor de leden. Wie na betaling van een kleine bijdrage lid wordt, kan onbeperkt gebruik maken van hun materialen, op voorwaarde dat ze niet gebruikt worden voor commerciële doeleinden. Creazi is echter maar een paar dagen per maand open, omdat het zonder steun, te duur wordt aan personeelskosten. Door een brand in een aanpalend bedrijf is het nu zelfs tijdelijk gesloten.
Een ander waardevol initiatief is Rotor Deconstruction. Dit initiatief specialiseerde zich in het recupereren van nog bruikbaar materiaal uit gebouwen die op het punt staan om verbouwd of gesloopt te worden. Zo kan je op hun website een authentieke deur van het Antwerpse stadhuis aankopen voor niet al te veel geld. Helaas wordt er in dit land enorm veel afgebroken. In mijn eigen dorp verdwijnen oude panden zonder enig historisch besef. Een prachtige boerenwoning midden in het centrum, uit het eerste kwart van de 19de eeuw (voor 1825 dus!), werd afgelopen zomer genadeloos gesloopt ondanks de nodige bezwaarschriften.
Ik word lyrisch van de beschrijving op onroerenderfgoed.be. “Zeven traveeën breed boerenhuis met één verdieping en zadeldak (pannen), uit begin 19de eeuw. Gecementeerde baksteenbouw met rechthoekige deur op neutjes en rechthoekige vensters met sponning. Bijhorende haakse langsschuur met zadeldak (pannen); eertijds stijl- en regelwerk, aangeduid door resterende ankerbalken.”
Helaas staat er online bij status nu: gesloopt. Een gebouw met zo veel uitstraling en verhaal (ok, het moest aangepast worden aan de huidige noden) wordt gewetenloos met de grond gelijk gemaakt om plaats te maken voor zielloze modernettes. Ter info, modernette is een term die ik ooit bedacht voor woningen die met een zelfde gevoelloosheid voor architectonische vormgeving gezet zijn als een fermette, maar die er enkel “modern” uitzien.
Hoe verwonderd was ik toen ik afgelopen winter rondliep in Providence aan de Amerikaanse Oostkust. De houten huizen dragen zonder uitzondering allemaal een plaatje met het bouwjaar en de naam van de eerste bewoners, toevallig ook uit het eerste kwart van de 19de eeuw. Het verschil met onze aanpak van architectonisch erfgoed is stuitend. De ene is fier op zijn erfgoed, voor de andere is het architectonische rommel.
Door mijn beroep als scenograaf kom ik vaak in contact met objecten die een verhaal vertellen en die gekoesterd worden door curatoren. Onze musea zitten vol met historisch waardevolle objecten. Het zijn de dagelijkse voorwerpen buiten die beschutte kring die bij de minste beschadiging gedegradeerd worden tot afval die mij bekommeren. We zijn zo gefocust op consumeren dat we het item direct vervangen door een nieuw. Met een beetje spitsvondigheid eigen aan een schepper krijgt het echter een tweede kans. Dus hou bij die rommel of doneer het aan iemand die het nieuw leven inblaast.
Professor Johannes Klaps is verbonden aan de faculteit Kunst en Architectuur van de Universiteit Hasselt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier