Waarom journalist Walter Pauli geen ‘witte man’ genoemd wil worden
Eindelijk – éíndelijk – is er een internationale golf van afkeer en protest tegen racisme. Helaas wordt daarbij ‘de witte man’ vaak benoemd als de echte schuldige van dat kwaad. Ten onrechte. Al was het maar omdat zo’n monochrome man niet bestaat.
In het begin van de zomer interviewde ik Kamerlid Nawal Farih (CD&V) en Vlaams Parlementslid Sihame El Kaouakibi (Open VLD). Het was een fijn gesprek met twee jonge, vrouwelijke politica’s met brains, lef en kleur die zich al in hun eerste jaar in het parlement durfden te tonen. Toch verwonderde mij de bijna-nonchalance waarmee El Kaouakibi met enige regelmaat ‘de witte man’ ter sprake bracht. Terwijl ik erbij zat. Natuurlijk mag ik het niet persoonlijk nemen. Ik doe het toch. In mijn familie circuleert een anekdote die teruggaat tot de jaren zestig, toen mijn moeder als jonge leerkracht een oudere collega hoorde klagen over een meisje uit haar klas dat slecht presteerde: ‘Maar wat wil je ook van een meisje uit een café?’ Ook mama was de dochter van caféuitbaters. Toen zij reageerde, verontschuldigde de collega zich meteen: ‘Magda, trek het je niet aan. Het was niet persoonlijk bedoeld.’ ‘Dat weet ik’, antwoordde mama. ‘Je had het natuurlijk niet over mij, maar je bedoelde precies wat je zei.’ Mutatis mutandis is dat ook het mechanisme achter ‘witte man’. Het is niet persoonlijk, maar het is wel gezegd. Omdat men oprecht van mening is dat het ook werkelijk zo is.
Alleen in het Nederlands is recent een duidelijk betekenisverschil ontstaan tussen ‘blank(e man)’ en ‘wit(te man)’.
Terwijl ik niet eens ‘wit’ ben. Echt niet. Als ik mijn hand op een blad papier leg, zie ik een duidelijk verschil tussen het wit van het blad en mijn rozig-gelige huidskleur. Die kan soms rozig-rood zijn na een paar tripels van Westmalle, maar nooit wit. Wit is geen werkelijkheid. ‘Wit’ is een constructie. Overigens net als ‘zwart’ – dat was zeker in de koloniale tijden (en ook nadien) al te duidelijk. Ik weet wel dat dergelijke constructies er niet zomaar komen. Ook al zijn onze machtsstructuren vandaag formeel neutraal, hebben we racisme officieel uit onze wetgeving en opvoeding gebannen en heeft elk beschaafd land zijn antiracismewetten en gelijkheidsinstituten, toch ervaren mensen ‘van kleur’ elke dag opnieuw dat de samenleving niet kleurenblind is. Niet in de toepassing van wetten, regels en reglementen, maar ook niet in het gedrag van ambtenaren, politici, opiniemakers, bedrijfsleiders en, niet het minst, van burgers. Zogezegd zijn dat (m/v), maar in de praktijk en de geschiedenis zijn het vooral mannen.
‘Witte man’ is bijgevolg erger dan zomaar een theoretisch begrip met negatieve bijklank. Het staat centraal in het discours van de (an sich zeer toe te juichen)Black Lives Matter-beweging in de VS. Zo heeft dat begrip ook zijn plaats ingenomen in het identitaire debat dat vanuit de VS al jaren geleden overgewaaid is naar Nederland en Vlaanderen. ‘Witte man’ verwijst intussen naar de onvervreemdbare schuld van mannen met een westers-Europese achtergrond: zij zijn, als ‘soort’ – collectief en individueel – de echte verantwoordelijken voor wat er sinds de slavernij en de kolonisatie wezenlijk fout loopt in de wereld. Hashtag #wittemannenbepalenalles. Ik herken mij grotendeels in de analyse, maar daarom nog niet in die ultieme consequenties en conclusies.
Dus zei ik tegen El Kaouakibi: ‘Ik hou er niet van een witte man genoemd te worden.’ Even leek ze verrast. Dat is begrijpelijk, want in brede antiracistische kringen is ‘witte man’ inmiddels een standaardterm. Meer nog: wie tegenwoordig altijd ‘blankeman’ zegt, maakt zich in sommige progressieve kringen al vlug verdacht. Gelukkig reageerde El Kaouakibi niet defensief. Zij zei: ‘Schrijf dan eens op wat je bedoelt.’ Dat was de aanmoediging die ik nodig had om op papier te zetten wat ik al langer wil zeggen over ‘wit’ – en zwart, en vooral over grijs.
Omgekeerde beweging
Laten we dus beginnen met kleur. Met huidskleur. Als ik denk aan de jeugdboeken uit mijn eigen jonge jaren, dan herinner ik mij dat indianen nog met enige regelmaat ‘roodhuiden’ werden genoemd. Afrikanen waren ‘zwarten’, ‘zwartjes’ of ‘negers’. Vandaag is het onbetamelijk om die woorden nog te gebruiken. Op ‘neger’ rust een feitelijk taboe. Als het echt niet anders kan, zullen we het omschrijven als het ‘n-woord’.
Het ligt gevoeliger dan ooit. Je zegt beter geen ‘indiaan’ meer, laat staan het beledigende ‘roodhuid’, wel native American. Naar analogie daarmee spreekt men bij voorkeur over African Americans, Asian Americans, Middle Eastern Americans. En net zozeer hebben we bij ons het brute containerbegrip ‘allochtoon’ in sneltempo vervangen door ‘mensen met kleur’ of de leenvertaling ‘mensen van kleur’. Hoe vriendelijker, keuriger, correcter, genuanceerder, juister, hoe beter. Goed zo.
Enigszins in contrast daarmee staat de botte invoering van ‘wit’: egaal, zonder enige schakering, alsof driekwart van de Vlaamse bevolking onder een laag verf werd gespoten. Tot voor een paar jaar zei men in het Nederlands ‘blank’, maar ook dat woord is inmiddels beladen geraakt, zeker in kringen van woke– activisten en -academici. Woke is een uit de VS overgewaaide term, die wijst op een ‘wakkere’ of ‘alerte’ houding, zeker inzake racisme en identitaire debatten: ‘Stay woke!’ Woke-opiniemaker Sabrine Ingabire noemt ‘blank’ een ‘koloniaal woord’. Ze heeft dat van de invloedrijke woke-academica Gloria Wekker. Die legt al langer uit dat ‘blank’ alleen maar positieve connotaties heeft en sinds de kolonisatie en de slavenhandel wordt gebruikt om de ‘goede, reine’ witte man superieur te maken aan de slechte, want heidense en ongecultiveerde ‘zwarte’. Vandaar dat zij het woord ‘blank’ zien als een essentieel begrip in het westerse superioriteitsdenken.
Voor wie allergisch is aan ‘blank’ wil ik mij graag aandienen als ‘bleek’- aan dat woord kleeft werkelijk géén positieve bijklank.
Die analyse wordt inmiddels vaak voor waar en correct aangenomen, niet alleen door wie zich beperkt tot woke– literatuur, maar ook door lezers van de mainstreammedia. Historisch klopt ze nochtans niet. Wie even kijkt in pakweg het klassieke Nederlands etymologisch woordenboek van Jan De Vries, leest dat ‘blank’ in oorsprong een Frankisch woord is – dat is dus van meer dan duizend jaar vóór het kolonialisme. Het betekende ‘wit’ en werd zo overgenomen in het Frans, als ‘blanc’. Het is vandaag vooral een probleem voor Nederlandstaligen. Het Engelse woord voor ‘wit’ is ‘white’, het Franse ‘blanc’, het Duitse ‘weiss’. Alleen in het Nederlands is recent een duidelijk betekenisverschil ontstaan tussen ‘blank(e man)’ en ‘wit(te man)’. ‘Blank’ werd gebruikt als een als neutraal ervaren omschrijving van mensen met een gangbare Europese huidskleur. Ineens wordt ‘wit’ gebruikt en is ‘blank’ helemaal niet meer neutraal. Zeker in een koloniale context accentueert ‘wit’ de historische, racistische machtspositie van wat ik hier gemakshalve ‘autochtonen’ noem.
Sinds 2007
Het is een relatief recente kwestie. Het digitale media-archief Gopress laat toe om die evolutie tot in detail te documenteren. Neem bijvoorbeeld het taalgebruik in de krant De Standaard. Voor 2000 (en in theorie na 1985, want daar begint het Gopress-archief) komt de term ‘witte man’ nul keer voor. Nul. Indien de journalisten van de legendarische AVV-VVK-generatie van De Standaard – Manu Ruys, Hugo de Ridder, Maria Rosseels, Gaston Durnez – destijds een tekst over ‘witte mannen’ zouden hebben gelezen, dan hadden ze ongetwijfeld begrepen wat ermee werd bedoeld, maar zelf hebben ze die woorden nooit gebruikt. De allereerste keer dat er een ‘witte man’ opduikt in de kolommen van de krant, in augustus 2000, gaat het om de beschrijving van een vriendelijke ontmoeting tussen een Europeaan en straatkinderen in de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba: zij noemen hem ‘farenj’ – ‘witte man’. De volgende zéven jaar valt er sporadisch te lezen over een ‘witte man’, en meestal eerder achteloos, zoals in literaire stukken over ontmoetingen tussen westerlingen en niet-westerlingen. Een keertje wordt de geblondeerde voetballer David Beckham ook zo genoemd. De eerste, echt de allereerste keer dat in De Standaard ‘witte man’ gebruikt wordt in de betekenis van ‘neokoloniale, overheersende blanke’, dateert van 26 november 2007. In zijn wekelijkse column licht Oscar van den Boogaard de lezers van De Standaard in over een merkwaardige discussie die heel Nederland in twee kampen lijkt op te delen. De titel van zijn stuk luidt, jawel, ‘Zwarte Piet’. De witte man en Zwarte Piet stapten hand in hand De Standaard in. Het is, achteraf gezien, een cesuur. De kwestie was benoemd: welk woord gebruiken we voor huidskleur, en voor allerlei maatschappelijke en politieke kwesties die daarmee kunnen samenhangen.
Sindsdien is de ‘witte man’ ingeburgerd geraakt in de Nederlandstalige media. Het is een evolutie waarbij de verleiding steeds groter wordt om, door uit Amerika overgewaaide terminologie te gebruiken, ook de Belgische en Nederlandse geschiedenis te bekijken vanuit een Amerikaans referentiekader. Zwarte Piet is dan ‘onze’ blackface. Niets gemaar, niets gezeur over een eigen Hollandse of Belgische traditie: een blanke die zich zwart schminkt, schakelt zich in in een racistische traditie. Zelfs de Canadese premier Justin Trudeau, die van inclusiviteit en emancipatie hoekstenen maakte in het programma van zijn regeringen, ging in 2019 door het stof omdat foto’s waren opdoken waarbij hij tijdens een schoolfeestje met als thema ‘Duizend-en-een-nacht’ was verkleed – en gekleurd! – als een figuur uit Aladdin: een Moor. Daarop rust vandaag een ethisch taboe, en zelfs een taboe met terugwerkende kracht. Dat het vroeger duidelijk wel mocht, doet er niet toe. Vandaag kan het niet meer. Zelfs de Canadese media, die in hun berichtgeving toch een tikje minder alarmistisch doen dan de Amerikaanse, gewaagden van ‘bombshell pictures’. Voor de meeste blanken er erg in hadden, waren ze definitief white gewassen. De consensus daarrond is ijzingwekkend snel gegroeid. Het begon inderdaad in politiek correcte kringen, maar het is ook de nieuwe standaard in mainstreammedia. Lees wat vandaag gezegd en geschreven wordt door het gros van de opiniemakers, en men kan inderdaad niet anders dan besluiten dat bijvoorbeeld het gebruik van het woord ‘neger’, in al zijn varianten, per definitie een racistische slur is.
Liefkozingen
Wellicht is dat vandaag ook zo, in tijden waarin verpakking en vorm minstens even belangrijk zijn als inhoud. Vraag is ook hier wat primeert. Een voorbeeld? Stripauteur Judith Vanistendael maakte naam met een van de allerbeste beeldromans van ‘de laatste jaren’ – nu ja, de twee delen van het verhaal waarover ik het wil hebben, verschenen al in 2007 en 2009, zeg maar het neolithicum van het identitaire debat. Zij vertelt het prangende en semi-autobiografische verhaal van de onmogelijke liefde voor de Togolese asielzoeker Abou. De titel: De maagd en de neger. Zo staat het er: ‘de neger’. Het boek werd vertaald in het Engels, Duits, Spaans, Frans, Italiaans, Spaans en het Pools. In de eerste drie landen leidde de titel toen al tot discussies, elders niet. Als er in België al kritiek kwam, vooral na een voorpublicatie in De Standaard (‘pornografie’, ‘vuilspuiterij’, ‘schunnige bladzijden’), dan ging het over de seksscènes tussen de blanke deerne en de zwarte man: trollen van de eerste generatie vonden dat walgelijk. Om een soortgelijke reden wilde Apple tijdens het stripfestival van Angoulême Vanistendaels strip niet digitaal verspreiden via iPhone. De expliciete tekening met een paar blanke tepels en één zwarte piemel was er te veel aan.
Het begon inderdaad in politiek correcte kringen, maar het is ook de nieuwe standaard in mainstreammedia.
Vanistendael gaf de indruk dat ze een punt wilde maken. Uit de albums blijkt dat ze besefte dat het woord ‘neger’ beladen was. Maar hé, zijzelf was toch een relatie aangegaan met een Afrikaan? Zij tekende toch een verhaal waarin het onuitgesproken maar zo hatelijke racisme van ambtenaren aan de kaak werd gesteld? Bleek uit zoveel tekenstroken dan niet dat Togolese asielzoekers hier eigenlijk niet welkom waren? Ze getuigde zelfs van de ambigue ontvangst van Abou in haar eigen familie. De vader van het hoofdpersonage Sofie (de lezer herkent auteur en voormalig VRT-journalist Geert van Istendael) formuleerde op zijn manier zijn reserves bij de ‘neger’ op wie zijn dochter verliefd was geworden, al wist ook hij dat het gebruik van dat woord discutabel aan het worden was: ‘… een Afrikaan dus. Een zwarte. Want neger mogen we zelfs onder elkaar niet meer zeggen op de redactie. De chef buitenland heeft daar een NOTA van wel vier bladzijden over geschreven. De chef buitenland wil dat ALLES wat we schrijven politiek correct is. Hij is vorig jaar op studiereis in Californië geweest.’
Wellicht daarom plaatste Judith Vanistendael op het schutblad van het tweede deel een indrukwekkend mooi gedicht van Lucebert uit 1959: ‘Er is een grote norse neger in mij neergedaald/ die van binnen dingen doet die niemand ziet/ ook ik niet want donker is het daar en zwart// maar ik weet zeker hij bestudeert er/ aard en struktuur van heel mijn blanke almacht.’ Die verzen leerden de lezer dat zelfs het woord ‘neger’ ooit tot iets moois kon leiden. Tot verschrikkelijke vuile zinnen en gedachten natuurlijk ook: het hangt meer af van context dan van de naakte terminologie. Zij noemde haar lief trouwens ‘mon petit nègre’, hij haar in zijn Zuid-Togolese taal ‘yovivi’ – ‘ma petite blanche’. Het waren wederzijdse liefkozingen.
Vraag is of er vandaag nog plaats is voor die nuance. Judith Vanistendael zelf zegt dat ze die titel vandaag ‘nooit’ meer zou gebruiken. Tussen 2009 en 2020 is de westerse publieke opinie immers enorm geëvolueerd. Mensen die tien jaar geleden absoluut geen problemen hadden met Zwarte Piet en oprecht niet begrepen wat racistisch was aan die figuur, laten zich vandaag liever niet voor het karretje spannen van politici die de kinderen van hun kiezers trakteren op ‘een échte Zwarte Piet’ – versta: nog véél zwarter dan vroeger, zo’n expliciet negroïde Piet die vooral dient om dik in de verf te zetten dat autochtone Vlamingen géén rekening houden met zelfs maar de minste opmerking van gekleurde landgenoten. Dat hij vooral een kindervriend moet zijn, is een bijkomstige gedachte.
De kwestie-AOC
Maar dat wettigt nog altijd niet een onvermijdelijke tegenstelling tussen ‘wit’ en ‘zwart’ – of toch ‘gekleurd’. Toch gebeurt dat nog, en zelfs met goede bedoelingen. Een paar weken geleden bond ook de Amerikaanse Democratische politica Alexandria Ocasio-Cortez de kat de bel aan. Op Capitol Hill is ‘AOC’, het jongste vrouwelijke Congreslid ooit, misschien wel het meest authentieke politieke talent in vele jaren. Via Instagram liet ze weten dat de standbeelden die in het Capitool staan (twee per Amerikaanse staat) een te exclusief gezelschap van ‘witte mannen(beelden)’ vormen. Ze wil meer diversiteit, meer kleur, meer vrouw. Tot zover is dat een herkenbaar standpunt: ook in Vlaanderen willen we meer straten vernoemen naar vrouwen. Dat daarvoor een paar mannen plaats zullen moeten maken: het kan moeilijk anders.
Vraag is of er vandaag nog plaats is voor die nuance.
In Vlaanderen raakte AOC’s standpunt blijkbaar een andere snaar. Ocasio-Cortez suggereerde dat in de plaats van Hawaïs Father Damien – pater Damiaan dus, in 2005 nog verkozen tot Grootste Belg – misschien beter een beeld van koningin Lili’uokalani kon staan. De Vlaamse rechterzijde verslikte zich. Nochtans was het feit dat AOC afstand nam van Damiaan vrij voorspelbaar. Missionarissen liggen niet goed bij het linkse publiek, zelfs niet bij katholieke latino’s. Missionarissen symboliseren een hiërarchische, patriarchale, ethisch verstikkende maatschappij waarnaar haast niemand terug wil. Wat au fond veel merkwaardiger is aan het politieke optreden van Ocasio-Cortez is haar oprechte overtuiging dat zij vooropgaat in een strijd tegen de ‘witte geschiedenis’ van de VS. Zo geeft ze de indruk zelf buiten die witte traditie te staan. Echt? Als hispanic?
Het is in de huidige context een wezenlijk maar weinig gevoerd debat: wie is eigenlijk ‘wit’ en wie niet? Als slavernij, kolonialisme en ontdekkingsreizen aan de oorsprong liggen van de ‘witte’ dominantie, dan horen Spanjaarden (en hun nazaten), ondanks hun gitzwarte haren, hun bruine ogen, hun donkerder kleur en hun zuiderse temperament, toch bij de witsten van het witte kamp? Het waren toch Spanjaarden die in de zestiende eeuw cultuur na cultuur in Midden- en Zuid-Amerika verwoestten en nadien het bestuur en de uitbuiting van dat continent overlieten aan hun nazaten, de hispanics? Onderzoek van het Smithsonian Institution leert dat de hispanics van vandaag voornamelijk Spaanse voorvaders en inheemse ‘voormoeders’ hebben. Een krant bracht dat wetenschappelijke nieuws zelfs onder de kop: ‘Spanjaarden veroverden Zuid-Amerika met de penis vooruit’. Hispanics zijn historisch ‘witten’ avant la lettre. Maar vandaag identificeren velen zich natuurlijk met de strijd van Black Lives Matter – wat vaak wordt versterkt door hun precaire sociaal-economische situatie. Het toont aan hoe onwerkbaar de categorie ‘wit’ eigenlijk is. En zeker de simplistische, zogezegd eenduidige uitleg ervan.
Zeker, intussen blijft onze Vlaamse en Belgische samenleving gekenmerkt door een aantal goed zichtbare én amper herkenbare racistische trekken en mechanismen. We bestrijden ze wel, maar die kanker blijft groeien. Als ik zie welke vunzige haatberichten Sihame El Kaouakibi op sociale media krijgt – ‘achterlijk wicht’, ‘kunnen we u terugsturen naar Afrika’, ‘hadden er bomen gestaan, dan kon je nog tussen de takken slingeren’ enzovoort – dan rest vooral plaatsvervangende schaamte. En ik zie ook wel dat die shit bijna altijd van ‘autochtone Vlamingen’ komt. Net zoals veel steunberichten die ze krijgt.
Zeker, ook hier is er (te) veel racisme. Ikzelf woon in Leuven, de eerste Vlaamse centrumstad met een burgemeester met Marokkaanse roots. Wij Leuvenaars kloppen ons graag op de borst hoe inclusief wij wel zijn. Nochtans hoor ik van ouders van gekleurde kinderen hoe vaak de politie hen om hun identiteitskaart vraagt (mijn zoon heeft dat nog maar één keer hoeven te doen, nadat hij onder de ogen van een agent foutief een eenrichtingsstraat was ingereden). Ik kreeg het koud om mijn hart toen ik van een vader vernam dat zijn gekleurde zoon, als hij in zijn eentje aan een bushalte wacht, met grote regelmaat straal genegeerd wordt. De chauffeur van De Lijn kijkt hem dan recht in de ogen en rijdt door. Ik kan de huidskleur van de busbestuurder wel raden. Maar maakt dat mij per definitie medeplichtig met zo’n hufter (m/v), alleen omdat we kleur en ‘geschiedenis’ delen?
Je noemt een Duitser vandaag toch ook een Duitser? We gebruiken toch geen termen meer die verwijzen naar de Holocaust, zoals ‘nazi’ en ‘mof’? Waarom zou ik dan aangesproken mogen worden op het kolonialisme en de slavernij? Alsof dat de kenmerken zijn die mijn identiteit het meest bepalen? Alsof dat mij het meest aangaat, in mijn bestaan als echtgenoot en vader? In mijn werk als journalist, mijn studie als historicus, mijn leven als boekenwurm? In mijn politieke opvattingen? Waarom zou ik mij eigenlijk moeten laten reduceren tot mijn huidskleur: een ‘witte man’?
Alsof Vlaanderen en bij uitbreiding de wereldgemeenschap bestaat uit enerzijds ‘witte mannen’ en anderzijds ‘mensen van kleur’. Wij horen toch ook bij the brotherhood of men? En voor wie allergisch is aan het woord ‘blank’, wil ik mij graag aandienen als ‘bleek’ – aan dat woord kleeft werkelijk géén positieve bijklank. Maar ‘bleek’ impliceert nog altijd kleur. En dus menselijkheid. Ik ben niet dood. Ik ben niet wit.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier